Language of document : ECLI:EU:T:2006:273

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

27 september 2006 (*)

„Mededinging – Artikel 81 EG – Artikel 82 EG – Distributie van reserveonderdelen – Parallelimport – Klacht – Afwijzende beschikking”

In zaak T‑204/03,

Haladjian Frères SA, gevestigd te Sorgues (Frankrijk), vertegenwoordigd door N. Coutrelis, advocaat,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Whelan en O. Beynet als gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck, advocaat,

verweerster,

ondersteund door

Caterpillar, Inc., gevestigd te Peoria, Illinois (Verenigde Staten),

Caterpillar Group Services SA, gevestigd te Charleroi (België),

aanvankelijk vertegenwoordigd door N. Levy, solicitor, en S. Kingston, barrister, vervolgens door Levy en T. Graf, advocaat,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 1 april 2003 houdende afwijzing van de door Haladjian Frères SA tegen Caterpillar, Inc. ingediende klacht betreffende inbreuken op de artikelen 81 EG en 82 EG,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, J. D. Cooke en V. Trstenjak, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 maart 2006,

het navolgende

Arrest

 Aan het beroep ten grondslag liggende feiten

A –  Betrokken vennootschappen

1        Verzoekster, die de klacht heeft ingediend, is een Franse onderneming die reserveonderdelen voor bouwmachines invoert en verkoopt in Europa en in Afrika. Haar belangrijkste toeleveranciers zijn gevestigd in de Europese Unie en in de Verenigde Staten.

2        De vennootschap waartegen verzoekster de klacht heeft ingediend, is de Amerikaanse onderneming Caterpillar, Inc., die bouwmachines en de bijbehorende reserveonderdelen vervaardigt en verkoopt. Deze producten worden in Europa en in Afrika verkocht via de Zwitserse dochteronderneming Caterpillar Overseas. In 1990 heeft Caterpillar Overseas de Belgische dochteronderneming Caterpillar Export Services (CES) opgericht om de uitvoer van de door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen tussen de verschillende geografische zones te beheren en te controleren.

B –  Administratieve procedures

1.     De door de Commissie tegen Caterpillar ingestelde procedure

3        In 1963 heeft Caterpillar de standaardovereenkomst voor de distributie van haar producten in Europa aangemeld bij de Commissie, met meerdere actualiseringen, onder meer in 1983 en 1992. Voordat Haladjian in oktober 1993 een klacht indiende, hadden andere verkopers van reserveonderdelen reeds in 1990 een klacht ingediend tegen Caterpillar.

4        Naar aanleiding van deze klachten heeft de Commissie op 12 mei 1993 een mededeling van punten van bezwaar aan Caterpillar gestuurd (hierna: „mededeling van punten van bezwaar”), waarin zij deze onderneming verweet, een servicevergoeding in rekening te brengen voor de verkoop buiten het contractgebied, discriminerende prijzen toe te passen en de verkoop aan verkopers die de producten wensten uit te voeren, te verbieden.

5        Op 27 augustus 1993 heeft Caterpillar een standpunt ingenomen over de mededeling van punten van bezwaar en alle inbreuken betwist.

2.     De procedure die is ingesteld na de klacht van Haladjian

6        Op 18 oktober 1993 heeft verzoekster bij de Commissie een verzoek ingediend krachtens artikel 3 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81] en [82] van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204) betreffende inbreuken die Caterpillar op deze bepalingen zou hebben gemaakt (hierna: „klacht”).

7        Op 25 januari 1994 heeft Caterpillar haar opmerkingen over deze klacht ingediend.

8        Op 23 mei 1994 heeft Haladjian haar standpunt over deze opmerkingen en op het antwoord van Caterpillar op de mededeling van punten van bezwaar meegedeeld.

9        Tijdens haar onderzoek heeft de Commissie op 6 en 7 juli 1995 een inspectie verricht bij een aantal Europese distributeurs van Caterpillar. Ook heeft de Commissie in september 1995 en vervolgens in februari 1996 de Europese distributeurs van Caterpillar meermaals om inlichtingen verzocht; de laatste antwoorden heeft de Commissie ontvangen in april 1996.

10      Haladjian heeft de Commissie ook verschillende brieven gestuurd om nieuwe documenten mee te delen. Zij heeft met name op 11 augustus 2000 de Commissie een samenvattende nota gestuurd, met een overzicht van alle gegevens van het dossier waarop haar klacht was gebaseerd.

11      Op 19 juli 2001 heeft de Commissie aan verzoekster een brief gestuurd op grond van artikel 6 van verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen [81] en [82] van het EG-Verdrag (PB L 354, blz. 18), waarin zij aankondigde dat zij voornemens was, de klacht af te wijzen (hierna: „brief artikel 6”).

12      Op 22 oktober 2001 heeft verzoekster de Commissie haar opmerkingen over de brief artikel 6 meegedeeld.

13      Bij beschikking van 1 april 2003 heeft de Commissie de klacht formeel afgewezen (hierna: „bestreden beschikking”).

14      Bij brief van 8 mei 2003 heeft de Commissie Caterpillar meegedeeld dat zij, na onderzoek van haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar en van de daarop ontvangen informatie, deze punten van bezwaar introk en de klacht seponeerde.

 Procedure en conclusies van partijen

15      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 juni 2003, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

16      Bij brief van 2 oktober, aangevuld op 16 oktober 2003, hebben Caterpillar en Caterpillar Group Services een verzoek ingediend tot toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

17      Bij beschikking van 5 december 2003 van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht werden Caterpillar en Caterpillar Group Services toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie en werd het verzoek tot vertrouwelijke behandeling toegewezen.

18      Caterpillar en Caterpillar Group Services (hierna: „Caterpillar”) hebben op 2 februari 2004 een memorie in interventie ingediend. Op 22 en 20 april 2004 hebben verzoekster en de Commissie hun opmerkingen over de memorie in interventie ingediend.

19      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en, in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang, heeft het de Commissie verzocht, aan te geven hoe de procedure die tegen Caterpillar was ingesteld na de mededeling van punten van bezwaar, was afgelopen. Bij brief van 8 maart 2006, die op 10 maart 2006 ter griffie is ingeschreven, heeft de Commissie op deze vraag van het Gerecht geantwoord.

20      De partijen hebben ter terechtzitting van 28 maart 2006 pleidooi gehouden en op de vragen van het Gerecht geantwoord.

21      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten;

–        te gelasten dat interveniënten hun eigen kosten zullen dragen alsmede haar eigen kosten met betrekking tot de interventie.

22      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

23      Interveniënten concluderen dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de door hen gemaakte kosten.

 In rechte

A –  Inleidende opmerkingen betreffende de omvang van de verplichtingen die op de Commissie rusten tijdens het onderzoek van een klacht wegens schending van de artikelen 81 EG en 82 EG

24      Vooraf verduidelijken de belangrijkste partijen welke verplichtingen op de Commissie rusten tijdens het onderzoek van een klacht, analyseren zij hoe groot de bewijslast en de motiveringsplicht van deze instelling in deze context zijn, en bespreken zij hoe omvangrijk het toezicht van het Gerecht is ingeval beroep wordt ingesteld tegen een beschikking houdende afwijzing van een klacht.

25      Het Gerecht merkt allereerst op dat de Commissie in de bestreden beschikking na een analyse van de toepasselijkheid van artikel 81, lid 1, EG en van artikel 82 EG tot de conclusie komt dat op basis van de gegevens die Haladjian tijdens de administratieve procedure heeft verstrekt, inzonderheid in antwoord op de brief artikel 6, „[de klacht] niet kan worden toegewezen” en deze bijgevolg afwijst. Het is in deze context dat dient te worden gepreciseerd welke rechten de klagende partij heeft en welke verplichtingen op de Commissie rusten in geval van afwijzing van een klacht waarin schending van de artikelen 81 EG en 82 EG wordt gesteld.

26      Zo heeft de klagende partij het recht om te worden ingelicht en om opmerkingen te maken over de redenen voor de door de Commissie overwogen afwijzing van haar klacht voordat deze instelling een beschikking in die zin geeft. Bij de verordeningen nrs. 17 en 2842/98, die in casu van toepassing zijn, worden immers aan de personen die bij de Commissie een klacht hebben ingediend op grond van artikel 3 van verordening nr. 17, procedurele rechten toegekend, waaronder de rechten toegekend bij artikel 6 van verordening nr. 2842/98, dat bepaalt dat wanneer de Commissie van oordeel is dat de gegevens waarover zij beschikt, het niet rechtvaardigen aan de klacht gevolg te geven, zij de klager haar redenen hiervoor meedeelt en hem een termijn stelt waarbinnen hij eventuele schriftelijke opmerkingen kan indienen.

27      Verordening nr. 17 noch verordening nr. 2842/98 bevat evenwel uitdrukkelijke bepalingen over het materiële gevolg dat aan een klacht moet worden gegeven, en over de eventuele onderzoeksverplichtingen van de Commissie in het kader van het onderzoek van de klacht (arrest Gerecht van 18 september 1992, Automec/Commissie, T‑24/90, Jurispr. blz. II‑2223, punt 72). De Commissie is niet verplicht, procedures tot vaststelling van eventuele schendingen van het gemeenschapsrecht in te leiden (zie, mutatis mutandis, arrest Hof van 14 februari 1989, Star Fruit/Commissie, 247/87, Jurispr. blz. 291, 301) en tot de rechten die de klagende partij bij verordeningen nrs. 17 en 2842/98 worden verleend, behoort niet het recht om een definitieve beschikking betreffende het al dan niet bestaan van de gestelde inbreuk te krijgen (arrest Hof van 18 oktober 1979, GEMA/Commissie, 125/78, Jurispr. blz. 3173, punten 17 en 18).

