Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 19 mei 2023 door SE tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 maart 2023 in zaak T-763/21, SE / Commissie

(Zaak C-309/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: SE (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Gerecht:

het bestreden arrest te vernietigen;

bijgevolg zijn beroep in eerste aanleg toe te wijzen;

de Commissie te verwijzen in alle kosten, zowel die in de eerste aanleg als in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirant elf middelen aan.

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de vorderingen betreffende schending van de artikelen 2 en 9 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: „RAP”) niet-ontvankelijk zijn (punten 33-36).

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat Blue Book-stagiairs een van de vier categorieën personeelsleden zijn die voor de Commissie werken (punt 78 van het arrest).

Onjuiste kwalificatie van leeftijdsdiscriminatie als indirect in plaats van direct (punt 56).

Onjuiste toepassing van het recht (punten 70-71 en 75) door indirecte discriminatie te rechtvaardigen op basis van rechtsvoorschriften die van toepassing zijn op directe discriminatie.

Niet-toepassing van de juiste „hoge” bewijsdrempel om discriminerende behandeling op basis van leeftijd te rechtvaardigen (punten 62-89).    

Onjuiste toepassing van het recht door vast te stellen dat er sprake is van legitieme doelstellingen (punten 62-64 en 65-72).

Onjuiste uitlegging en toepassing van het recht (punt 73) door te oordelen dat de doelstellingen van „algemeen belang” zijn.        

Onjuiste toepassing van het recht door te oordelen dat Blue-Book stagiairs niet werden bevoordeeld omdat de oproep ook openstond voor andere personeelscategorieën (punten 80-81).

Onjuiste vaststelling dat het verschil in behandeling op grond van leeftijd evenredig is (punten 84-89).    

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld (punten 91-96) dat het DG Personeelszaken en Veiligheid een mandaat heeft gekregen om als toelatingscriterium te stellen dat „maximaal 3 jaar beroepservaring” moet zijn opgedaan.

Het Gerecht is niet ingegaan op de discrepantie tussen de inhoud van de informatienota – PERS(2018) 38/2 die voorzag in „maximaal 3 jaar ervaring [...] opgedaan in de 5 jaar voorafgaand aan de sollicitatie” en het door DG Personeelszaken gestelde vereiste van „maximaal 3 jaar beroepservaring” in het algemeen.

____________