28      Op basis van deze beginselen is in de rechtspraak erkend dat, aangezien de Commissie niet verplicht is, zich uit te spreken over het al dan niet bestaan van een inbreuk, zij ook niet kan worden gedwongen een onderzoek in te stellen, omdat dit slechts tot doel kan hebben, bewijselementen op te sporen met betrekking tot het al dan niet bestaan van een inbreuk die zij niet verplicht is vast te stellen (arrest Automex/Commissie, reeds aangehaald, punt 76). Zelfs indien de Commissie een dergelijk onderzoek heeft gevoerd, verleent geen enkele bepaling van afgeleid recht de klagende partij het recht de Commissie te verplichten, de procedure voort te zetten tot aan een definitieve beschikking betreffende het al dan niet bestaan van de gestelde inbreuk (arrest Hof van 17 mei 2001, IECC/Commissie, C‑449/98 P, Jurispr. blz. I‑3875, punt 35). De discretionaire bevoegdheid waarover de Commissie bij het onderzoek van een klacht beschikt, hangt immers niet af van de al dan niet gevorderde staat van het onderzoek in een zaak (arrest IECC/Commissie, reeds aangehaald, punt 37).

29      In dit verband heeft het Gerecht geoordeeld dat, wanneer de Commissie besluit een klacht te onderzoeken, zij dat, tenzij naar behoren toegelichte redenen zich daartegen verzetten, met de vereiste zorg, ernst en nauwgezetheid moet doen, zodat zij in staat is, de door de klagers aangedragen feitelijke en juridische elementen met volledige kennis van zaken te beoordelen (arresten Gerecht van 29 juni 1993, Asia Motor France e.a./Commissie, T‑7/92, Jurispr. blz. II‑669, punt 36, en 21 maart 2001, Métropole Télévision/Commissie, T‑206/99, Jurispr. blz. II‑1057, punt 59).

30      Tegen de achtergrond van deze overwegingen moet het Gerecht nagaan of de bestreden beschikking houdende afwijzing van de klacht een passend onderzoek van de tijdens de administratieve procedure aan het oordeel van de Commissie voorgelegde feitelijke en juridische elementen bevat. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de rechterlijke toetsing van handelingen van de Commissie die ingewikkelde economische beoordelingen inhouden, zoals het geval is met gestelde inbreuken op de artikelen 81 EG en 82 EG, zich beperkt tot de vraag of de procedurevoorschriften en de motiveringsregels in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn weergegeven en of er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling dan wel misbruik van bevoegdheid (arresten Hof van 17 november 1987, BAT en Reynolds/Commissie, 142/84 en 156/84, Jurispr. blz. 4487, punt 62, en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C‑225/91, Jurispr. blz. I‑3203, punten 23 en 25; arrest Asia Motor France e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 33).

B –  Algemene voorstelling van het „CES-systeem”, van de grieven van Haladjian en van de bestreden beschikking

31      De klacht van Haladjian betreft de wijzigingen die Caterpillar vanaf 1982 in haar verkoopsysteem voor reserveonderdelen heeft aangebracht om de parallelimport vanuit de Verenigde Staten naar Europa een halt toe te roepen.

1.     Beschrijving van het CES-systeem

32      Voor de verkoop van haar producten heeft Caterpillar de wereld opgedeeld in verschillende geografische zones, waaronder de Verenigde Staten, de EG/EVA-zone en Afrika. Haar bouwmachines en de bijbehorende reserveonderdelen worden verkocht door 181 zelfstandige distributeurs die in 160 landen actief zijn. De distributeurs van Caterpillar in de EG/EVA-zone hebben geen alleenverkooprecht in het gebied dat hun is toegekend. Zo heeft Caterpillar twee distributeurs in Italië (waaronder Maia), twee distributeurs in het Verenigd Koninkrijk (waaronder Leverton) en een distributeur in Frankrijk (Bergerat).

33      Caterpillar legt geen verkoopprijzen op aan haar distributeurs. Elke distributeur bepaalt vrij zijn prijzen op basis van de aankoopprijs, de wisselkoersschommelingen, de verkoopkosten en de plaatselijke concurrentie. Uit de tijdens de administratieve procedure ingezamelde informatie blijkt dat de Amerikaanse distributeurs lagere prijzen toepassen dan de Europese distributeurs, wier prijzen lager zijn dan die van de Afrikaanse distributeurs. De door de Europese distributeurs toegepaste prijzen verschillen bovendien sterk van land tot land.

34      Tot in 1982 legde Caterpillar geen beperkingen op aan de toelevering in reserveonderdelen tussen de verschillende geografische zones. Binnen dezelfde geografische zone (bijvoorbeeld de EG/EVA-zone) konden zowel de verkopers als de gebruikers van reserveonderdelen volledig vrij hun toeleverancier bepalen. In 1982 heeft Caterpillar evenwel vastgesteld dat verschillende verkopers van de prijsverschillen tussen de geografische zones profiteerden om aanzienlijke hoeveelheden reserveonderdelen vanuit de ene zone naar een andere in te voeren. Volgens Caterpillar betekende deze goederenstroom een gevaar voor de rendabiliteit van haar distributeurs die aanzienlijke investeringen hadden gedaan om een efficiënt en competitief distributienet voor bouwmachines op te bouwen.

35      Vanaf 1982 heeft Caterpillar de verkoop van reserveonderdelen tussen de verschillende geografische zones (hierna: „interzonale verkoop”) aan banden gelegd. Zo heeft Caterpillar bij brief van 24 september 1982 haar Amerikaanse distributeurs meegedeeld dat haar reserveonderdelen niet mochten worden verkocht aan verkopers die deze reserveonderdelen vanuit dat land uitvoerden. Voorts heeft Caterpillar bij brief van 15 december 1982 aan haar Europese distributeurs geschreven dat deze onderdelen niet mochten worden verkocht aan een verkoper voor uitvoer buiten de Verenigde Staten of landen van de EG/EVA-zone.

36      Aangezien aan deze instructies geen gehoor werd gegeven, heeft Caterpillar bij brief van 2 februari 1990 aan haar distributeurs in de wereld meegedeeld dat de nieuw opgerichte vennootschap Caterpillar Export Services (CES) voortaan de interzonale verkoop zou beheren en controleren (hierna: „CES-systeem”). Caterpillar heeft aan haar distributeurs ook een periodiek te actualiseren lijst bezorgd, met de namen van verkopers die reserveonderdelen interzonaal verkochten, in een poging om hun waakzaamheid aan te wakkeren en hen ertoe aan te zetten, de bestemming van de bestelde reserveonderdelen te controleren (hierna: „lijst van interzonale verkopers”). Volgens de bestreden beschikking werd deze procedure voor de controle op de bestemming van de reserveonderdelen echter overgelaten aan het eigen inzicht van de distributeur alleen.

37      In het CES-systeem worden de door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen verkocht volgens de volgende principes.

38      Ten eerste kan een eindgebruiker de reserveonderdelen van Caterpillar om het even waar in Europa of in andere geografische zones vrij aankopen.

39      Ten tweede kan een Europese verkoper reserveonderdelen voor doorverkoop in de landen van de EG/EVA-zone aankopen bij om het even welke distributeur in deze landen. Hij wordt verondersteld op deze wijze een voorraad aan te leggen. Het CES-systeem geldt niet voor een Europese verkoper die reserveonderdelen in een land van de EG/EVA-zone aankoopt voor doorverkoop in een ander land van deze zone.

40      Ten derde kan een Europese verkoper die zich in de Verenigde Staten bevoorraadt voor verkoop in de EG/EVA-zone, nog steeds reserveonderdelen aankopen bij de Amerikaanse distributeurs van Caterpillar, doch op voorwaarde dat een speciale procedure met twee essentiële aspecten wordt nageleefd. In de eerste plaats moet de Europese verkoper aan CES melden voor welke Europese klant hij reserveonderdelen aankoopt, waarna hij een klantencode krijgt. In de tweede plaats moet de Amerikaanse distributeur aan Caterpillar meedelen dat hij reserveonderdelen bestelt in opdracht van een Europese verkoper voor uitvoer naar de EG/EVA-zone. Caterpillar rekent dan aan die distributeur een prijs aan die ongeveer 10 % hoger is dan de prijs die normaal wordt aangerekend voor reserveonderdelen die voor de Amerikaanse markt bestemd zijn (hierna: „prijs voor Amerikaanse distributeurs”). Voor Caterpillar is deze prijsverhoging gerechtvaardigd omdat zij de winst uit deze transactie ten dele wil doorschuiven naar de distributeur in Europa, die voor de betrokken bouwmachine de onderhoudsservice moet verlenen. De Amerikaanse distributeur blijft echter vrij zijn eigen prijs te bepalen voor de Europese verkoper.

41      Dezelfde procedure is van toepassing wanneer een Europese verkoper reserveonderdelen in Europa wil aankopen voor doorverkoop in Afrika.

2.     Uiteenzetting van de grieven van Haladjian

42      In de klacht, die is aangevuld door de samenvattende nota van 11 augustus 2000, voert Haladjian aan dat de door haar aan de kaak gestelde praktijken inbreuken vormen op de artikelen 81 EG en 82 EG. Met name vormt het CES-systeem als zodanig een overeenkomst tussen ondernemingen in de zin van artikel 81 EG en beperkt de wijze van uitvoering ervan, in het bijzonder ten opzichte van Haladjian, de mededinging in de Gemeenschap. Haladjian stelt aldus dat Caterpillar haar distributeurs de interzonale verkoop verbiedt – bijvoorbeeld de uitvoer van reserveonderdelen vanuit de Verenigde Staten naar de EG/EVA-zone – alsmede de verkoop van reserveonderdelen aan verkopers die gevestigd zijn in andere landen binnen de EG/EVA-zone (hierna: „intracommunautaire verkoop”) – bijvoorbeeld van Italië naar Frankrijk.

43      Wat de interzonale verkoop betreft, is Haladjian van mening dat de beperking dat in de Verenigde Staten alleen die reserveonderdelen mogen worden aangekocht waarvoor een Europese klant daadwerkelijk opdracht heeft gegeven, haar verhindert de Europese markt toereikend te bevoorraden doordat haar de mogelijkheid wordt ontnomen, een voldoende grote voorraad van reserveonderdelen aan te houden, en dus de mededinging vervalst. Bovendien vormt de prijsverhoging met 10 % voor de Amerikaanse distributeurs in geval van verkoop voor uitvoer een beperking van de mededinging die de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

44      Wat de intracommunautaire verkoop betreft, stelt Haladjian dat Caterpillar en haar Europese distributeurs elke parallelimport tussen lidstaten van de Gemeenschap verbieden, hetgeen de concurrentie beperkt en het handelsverkeer ongunstig beïnvloedt.

3.     Bestreden beschikking en beroep van Haladjian

45      Na een beschrijving van het CES-systeem en een uiteenzetting van de resultaten van het onderzoek naar de gegrondheid van de stellingen van Haladjian preciseert de Commissie in de bestreden beschikking waarom zij van oordeel is dat zij op basis van de ingewonnen informatie geen gevolg kan verlenen aan de klacht. In haar juridische beoordeling maakt de Commissie een onderscheid tussen de interzonale verkoop, volgens het CES-systeem, en de intracommunautaire verkoop.

46      Bij het onderzoek naar de „toepasselijkheid van artikel [81, lid 1, EG] op de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende [de interzonale verkoop]” merkt de Commissie in de bestreden beschikking op dat de communautaire markt door het CES-systeem niet wordt geïsoleerd, omdat de concurrentie van reserveonderdelen die tegen lagere prijzen dan de Europese prijzen worden ingevoerd, in feite noch rechtens wordt verboden. In de EG/EVA-zone kunnen de Europese verkopers zich vrij en zonder enige beperking bevoorraden bij distributeurs in die zone en deze verkopers kunnen zich bovendien nog steeds in de Verenigde Staten bevoorraden volgens het CES-systeem (bestreden beschikking, punt 7.2, vierde alinea).

47      In de bestreden beschikking wordt opgemerkt dat voor deze toeleveringsbron de beperking geldt dat de eindgebruikers van de reserveonderdelen moeten worden bekendgemaakt, doch deze beperking kan de handel tussen de Verenigde Staten en Europa niet merkbaar beperken noch de intracommunautaire mededinging ongunstig beïnvloeden, hetgeen blijkt uit het feit dat invoer vanuit de Verenigde Staten mogelijk en rendabel blijft, de Europese markt niet afgesloten wordt en Haladjian in de praktijk deze alternatieve toeleveringsbron blijft gebruiken (bestreden beschikking, punt 7.2, vierde alinea, en punt 7.2, conclusie, eerste streepje).

48      Voorts is het verschil van 10 % tussen de prijzen voor de Amerikaanse distributeurs en de prijzen voor de interzonale verkoop eerder klein vergeleken met het verschil tussen de Amerikaanse en de Europese prijzen voor reserveonderdelen, en zonder invloed op de mededinging tussen de verkopers op de Europese markt. Bijgevolg is de impact die deze prijsverhoging kan hebben op de concurrentie die de verkopers die vanuit de Verenigde Staten invoeren, de officiële distributeurs in de EG/EVA-landen kunnen aandoen, minimaal (bestreden beschikking, punt 7.2, vierde alinea, en punt 7.2, conclusie, eerste streepje).

49      Bij het onderzoek naar de „toepasselijkheid van artikel [81, lid 1, EG] op de [intracommunautaire verkoop]” wijst de Commissie er in de bestreden beschikking op dat het CES-systeem geen beperking van de mededinging inhoudt, gelet op het voorwerp van de klacht. Het CES-systeem betreft alleen de interzonale verkoop en doet geen afbreuk aan de vrijheid om binnen de EG/EVA-zone reserveonderdelen aan te kopen en te verkopen. De eindgebruikers en de Europese verkopers kunnen vrij reserveonderdelen aankopen bij om het even welke door Caterpillar erkende distributeur in de EG/EVA-zone, op voorwaarde dat de door de verkopers aangekochte onderdelen bestemd zijn voor markten in landen binnen deze zone (bestreden beschikking, punt 7.1).

50      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster, zakelijk weergegeven, drie middelen aan. Het eerste middel betreft kennelijk onjuiste beoordelingen van de feiten en onjuiste rechtsopvattingen betreffende de toepasselijkheid van artikel 81, lid 1, EG op het CES-systeem. Het tweede middel betreft onjuiste rechtsopvattingen betreffende de toepasselijkheid van artikel 82 EG op het CES-systeem. Het derde middel betreft schending van de procedurevoorschriften en van de rechten van de klagende partij.

C –  Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordelingen van de feiten en onjuiste rechtsopvattingen betreffende de toepasselijkheid van artikel 81, lid 1, EG

51      Volgens verzoekster bevat de bestreden beschikking talrijke kennelijk onjuiste beoordelingen van de feiten die tijdens de administratieve procedure aan de Commissie zijn voorgelegd, welke hebben geleid tot onjuiste rechtsopvattingen betreffende de beoordeling en de kwalificatie van de betrokken overeenkomsten en feitelijke gedragingen tegen de achtergrond van artikel 81 EG.

1.     Grieven betreffende het CES-systeem

52      Verzoekster stelt allereerst dat in de bestreden beschikking ten onrechte wordt geweigerd vast te stellen dat het CES-systeem in se belemmeringen van de handel tussen de lidstaten in het leven roept als gevolg van de verhoging van de prijs voor de Amerikaanse distributeurs in het geval van interzonale verkoop en van de beperking dat de Europese verkopers in de Verenigde Staten alleen die reserveonderdelen kunnen bestellen waarvoor zij daadwerkelijk opdracht hebben gekregen van een Europese klant. Vervolgens voert Haladjian drie welomlijnde grieven aan tegen de lijst van interzonale verkopers, de controle op de bestemming van de interzonale aankopen en de vertraging waarmee de identificatiecodes voor de in het CES-systeem tot stand gekomen transacties (hierna: „CES-codes”) worden toegekend.

a)     Impact van de beperking van de interzonale verkoop

 Argumenten van partijen

53      Verzoekster stelt dat de globale draagwijdte van het CES-systeem en de uit dat systeem voortvloeiende beperking van de interzonale verkoop onlosmakelijk verbonden zijn met het intracommunautaire aspect ervan, waarvan de impact in concreto en niet in abstracto moet worden beoordeeld. De stelling dat het CES-systeem de mededinging in de Gemeenschap niet merkbaar beïnvloedt, snijdt geen hout, aangezien in de bestreden beschikking de relevante markt niet wordt onderzocht. De overweging dat de invoer vanuit de Verenigde Staten naar Europa nog steeds mogelijk en rendabel is, waardoor de Europese markt niet wordt afgesloten (zie bestreden beschikking, punt 7.2, blz. 25, eerste streepje), is evenmin een goede grond om te concluderen dat er geen sprake is van een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81 EG.

54      Verzoekster benadrukt dat in de bestreden beschikking geen gevolgen worden getrokken uit het feit dat de verschillende geografische markten hermetisch zijn afgesloten, zoals blijkt uit de omstandigheid dat de verkopers – anders dan de eindgebruikers – niet zelfstandig reserveonderdelen in de Verenigde Staten kunnen aankopen, dat verzoekster – de enige alternatieve bevoorradingsbron die nog in de Gemeenschap bestaat – geen voorraad uit de Verenigde Staten kan aanleggen en dat haar marktaandeel in Frankrijk sterk is gekrompen. Dat marktaandeel is van 30 % in 1982 gezakt tot 20 % in 1993 en tot onder 10 % in 2003, in het voordeel van Bergerat, de distributeur van Caterpillar in Frankrijk, hetgeen duidelijk hoger is dan de merkbaarheidsdrempel die in de rechtspraak is vastgesteld om te bepalen of het gemeenschapsrecht van toepassing is (arrest Gerecht van 21 oktober 2003, General Motors Nederland en Opel Nederland/Commissie, T‑368/00, Jurispr. blz. II‑4491, punt 153). Deze daling volstaat als bewijs van een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81 EG. Gelet op de evolutie van dat marktaandeel is het zonder belang dat het aantal eindgebruikers waarvoor Haladjian reserveonderdelen in de Verenigde Staten volgens het CES-systeem aankoopt, tussen 2001 en 2003 is gestegen. Bovendien dient de markt in zijn geheel, en niet alleen de situatie van de klagende partij, te worden onderzocht. Normaliter vormt een aankoop in de Verenigde Staten volgens het CES-systeem geen aanvaardbare alternatieve toeleveringsbron voor een Europese eindgebruiker die een verkoper zoekt die hem snel reserveonderdelen uit voorraad kan leveren.

55      Verzoekster betoogt bovendien dat de verhoging van de prijs voor de Amerikaanse distributeurs in geval van uitvoer naar Europa niet zonder meer ertoe leidt dat de prijzen met 10 % omhoog gaan, aangezien de daadwerkelijk gefactureerde prijs lager kan zijn dan de prijs voor de Amerikaanse distributeurs als gevolg van de kortingen die Caterpillar gewoonlijk aan haar distributeurs toekent. Uit verschillende door Haladjian aan de Commissie overgelegde documenten blijkt echter dat Caterpillar de gebruikelijke kortingen niet toekent aan distributeurs die voor uitvoer bestemde reserveonderdelen verkopen [zie de brief van Caterpillar aan de Amerikaanse distributeurs van 2 februari 1990 en de brief van Caterpillar aan de distributeurs die reserveonderdelen in detail verkopen („sub-dealers”) van 28 juni 1993]. De meerkosten voor de Amerikaanse distributeur, en dus voor de Europese verkoper en zijn klant, kunnen dus heel wat groter zijn dan wordt gesteld in de bestreden beschikking.

56      De Commissie en Caterpillar merken op dat invoer vanuit de Verenigde Staten mogelijk en rendabel blijft en dat Haladjian voor de Europese gebruikers een alternatieve toeleveringsbron blijft. De moeilijkheden waarvan Haladjian gewag maakt, kunnen dus geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG vormen, gelet op met name de criteria die zijn vastgesteld in het arrest van het Hof van 28 april 1998, Javico (C‑306/96, Jurispr. blz. I‑1983, punten 16 en 25), waarin het Hof heeft geoordeeld dat de invloed van de gestelde beperkingen van de mededinging op het handelsverkeer tussen de lidstaten niet gering, doch merkbaar moet zijn.

 Beoordeling door het Gerecht

57      Vooraf zij opgemerkt dat het CES-systeem de interzonale verkoop verbiedt, tenzij er een daadwerkelijke vraag is van een gebruiker die een verkoper als zijn tussenpersoon aanstelt; in dat geval moet aan de vraag worden voldaan via het CES-systeem. In dit verband is in confesso dat een Europese verkoper, zoals Haladjian, niet langer voor eigen rekening door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen in de Verenigde Staten kan kopen met name om een voldoende grote voorraad aan te leggen om aan de vraag van zijn Europese klanten te voldoen, zoals dat mogelijk was vóór de invoering van het CES-systeem. Bovendien wordt de prijs voor de Amerikaanse distributeurs in geval van interzonale verkoop verhoogd met ongeveer 10 %, waarbij de distributeur in de Verenigde Staten echter vrij blijft, de prijs te bepalen die hij de Europese verkoper wenst aan te rekenen.

58      Deze beperkingen van de interzonale verkoop zijn onderzocht door de Commissie naar aanleiding van de administratieve procedures die zijn ingesteld tegen Caterpillar, en naar aanleiding van de klacht van Haladjian. In dat kader heeft Caterpillar erop gewezen dat de werkelijke kosten voor de aanschaf van een bouwmachine voor de ene helft bestaan uit de aankoopprijs van de machine en voor de andere helft uit de prijs van de reserveonderdelen en van het onderhoud. In de praktijk is het veeleer de verkoop van reserveonderdelen, en niet zozeer de verkoop van bouwmachines, die de distributeurs in staat stelt, de kosten voor de opbouw van het distributienet te dekken. Caterpillar heeft derhalve een systeem willen invoeren waarbij beter rekening kan worden gehouden met de belangen van de distributeurs, op wie verplichtingen rusten waaraan de verkopers ontsnappen wanneer zij reserveonderdelen via parallelimport verkopen zonder de kosten voor de distributie van de bouwmachines te moeten dragen. Dat systeem dient de belangen van de klanten van Caterpillar, die voor het onderhoud en het herstel van hun machines belang hebben bij een goed werkend distributienet. Ter terechtzitting heeft Caterpillar verduidelijkt dat dit een speerpunt van haar commercieel beleid is en dat zij in haar concurrentiestrijd met andere producenten van bouwmachines vertrouwt op de kwaliteit van haar distributienet.

59      In deze context moet de situatie van Haladjian en van de andere zelfstandige verkopers worden beoordeeld. Haladjian kan immers niet zonder meer aanspraak maken op het behoud van haar gunstige situatie van vóór 1982 – onbeperkte bevoorradingsmogelijkheid in de Verenigde Staten –, aangezien juist deze situatie een gevaar kan betekenen voor de integriteit en de kwaliteit van het wereldwijde distributienet van Caterpillar en de reden is waarom het CES-systeem werd ingevoerd. Dienaangaande is het belangrijk op te merken – zoals in de bestreden beschikking wordt gedaan – dat het voor Haladjian mogelijk blijft, zich in de Verenigde Staten te bevoorraden, weliswaar op voorwaarde dat zij de regels van het CES-systeem volgt. Deze residuaire bevoorradingsmogelijkheid is bijzonder relevant, aangezien het voor Caterpillar op deze wijze mogelijk is, te voldoen aan de verwachtingen van een aantal van haar klanten die voor reserveonderdelen een andere toeleveringsbron wensen dan een plaatselijke distributeur.

60      Volgens het dossier heeft Haladjian altijd blijk gegeven van een zeker dynamisme bij de parallelimport vanuit de Verenigde Staten naar de EG/EVA-zone, aangezien het totaalaantal eindgebruikers waarvoor zij bij CES voor interzonale verkoop is ingeschreven, met meer dan 20 % is gestegen tussen 2001 en 2003 en haar aankoopvolume in de Verenigde Staten via het CES-systeem over deze periode met bijna 40 % is toegenomen. Haladjian heeft zich aldus aangepast aan de nieuwe regels van het CES-systeem en de stelling – zo die gegrond is – dat zij de enige nog overblijvende alternatieve toeleveringsbron in de Gemeenschap is, impliceert dat zij de mogelijkheid had, haar activiteiten vanuit Frankrijk uit te breiden naar andere lidstaten.

61      Het argument dat haar marktaandelen in Frankrijk zijn gekrompen, berust niet op voldoende bewijskrachtige gegevens, aangezien het is gebaseerd op een vergelijking tussen het totale omzetcijfer van Bergerat, die andere producten verkoopt dan de producten van Caterpillar en meer diensten dan Haladjian aanbiedt, en het omzetcijfer van Haladjian, en aangezien het aanvankelijke marktaandeel van Haladjian in 1982 („ongeveer een derde van de markt”) is berekend op basis van een informele schatting van Bergerat in 1979 en indirect aan Haladjian wordt gerelateerd in een door een Canadese distributeur meegedeelde nota van 19 oktober 1981.

62      Met betrekking tot verzoeksters argument dat de door Caterpillar toegepaste prijsverhoging voor haar Amerikaanse distributeur in geval van uitvoer naar Europa niet zonder meer ertoe leidt dat de prijzen voor de Amerikaanse distributeurs met 10 % omhoog gaan, aangezien de daadwerkelijk aan een klant van een Amerikaanse distributeur aangerekende prijs lager kan zijn dan deze prijs als gevolg van de kortingen die Caterpillar aan de distributeur toekent, zij opgemerkt – zoals in de bestreden beschikking (punt 5.1, derde alinea) wordt gedaan – dat Caterpillar geen zeggenschap heeft in het bepalen van de uiteindelijke verkoopprijs die haar Amerikaanse distributeurs hanteren voor de interzonale verkoop. Verzoekster heeft in elk geval haar stelling dat Caterpillar de gebruikelijke kortingen niet toekent aan haar distributeurs wanneer zij verkopen voor uitvoer, niet met bewijzen gestaafd en zij heeft evenmin bewezen dat de grote prijsverschillen tussen de Verenigde Staten en de EG/EVA-zone door het CES-systeem in die mate werden afgevlakt dat deze uitvoer commercieel gezien aanzienlijk minder interessant werd, des te minder daar de Amerikaanse distributeurs vrij blijven, kortingen op hun eigen marge toe te kennen. Met name hebben de twee brieven waarnaar verzoekster verwijst, geen bewijskracht, aangezien in de eerste brief – de brief van Caterpillar aan de Amerikaanse distributeurs van 2 februari 1990 – met geen woord wordt gerept over kortingen en de tweede brief – de brief van Caterpillar aan de distributeurs die reserveonderdelen in detail verkopen, van 28 juni 1993 – betrekking heeft op detaillisten die tot taak hebben, de klanten van Caterpillar plaatselijk te bevoorraden en niet reserveonderdelen te verkopen voor uitvoer.

63      Uit het voorgaande volgt dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te concluderen dat de bewijselementen die verzoekster heeft aangedragen tot staving van het mededingingsbeperkende effect van de interzonale verkoop, onvoldoende bewijskracht hebben.

64      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door de overige welomlijnde grieven van verzoekster.

b)     Grief betreffende de lijst van interzonale verkopers

65      Verzoekster stelt dat, hoewel de lijst van interzonale verkopers geen officiële lijst is van de verkopers die reserveonderdelen intracommunautair verhandelen, de verkopers die reserveonderdelen intracommunautair (willen) verhandelen, in werkelijkheid automatisch op deze „zwarte lijst” terechtkomen. Het onderscheid tussen een Europese verkoper, die reserveonderdelen tussen de lidstaten verhandelt, en een interzonale verkoper, die onder het CES-systeem valt, is dus zuiver theoretisch en het CES-systeem is in se mededingingsbeperkend voor de Europese verkopers die reserveonderdelen intracommunautair verhandelen, aangezien de distributeurs van Caterpillar hen aan de hand van deze lijst zonder meer kunnen opsporen omdat zij als interzonale verkoper staan vermeld.

66      Het Gerecht merkt op dat verzoekster, door te stellen dat alle intracommunautaire verkopers ook interzonale verkopers zijn en op deze lijst worden vermeld, niet verklaart op basis waarvan volgens deze stelling kan worden gesproken van een beperking van de intracommunautaire of van de interzonale verkoop. Zo laat verzoekster na te verklaren hoe dat feit – gesteld dat het juist is – haar heeft kunnen verhinderen zich volgens het CES-systeem te bevoorraden in de Verenigde Staten of haar bevoorradingsmogelijkheden in Europa heeft beperkt. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de lijst van interzonale verkopers alleen dient om de distributeurs van Caterpillar ervan op de hoogte te brengen dat de verkoper die zich voordoet als een koper van reserveonderdelen voor plaatselijk gebruik, in feite de bedoeling kan hebben, deze reserveonderdelen in strijd met het CES-systeem interzonaal te verkopen.

67      Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grief betreffende de lijst van interzonale verkopers moet worden afgewezen.

c)     Grief betreffende de controle op de bestemming van een interzonale verkoop

68      Verzoekster komt op tegen de bestreden beschikking waar wordt verklaard dat een Europese verkoper die op de lijst van interzonale verkopers staat vermeld, niet de mogelijkheid wordt ontnomen, reserveonderdelen aan te kopen, doch volgens het inzicht van uitsluitend de distributeur kan worden onderworpen aan de procedure voor de controle op de bestemming van de producten die zijn aangekocht voor verkoop in de EG/EVA-zone (bestreden beschikking, punt 5.3, tweede streepje, vijfde alinea). In feite is deze beslissing, die de distributeur volgens zijn eigen inzicht neemt, een door Caterpillar aan haar distributeurs opgelegde verplichting. Deze distributeurs, die zich bij een interzonale verkoop moeten houden aan de regels van het CES-systeem, moeten immers noodzakelijkerwijs controle uitoefenen op de bestemming van de reserveonderdelen die zij verkopen aan een Europese verkoper die op de lijst van interzonale verkopers staat vermeld. Bijgevolg is het weinig relevant dat Haladjian niet heeft aangevoerd dat zij door een Europese distributeur is onderworpen aan de procedure voor de controle op de bestemming van de producten die zijn aangekocht voor verkoop in de EG/EVA-zone. Indien deze distributeur weet dat het product bestemd is voor de EG/EVA-zone, moet hij volgens het CES-systeem geen controle uitoefenen. Aangezien Haladjian in Frankrijk is gevestigd, waar de prijzen hoog zijn, zijn de aankopen die zij in de andere lidstaten doet voor verkoop in Frankrijk, bovendien automatisch als intracommunautaire verkopen aan te merken; het is niet zinvol van haar te verlangen dat zij bewijst dat zij in de Gemeenschap is onderworpen aan een procedure voor de controle op de bestemming van de aangekochte producten. Overigens herinnert verzoekster eraan dat de brief van A. aan Schmidt van 11 september 1990 kan aantonen dat de Franse distributeur Bergerat de invoer van goederen door Haladjian in de havens van Le Havre en Marseille heeft gecontroleerd.

69      Het Gerecht merkt op dat verzoeksters stelling dat Caterpillar de controle op de bestemming van een interzonale verkoop in feite verplicht heeft gemaakt en niet overliet aan het eigen inzicht van de betrokken distributeur, geen voldoende bewijs is dat de bestreden beschikking op dit punt mank gaat. Uit de brief van Caterpillar van 13 december 1990, waarin het CES-systeem aan de distributeurs van de EG/EVA-zone wordt toegelicht, volgt immers dat het de verantwoordelijkheid van de distributeur is om na te gaan of de onderdelen die hij aan een verkoper in de EG/EVA-zone verkoopt, voor de EG/EVA-zone of voor een andere geografische zone bestemd zijn. Deze controle gebeurt dus volgens het eigen inzicht van de distributeur, die de bestemming controleert wanneer hij het nodig acht. Bij twijfel moet de distributeur aan de verkoper vragen wat de bestemming is van de onderdelen die hij aankoopt. Worden de onderdelen verkocht buiten de betrokken zone, dan wordt de verkoop gesloten volgens het CES-systeem; in het andere geval moeten geen formaliteiten worden vervuld. In het geval van een verkoop door een distributeur van de EG/EVA-zone aan een verkoper van dezelfde zone kan er eventueel reden voor controle zijn indien deze distributeur meent dat de onderdelen mogelijk voor Afrika bestemd zijn; in dat geval gaat het om een interzonale verkoop. Het dossier bevat geen documenten die dus kunnen bewijzen dat Caterpillar haar distributeurs verplicht, systematisch de bestemming van de verkochte producten te controleren.

70      Bovendien kan de verwijzing door verzoekster naar de brief van A. naar Schmidt van 11 september 1990 dat de invoer van reserveonderdelen door Haladjian vanuit de Verenigde Staten in de havens van Le Havre en Marseille wordt gecontroleerd door de Franse distributeur Bergerat, geenszins bewijzen dat deze controle door Caterpillar werd opgelegd en in het CES-systeem verplicht was. Dat document moet immers in verband worden gebracht met een specifieke context waarin Bergerat en Caterpillar probeerden om de toeleveringsbronnen van Haladjian, die zich buiten het CES-systeem om bleef bevoorraden vanuit de Verenigde Staten, te identificeren.

71      In elk geval zij opgemerkt dat verzoekster niet opkomt tegen het oordeel in de bestreden beschikking dat zij niet heeft aangevoerd, en a fortiori niet heeft bewezen, dat zij werd onderworpen aan een dergelijke controle op de bestemming van de reserveonderdelen die zij bij een distributeur in de EG/EVA-zone had aangekocht. Zij kan op deze grond dus niet stellen dat het CES-systeem de intracommunautaire verkoop belemmert.

72      Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grief betreffende de controle op de bestemming van een interzonale verkoop moet worden afgewezen.

d)     Grief betreffende de vertraging bij de toekenning van de CES-codes

73      Verzoekster stelt dat Caterpillar haar soms met vertraging de CES-codes toekende, hoewel zonder deze codes de bestellingen van haar klanten in de Verenigde Staten niet konden worden afgehandeld. Volgens verzoekster moet met deze vertraging rekening worden gehouden bij de beoordeling of het CES-systeem de mededinging verstoort. De redenering die in punt 5.4 van de bestreden beschikking wordt gevolgd om haar stellingen af te wijzen, gaat voorbij aan de bewijselementen die tijdens de administratieve procedure zijn aangedragen. Zo trekt de Commissie een aantal gegevens van een tabel die Haladjian bij haar opmerkingen over de brief artikel 6 heeft gevoegd, in twijfel, zoals het ontbreken van voorbeelden die kunnen bewijzen dat deze gegevens waar zijn, en het feit dat de termijn voor toekenning van de code niet wordt berekend vanaf de datum van toezending van deze aanvraag naar CES in België, maar vanaf de datum van toezending van de aanvraag naar de Verenigde Staten, terwijl uit andere documenten blijkt dat Caterpillar zelf erkent dat er een dergelijke vertraging bestaat.

74      Het Gerecht merkt op dat verzoekster tijdens de administratieve procedure geen documenten of bewijzen heeft overgelegd of zelfs maar een aanwijzing heeft gegeven waaruit blijkt dat de vertraging die bij de toekenning van de CES-codes soms werd opgelopen vanaf de invoering van het CES-systeem, door Caterpillar doelbewust is gewild om het CES-systeem moeizamer te doen functioneren.

75      Uit de briefwisseling die Caterpillar en Haladjian op 21 en 28 mei 1993 hebben gevoerd, blijkt immers dat Caterpillar Haladjian heeft meegedeeld dat de CES-codes werden toegekend nadat een aantal voor de afhandeling van de bestellingen noodzakelijke gegevens beschikbaar waren en dat niet al deze gegevens – op dat tijdstip – waren vermeld op de bestelbonnen die Haladjian had doorgestuurd.

76      Verder heeft Caterpillar op de klacht die Haladjian op 7 maart 2000 had geuit, dat in 1999 en begin 2000 de codes met vertraging werden toegekend, gereageerd bij brief van 31 maart 2000 dat de toekenning van de codes nooit was stilgelegd, dat deze vertraging het gevolg was van moeilijkheden waarmee CES te kampen had om contact op te nemen met de personen die Haladjian opdracht hadden gegeven om een bestelling in de Verenigde Staten te plaatsen, en dat CES had beslist, teneinde deze moeilijkheden uit de wereld te helpen, om haar systeem soepeler toe te passen door een aantal van deze opdrachten steekproefsgewijs te controleren, en niet langer allemaal, zoals voorheen het geval was geweest.

77      Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grief betreffende de vertraging bij de toekenning van de CES-codes moet worden afgewezen.

78      Derhalve dienen alle grieven van verzoekster betreffende het intrinsiek mededingingsverstorende effect van het CES-systeem te worden afgewezen.

2.     Grieven betreffende de brief van Caterpillar aan haar Europese distributeurs van 15 december 1985

79      Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking, waar wordt uiteengezet welke wijzigingen vanaf 1982 zijn aangebracht in het verkoopsysteem van de producten van Caterpillar (punt 5.2), en waar wordt onderzocht of artikel 81, lid 1, EG van toepassing is op de omstreden overeenkomsten en feitelijke gedragingen binnen de EG/EVA-zone (punt 7.1), gebaseerd is op een onjuiste versie van de brief van Caterpillar aan haar Europese distributeurs van 15 december 1982. Volgens de versie die in de bestreden beschikking wordt aangehaald, heeft Caterpillar aan haar distributeurs in Europa immers gevraagd, geen reserveonderdelen te verkopen aan een verkoper die deze onderdelen wil uitvoeren buiten de Verenigde Staten of landen van de EG/EVA-zone. De enige versie van deze brief die van tel is, is evenwel de versie die aan Haladjian is toegezonden door Leverton, een distributeur in het Verenigd Koninkrijk, en waaruit blijkt dat het verbod van verkoop buiten het toegestane gebied alleen voor de Verenigde Staten gold, en niet voor de landen van de EG/EVA-zone, zoals dit ten onrechte wordt verklaard in de bestreden beschikking.

80      Verzoekster stelt bovendien dat de bestreden beschikking in strijd met artikel 6 van verordening nr. 2842/98 is gegeven, volgens hetwelk de klagende partij de gelegenheid moet krijgen, haar opmerkingen te formuleren over de redenen voor afwijzing van haar klacht, aangezien de versie van de brief van 15 december 1982 waarop de beschikking is gebaseerd, niet de versie is die als bijlage was gevoegd bij de brief artikel 6 en de Commissie aan verzoekster niet heeft gemeld welke uitlegging en welke draagwijdte zij in de eindbeschikking aan dat document wou geven (arrest Hof van 25 oktober 1983, AEG/Commissie, 107/82, Jurispr. blz. 3151, punten 26 en 27).

81      De Commissie, die wordt ondersteund door Caterpillar, betwist deze analyse.

82      Het Gerecht merkt om te beginnen op dat er geen twee versies van de brief van 15 december 1982 bestaan, zoals verzoekster stelt, maar wel twee verschillende brieven, van dezelfde datum, die Caterpillar aan verschillende geadresseerden heeft verstuurd. De inhoud van de in de bestreden beschikking aangehaalde brief stemt wel degelijk overeen met de inhoud van de brief van 15 december 1982 die Caterpillar aan haar distributeurs in de EG/EVA-zone heeft gestuurd (bijlage 46 bij het verzoekschrift, bladzijde 1034). De bestreden beschikking bevat dus geen fout op dat punt. Verder merkt het Gerecht op, wat de door verzoekster aangehaalde brief van 15 december 1982 betreft, dat deze brief in feite overeenkomt met een brief van dezelfde datum die Caterpillar heeft verstuurd aan distributeurs van wie het toegestane gebied geen geografische zone van de EG/EVA-zone omvatte (bijlage 46 bij het verzoekschrift, bladzijde 1038, zie ook bijlage 1 bij de memorie in interventie). De Commissie hoefde dus met deze brief geen rekening te houden bij haar onderzoek of artikel 81, lid 1, EG van toepassing is op de omstreden overeenkomsten en feitelijke gedragingen binnen de EG/EVA-zone.

83      Overigens zij opgemerkt dat het CES-systeem pas vanaf 1990 is ingevoerd om ervoor te zorgen dat de distributeurs van Caterpillar de voorschriften die hun in 1982 waren opgelegd, naleefden. Het is dus pas vanaf 1990 dat Caterpillar werkelijk in staat is, de uitvoer van reserveonderdelen tussen de verschillende geografische zones te beheren en te controleren. Uit het dossier blijkt dat Caterpillar bij brief van 13 december 1990 die zij aan al haar distributeurs in de Gemeenschap heeft verstuurd naar aanleiding van de weigering van de Duitse distributeur Zeppelin om reserveonderdelen te verkopen aan een Belgische verkoper, uitdrukkelijk heeft herhaald dat het CES-systeem niet gold voor verkopers die reserveonderdelen verkochten aan gebruikers in de EG/EVA-zone. Op basis van dat document kon de Commissie dus op goede grond aannemen dat in casu Caterpillar haar Europese distributeurs niet als schriftelijke instructie heeft gegeven, geen reserveonderdelen te verkopen aan verkopers die deze onderdelen in een land van de EG/EVA-zone willen aankopen voor wederverkoop in een ander land van deze zone, zoals dat is uiteengezet in de punten 6.1 en 7.1 van de bestreden beschikking.

84      Bovendien kan verzoekster zich niet beroepen op schending van artikel 6 van verordening nr. 2842/98, aangezien de twee brieven van 15 december 1982 haar tijdens de administratieve procedure zijn meegedeeld als bijlagen bij de opmerkingen die Caterpillar heeft geformuleerd over de klacht van 9 februari 1994, en zij haar standpunt over deze twee brieven heeft gegeven in haar opmerkingen over de brief artikel 6; daarbij heeft zij de aandacht van de Commissie gevestigd op wat volgens haar de juiste versie van de brief van 15 december 1982 is die in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de omstreden overeenkomsten en feitelijke gedragingen binnen de EG/EVA-zone. Verzoekster kan de Commissie dus niet verwijten dat zij zich heeft gebaseerd op de inhoud van de brief die Caterpillar daadwerkelijk aan haar distributeurs van de EG/EVA-zone heeft verstuurd, en daaruit de nodige consequenties heeft getrokken.

85      Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grieven betreffende de brief van Caterpillar aan haar Europese distributeurs van 15 december 1982 moeten worden afgewezen.

3.     Grieven inzake de documenten betreffende Bergerat en inzake de aanbiedingen die Bergerat aan klanten van Haladjian heeft gedaan

a)     Grief betreffende de brief van Caterpillar aan Bergerat van 19 juli 1990

 Bestreden beschikking

86      Bij de toelichting van de resultaten van het onderzoek betreffende de verhouding tussen Caterpillar en haar Franse distributeur Bergerat, wordt in punt 6.2 van de bestreden beschikking de inhoud van briefwisseling tussen deze twee ondernemingen kenbaar gemaakt. Het gaat om de brief van Bergerat aan Caterpillar van 10 juli 1990, waarin eerstgenoemde zich beklaagt over de concurrentiedruk die op haar gebied wordt uitgeoefend door de invoer van reserveonderdelen vanuit de Verenigde Staten, en vraagt op de hoogte te worden gebracht van de resultaten van de invoering van het CES-systeem in de Verenigde Staten. Verder is er de brief van 19 juli 1990, waarmee Caterpillar Bergerat aldus van antwoord dient dat het doel van het CES-systeem zal worden bereikt wanneer de toeleveringsbronnen van de verkopers van reserveonderdelen van het merk Caterpillar uitgeput beginnen te raken totdat ze volledig zijn „opgedroogd”. In deze brief van 19 juli 1990 wordt voorts aangegeven dat het CES-systeem tot doel heeft, de activiteiten van de verkopers stil te leggen door extra verkoopmogelijkheden te optimaliseren en ervoor te zorgen dat geen enkel belangrijk contract betreffende originele door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen verloren gaat (bestreden beschikking, punt 6.2, blz. 11).

87      Volgens de bestreden beschikking bevestigen deze documenten het beleid van Caterpillar om de interzonale verkoop via het CES-systeem te controleren en om te beletten dat reserveonderdelen interzonaal worden verkocht buiten dat systeem om. Ter ondersteuning van deze stelling wordt in de bestreden beschikking erop gewezen dat de brief van Caterpillar van 19 juli 1990, hoewel daarin wordt aangedrongen op een commercieel beleid dat erop is gericht de activiteiten van de verkopers stil te leggen, in zijn context gezien in feite uitsluitend betrekking heeft op de invoer van reserveonderdelen door verkopers vanuit de Verenigde Staten buiten het CES-systeem om. Deze uitlegging vindt steun in het feit dat deze brief een antwoord is op de brief van Bergerat van 10 juli 1990, waarin deze vennootschap had gewezen op het probleem van de strikte toepassing van het CES-systeem voor de uitvoer vanuit de Verenigde Staten, en in het feit dat „niet is bewezen dat een beleid wordt toegepast om de invoer van reserveonderdelen vanuit de Verenigde Staten naar Europa door de verkopers stil te leggen” (bestreden beschikking, punt 6.2, blz. 12).

 Argumenten van partijen

88      Verzoekster merkt op dat uit de brief van Caterpillar aan Bergerat van 19 juli 1990 uitdrukkelijk blijkt dat het CES-systeem tot doel heeft, de toeleveringsbronnen van de verkopers voor originele door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen in de Verenigde Staten volledig droog te leggen. In de bestreden beschikking wordt dus blijk van een onjuiste opvatting gegeven waar wordt gesteld dat dit document geen aanwijzing is dat wordt geprobeerd, de EG/EVA-zone van andere geografische zones te isoleren. Deze conclusie steunt volgens de bestreden beschikking op het feit dat de brief van 19 juli 1990 uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten van de verkopers „buiten het CES-systeem om”. Volgens verzoekster staat deze uitlegging evenwel haaks zowel op de bewoordingen van deze brief als op de algemene strekking van het CES-systeem, dat uitgaat van de idee dat de verkopers niet het recht hebben, reserveonderdelen interzonaal te verhandelen, daar alleen de eindgebruikers dit recht hebben. Naar verzoekster stelt, zijn de verkopers tot wie het in de brief van 19 juli 1990 vermelde uitvoerverbod is gericht, wel degelijk alle verkopers, en niet alleen de verkopers die buiten het CES-systeem om handeldrijven.

89      De Commissie, die wordt ondersteund door Caterpillar, voert aan dat deze kritiek voorbijgaat aan de bewoordingen van de brief van 19 juli 1990, die wil zeker stellen dat alle partijen, inzonderheid de verkopers, handelen volgens het CES-systeem, dat Haladjian de mogelijkheid biedt, voor rekening van haar klanten reserveonderdelen in de Verenigde Staten te bestellen.

 Beoordeling door het Gerecht

90      Het Gerecht merkt op dat de grieven die verzoekster inbrengt tegen de uitlegging van de inhoud van de brief van Caterpillar van 19 juli 1990, zoals uiteengezet in de bestreden beschikking, deze uitlegging niet op losse schroeven kan zetten. In de bestreden beschikking wordt immers terecht opgemerkt dat de vermelding „stopping resellers’ activities” (de activiteiten van de verkopers stilleggen) in de brief van Caterpillar Overseas van 19 juli 1990, die op zich erop kan wijzen dat Caterpillar de verkopers wil uitschakelen, in zijn context moet worden gelezen, dat wil zeggen in samenhang met de brief van Bergerat van 10 juli 1990, waarin deze het probleem van de strikte toepassing van het CES-systeem op de uitvoer vanuit de Verenigde Staten aan de orde heeft gesteld. In deze context kunnen de „activiteiten van de verkopers” die Caterpillar wenst stil te leggen, worden uitgelegd als de activiteiten die met het CES-systeem aan banden moeten worden gelegd, te weten de invoer van reserveonderdelen vanuit de Verenigde Staten naar Europa door verkopers die buiten het CES-systeem om handelen. Het zijn deze toeleveringsbronnen die het CES-systeem moet droogleggen en niet die welke een Europese verkoper via het CES-systeem kan gebruiken om zich in de Verenigde Staten te bevoorraden wanneer hij in opdracht van een Europese gebruiker onderdelen aankoopt, zoals verzoekster probeert aan te tonen zonder enige andere bewijsstukken.

91      Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grief betreffende de brief van Caterpillar aan Bergerat van 19 juli 1990 moet worden afgewezen.

b)     Grieven betreffende de aanbiedingen die Bergerat aan klanten van Haladjian heeft gedaan

 Bestreden beschikking

92      Bij de beoordeling of artikel 81, lid 1, EG van toepassing is op de omstreden overeenkomsten en feitelijke gedragingen binnen de landen van de EG/EVA-zone, wordt in de bestreden beslissing opgemerkt dat Haladjian tijdens de administratieve procedure verschillende documenten heeft overgelegd betreffende commerciële aanbiedingen die de Franse distributeur Bergerat in juni 1993 heeft gedaan aan een aantal van verzoeksters klanten. Volgens Haladjian bevatten deze aanbiedingen „concurrentiebeperkende bedingen, want er worden speciale kortingen bij een stijgende verkoop aangeboden”, dat wil zeggen kwantumkortingen, en „andere voorstellen [gedaan], zoals een prijsstop gedurende twee jaar”. In de bestreden beschikking wordt er integendeel op gewezen dat „het feit dat Bergerat met behulp van de informatie die in het CES-systeem beschikbaar is, probeert te weten wie de klanten van Haladjian zijn en actief probeert deze klanten voor zich te winnen, geen beperking van de mededinging vormt” (bestreden beschikking, punt 7.1, sub b, blz. 21, eerste alinea).

 Argumenten van partijen

93      Volgens verzoekster bevat de bestreden beschikking een onjuiste opvatting waar wordt verwezen naar de aanbiedingen van Bergerat aan haar klanten zonder dat aanstoot wordt genomen aan het feit dat Bergerat kan profiteren van de „informatie die in het CES-systeem beschikbaar is”. De Commissie lijkt aldus te erkennen dat het CES-systeem de distributeurs informatie over de activiteiten van de verkopers verschaft. Verzoekster benadrukt echter dat de tijdens de administratieve procedure overgelegde documenten aantonen dat Bergerat reeds op 14 april 1993 over de namen van de klanten van Haladjian beschikte, dit is één dag nadat zij Caterpillar op de hoogte had gebracht van haar voornemen om in het kader van het CES-systeem in opdracht van deze klanten te handelen. Bovendien verliest de Commissie uit het oog dat een vertegenwoordiger van Bergerat samen met een vertegenwoordiger van Caterpillar haar klanten is gaan opzoeken, hetgeen aantoont dat deze ondernemingen in onderling overleg handelen. Voorts benadrukt verzoekster dat uit een brief van Caterpillar aan een Griekse verkoper van 21 september 1999 blijkt dat het CES-systeem in se impliceert dat een distributeur van de producten van Caterpillar op de plaats van bestemming elke nieuwe aankoper die van het CES-systeem gebruik maakt, kent en ook weet wie zijn klanten zijn. Bijgevolg had de Commissie het doorsturen aan Bergerat van gevoelige informatie over de activiteiten van Haladjian teneinde haar aanwezigheid op de markt als concurrent in te perken of zelfs teneinde haar als concurrent uit te schakelen moeten aanmerken als bij artikel 81 EG verboden onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

94      Verzoekster stelt bovendien dat de bestreden beschikking een onjuiste opvatting bevat waar de door Bergerat aan haar klanten voorgestelde kortingen worden aangemerkt als „kwantumkortingen” die de mededinging niet beperken. Deze kortingen staan echter niet in verhouding tot de aangekochte hoeveelheid, maar zijn afhankelijk van de toename van de aankoophoeveelheid en het gaat dus niet om kwantumkortingen (arrest Hof van 9 november 1983, Michelin/Commissie, 322/81, blz. 3461). Evenmin wordt in de bestreden beschikking in overweging genomen dat het voorstel van een prijsstop gedurende twee jaar ook van Bergerat kwam. Gelet op de context waarin deze kortingen selectief worden aangeboden aan klanten van Haladjian die te kennen hebben gegeven dat zij in de Verenigde Staten een alternatieve toeleveringsbron wensen te behouden en daartoe Haladjian als tussenpersoon hebben aangesteld – terwijl de vrijheid van handelen van Haladjian, de enige concurrent van Bergerat op de Franse markt, strikt aan banden werd gelegd –, hebben deze prijsaanbiedingen overduidelijk tot doel, de mededinging op de betrokken markt te beperken door Haladjian uit te schakelen.

95      Volgens de Commissie kan op geen enkele grond worden gesteld dat de aanbiedingen van Bergerat niet rechtmatig waren of dat zij hun oorsprong vinden in informatie die via het CES-systeem is verkregen, aangezien de klanten van Haladjian ook klanten van Bergerat konden zijn. Bovendien heeft Haladjian niet bewezen dat het CES-systeem automatisch impliceert dat informatie over klanten die een verkoper aanstellen, wordt doorgegeven.

96      Caterpillar wijst erop dat CES als beleid heeft dat de namen van de eindconsumenten die in het gebied van een distributeur invoeren, niet aan deze distributeur worden meegedeeld.

 Beoordeling door het Gerecht

97      De stelling van Haladjian dat haar concurrent, de Franse distributeur Bergerat, gebruik heeft gemaakt van de informatie die zij aan Caterpillar had doorgegeven – te weten de namen van de klanten die haar opdracht hadden gegeven om via het CES-systeem reserveonderdelen aan te kopen bij Amerikaanse distributeurs – om haar klanten voor zich te winnen en om hen ertoe aan te zetten bij Bergerat en niet bij Haladjian te kopen, kan een grond zijn om vast te stellen dat er sprake is van schending van artikel 81, lid 1, EG indien zij met voldoende bewijzen wordt gestaafd om te kunnen voldoen aan de in deze bepaling gestelde wettelijke voorwaarden. Tegen deze achtergrond, dat wil zeggen op basis van de gegevens van het dossier, moet de – weliswaar summiere – verklaring in de bestreden beschikking dat „het feit dat Bergerat met behulp van de informatie die in het CES-systeem beschikbaar is, probeert te weten wie de klanten van Haladjian zijn en actief probeert deze klanten voor zich te winnen, geen beperking van de mededinging vormt”, aan een onderzoek worden onderworpen.

98      Op basis van het onderzoek van de documenten betreffende Bergerat waarnaar verzoekster verwijst, kan echter alleen worden vastgesteld dat een vertegenwoordiger van deze onderneming samen met een vertegenwoordiger van Caterpillar een van de klanten die Haladjian in het kader van het CES-systeem hadden aangesteld, heeft opgezocht (telefax van Bergerat aan [B.] van 14 april 1993, bijlage 32 bij het verzoekschrift, bladzijde 766), en dat deze klant na dat bezoek van Bergerat een commercieel aanbod heeft gekregen, met „een extra korting van 10 % op de toename van de aankoophoeveelheid voor niet-ingevoerde reserveonderdelen vanaf 1 juli tot en met 31 december 1993” en een prijsstop voor reserveonderdelen voor 1993 en 1994 (brief van Bergerat aan [B.] van 30 juni 1993, bijlage 32 bij het verzoekschrift, bladzijde 768). Deze documenten wijzen er ook op dat Bergerat dezelfde toezeggingen heeft gedaan aan een andere klant van Haladjian nadat Bergerat deze onderneming had bezocht (brief van Bergerat aan [G.] van 30 juni 1993, bijlage 32 bij het verzoekschrift, bladzijde 772).

99      Deze documenten vormen echter geen afdoend bewijs dat de namen van de klanten van Haladjian via het CES-systeem zijn doorgegeven aan Bergerat. Verzoekster heeft op een vraag die in dat verband ter terechtzitting werd gesteld, het Gerecht geantwoord dat het document van CES van 25 mei 1993 (bijlage 32 bij het verzoekschrift, bladzijde 767), met de namen van een aantal klanten voor wie zij in het kader van het CES-systeem in de Verenigde Staten reserveonderdelen aankoopt – waaronder de namen van de twee reeds genoemde klanten die van Bergerat een commercieel aanbod hebben gekregen –, haar door Caterpillar was bezorgd en dat zij niet kon vaststellen of dat document ook aan Bergerat was meegedeeld of Bergerat er via Caterpillar kennis van had gekregen. Bovendien dient voor ogen te worden gehouden dat elke klant van Haladjian die door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen aankoopt, automatisch een klant van Caterpillar is, aangezien hij de bouwmachine waarop deze onderdelen zijn afgestemd, heeft gekocht. Het is dus begrijpelijk dat een vertegenwoordiger van Caterpillar de gebruikers van bouwmachines opzoekt om navraag te doen over hun behoefte aan reserveonderdelen. Bijgevolg kunnen de contacten die Bergerat soms in het bijzijn van een vertegenwoordiger van Caterpillar heeft gelegd met klanten van Haladjian, worden beschouwd als een commerciële toenadering van Bergerat tot al haar klanten die producten van het merk Caterpillar kopen, die ook klanten van Haladjian kunnen zijn, zonder dat dit een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81 EG impliceert.

100    Verder wordt verzoeksters stelling weersproken door de inhoud van de brief van Caterpillar aan een Griekse verkoper van 21 september 1999. Deze brief, waarin de principes van het CES-systeem worden toegelicht, geeft immers uitdrukkelijk aan dat een Europese verkoper zich in het kader van dat systeem bij om het even welke door Caterpillar erkende distributeur kan bevoorraden, en preciseert dat, zo de verkoper ervoor kiest zich bij CES in België te bevoorraden, CES dan aan de distributeur op de plaats van bestemming van het product zal vragen om toestemming om in zijn naam te handelen. Deze vraag impliceert echter niet dat CES de identiteit van de klant voor wie de verkoper handelt, aan deze distributeur bekendmaakt.

101    Geen enkel document staaft dus verzoeksters stelling dat Bergerat – of een andere distributeur van de EG/EVA-zone – via het CES-systeem toegang kan hebben tot de namen van de klanten die Haladjian opdracht geven reserveonderdelen interzonaal aan te kopen.

102    Met betrekking tot verzoeksters grieven dat in de bestreden beschikking de door Bergerat aan twee van haar klanten voorgestelde kortingen en prijsstop ten onrechte niet zijn onderzocht, hoewel deze commerciële aanbiedingen tot doel hadden, Haladjian op de betrokken markt uit te schakelen, zij bovendien opgemerkt dat deze grieven, die inbreuken op artikel 82 EG en niet op artikel 81 EG betreffen, door de Commissie niet hoefden te worden onderzocht in het kader van het onderzoek van de klacht van Haladjian, die is gericht tegen Caterpillar en niet tegen Bergerat. Verzoekster laat op dit punt na te bewijzen dat Caterpillar en Bergerat met betrekking tot deze commerciële aanbiedingen in onderling overleg handelden.

103    Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grieven betreffende de door Bergerat aan klanten van Haladjian gedane aanbiedingen moeten worden afgewezen.

4.     Grieven inzake de documenten betreffende Leverton

a)     Bestreden beschikking

104    Met betrekking tot de documenten betreffende Leverton, een van de distributeurs van Caterpillar in het Verenigd Koninkrijk, die Haladjian heeft overgelegd ten bewijze dat deze distributeur haar onbetaalbare prijzen had voorgesteld, wordt in punt 6.4 van de bestreden beschikking opgemerkt dat het door Leverton in haar brief van 21 april 1993 aan Haladjian voorgestelde tarief overeenkwam met de prijs die wordt aangeboden voor de gebruikers van het Verenigd Koninkrijk. De beschikking concludeert bijgevolg dat zo dat tarief voor Haladjian onbetaalbaar is, het ook onbetaalbaar is voor de gebruikers van het Verenigd Koninkrijk.

b)     Argumenten van partijen

105    Verzoekster stelt dat in de bestreden beschikking op dit punt wordt nagelaten erop te wijzen dat Leverton in 1983 heeft aangekondigd dat zij de leveringen aan Haladjian zou moeten stopzetten, en dat het aanbod van Leverton van 21 april 1993 tegen het nationale tarief hetzelfde is als het aanbod dat Maia op hetzelfde ogenblik aan Haladjian heeft gedaan, en wel op aansporen van Caterpillar. Bovendien is de stelling dat „zo dat tarief voor Haladjian onbetaalbaar is, het ook onbetaalbaar is voor de gebruikers [van het Verenigd Koninkrijk]” onjuist, aangezien de omvang van de bestellingen die de verkopers plaatsen voor intracommunautaire handel, het mogelijk maakt, prijzen te verkrijgen die zijn berekend op basis van de „Consumer price” (door Maia ook het „internationale tarief” genoemd) vóór de invoering van het CES-systeem, en deze prijzen lager liggen dan de nationale tarieven die de Europese distributeurs in hun respectieve gebied toepassen.

106    De Commissie, die wordt ondersteund door Caterpillar, betwist deze analyse.

c)     Beoordeling door het Gerecht

107    Het Gerecht merkt op dat op basis van geen enkel argument van verzoekster kan worden geconcludeerd dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

108    Met betrekking tot de niet-vermelding van de weigering van Leverton in maart 1983 om aan Haladjian te verkopen kan op basis van het onderzoek van het betrokken document (bijlage 5 bij het verzoekschrift, bladzijde 380) alleen worden vastgesteld dat Leverton bestellingen van Haladjian op de lange baan heeft geschoven in afwachting van besprekingen over de praktische toepassing van het zonet ingevoerde verkoopsysteem voor de producten van Caterpillar. In elk geval dateert dat document van vóór de invoering van het CES-systeem.

109    Met betrekking tot de niet-vermelding in de bestreden beschikking van het aanbod dat Maia op hetzelfde tijdstip aan Haladjian heeft gedaan, zij opgemerkt dat dit aanbod in de bestreden beschikking wordt onderzocht in het kader van het onderzoek van de documenten betreffende Maia. Dat onderzoek moest dus niet aan de orde komen in het kader van het onderzoek van de documenten betreffende Leverton. Bovendien is het aanbod van Maia gebaseerd op het Italiaanse tarief en niet op het voor het Verenigd Koninkrijk geldende tarief en wordt daarin een korting van 10 % aangeboden. Het is dus niet in dezelfde bewoordingen opgesteld als het aanbod van Leverton. Verder verklaart verzoekster niet hoe dergelijke aanbiedingen het bewijs kunnen vormen dat Caterpillar en haar Engelse en Italiaanse distributeur ten opzichte van Haladjian in onderling overleg handelden.

110    Met betrekking tot verzoeksters kritiek op de verklaring in de bestreden beschikking dat „zo [het voor het Verenigd Koninkrijk geldende] tarief voor Haladjian onbetaalbaar is, het ook onbetaalbaar is voor de gebruikers [van het Verenigd Koninkrijk]” – kritiek die berust op de stelling dat de omvang van de bestellingen die de verkopers plaatsen voor de intracommunautaire verkoop, het mogelijk maakt prijzen te verkrijgen die lager zijn dan de nationale tarieven vóór de invoering van het CES-systeem –, behoeft slechts te worden opgemerkt dat deze kritiek aan de bestreden beschikking niet afdoet. In de bestreden beschikking wordt er immers op gewezen dat de distributeur vrij kan beslissen welke prijs hij aan de verkoper voorstelt, die dan op zijn beurt de nationale prijs of een volgens hem passende prijs kan voorstellen. Verzoekster toont niet aan hoe de in casu door Leverton voorgestelde prijs haar discrimineert.

111    Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grieven inzake de documenten betreffende Leverton moeten worden afgewezen.

5.     Grieven inzake de documenten betreffende Maia

112    Verzoekster stelt dat in de bestreden beschikking de inhoud van de tijdens de administratieve procedure overgelegde documenten betreffende Maia onjuist wordt opgevat. In plaats van deze documenten te analyseren als richtlijnen van wat een verkoper moet doen om het de facto verbod van parallelimport binnen de Gemeenschap te trotseren, beschouwt de bestreden beschikking ze als een verklaring en een rechtvaardiging voor de praktijken van Caterpillar.

a)     Documenten betreffende het netwerk Maia/ICBO/Schmidt

 Bestreden beschikking (punt 6.3 en punt 7.1, sub c)

113    Volgens de bestreden beschikking kan op basis van de door Haladjian tijdens de administratieve procedure overgelegde documenten betreffende Maia worden bewezen dat deze distributeur een parallel distributienet heeft opgezet dat Haladjian buiten het CES-systeem om bevoorraadde. De relevante documenten zijn vermeld in punt 6.3 van de bestreden beschikking: de anonieme brief die Caterpillar in februari 1990 heeft ontvangen, waarin haar wordt meegedeeld dat de Italiaanse vennootschap ICBO – met als aandeelhouders A., een van de bedrijfsleiders van Maia, en de Amerikaanse vennootschap Schmidt – van Maia reserveonderdelen aankocht in opdracht van Schmidt en met als bestemming Haladjian, de telefax van A. aan Schmidt van 13 februari 1990, waarin hij aankondigde dat Caterpillar uitleg wenste over de verkoop van reserveonderdelen door Maia aan ICBO, de brief van A. aan Schmidt van 21 september 1990, met een verslag over het bezoek van Caterpillar, en het antwoord van Maia betreffende de verkoop aan ICBO.

114    In deze brief van 21 september 1990, die in de bestreden beschikking wordt weergegeven, staat het volgende te lezen:

„[...] Wij hebben bezoek gekregen van [vertegenwoordigers van Caterpillar Frankrijk en Italië]. Dit hebben zij ons verteld. In Frankrijk is er een zeer sterke concurrent (Haladjian, zoals vermeld op de lijst van verkopers!), die in het verleden vele containers uit de Verenigde Staten ontving ... Er komen geen containers meer aan, maar Haladjian blijft toch goede zaken doen. Wie/Wat is de nieuwe bron? [Bergerat] zijn in Marseille een aantal geruchten ter ore gekomen betreffende de handel in originele CAT-onderdelen vanuit Italië die ,in handen is’ van de Italiaanse maffia ... Wij hebben geantwoord zoals wij de laatste keer hebben geantwoord. Wij kennen ICBO; zij verkopen tweedehandsmateriaal voor Afrikaanse landen ... De vertegenwoordigers van Caterpillar hebben ons op zeer beleefde wijze gezegd dat zij ons geloofden, maar dat wij zeer voorzichtig moesten zijn omdat zij per slot van rekening als reactie (het contract [konden] verbreken) ... Iedereen in mijn onderneming is nu zeer ongerust. Ik denk dat wij deze kwestie persoonlijk moeten bespreken omdat de situatie almaar gevaarlijker wordt [...]” (bestreden beschikking, punt 6.3, vierde alinea).

115    Volgens de bestreden beschikking geven deze documenten aan in welke context Haladjian in 1993 bij Maia een bestelling heeft geplaatst (bestreden beschikking, punt 6.3, blz. 15, tweede alinea). Met name de volgende feiten worden duidelijk. In de eerste plaats heeft Maia, een officiële distributeur van Caterpillar, ICBO naast haar officieel netwerk gebruikt als parallel netwerk om reserveonderdelen te verhandelen naar niet-Europese landen waarbij zij het CES-systeem omzeilde en inbreuk maakte op haar distributiecontract. In de tweede plaats hebben ICBO en Schmidt van Maia onderdelen gekregen tegen andere prijzen dan het Italiaanse tarief door de schijn te wekken dat deze onderdelen voor de Verenigde Staten bestemd waren. In feite waren deze onderdelen bestemd voor Haladjian, die van plan was ze te verhandelen in Afrika en, misschien, althans volgens wat Haladjian stelt, in Frankrijk. In de derde plaats werd de verkoop die Maia via ICBO en Schmidt met Haladjian sloot, aan Caterpillar voorgesteld als een verkoop van tweedehandsonderdelen voor Afrika. In de vierde plaats heeft Maia, toen Caterpillar op de hoogte was gebracht van de onwettige parallelactiviteiten van Maia, zich teruggetrokken uit het netwerk met ICBO, Schmidt en Haladjian. Zo A. aan Schmidt heeft geschreven dat hij van zijn algemeen directeur bevel had gekregen contacten met Haladjian te vermijden, lijkt dat alleen op hun clandestiene handel te slaan.

116    In de bestreden beschikking wordt opgemerkt dat Haladjian deze context niet betwist. Haladjian bewijst met name niet wat de bestemming was van de onderdelen die Maia haar via ICBO en Schmidt heeft geleverd. In de bestreden beschikking wordt ook opgemerkt dat Haladjian niet aantoont dat zij vóór de bestelling die zij op 24 februari 1993 bij Maia heeft geplaatst (hierna: „bestelling van 24 februari 1993”), heeft geprobeerd om rechtstreeks van Maia onderdelen te kopen voor de Franse markt of voor een andere markt in de EG/EVA-zone, noch dat Maia heeft geweigerd haar deze onderdelen te leveren, noch dat – ingeval de prijzen in een dergelijke situatie een twistpunt vormden – Caterpillar heeft bemiddeld bij de prijsbepaling (bestreden beschikking, punt 6.3, blz. 16 en 17).

 Argumenten van partijen

117    Verzoekster stelt dat uit de drie documenten betreffende Maia voor 1990 duidelijk blijkt dat de toelevering van Haladjian in Italië van voor Frankrijk bestemde onderdelen door Caterpillar en een aantal van haar distributeurs aan banden is gelegd, anders dan in het CES-systeem wordt bepleit en in de bestreden beschikking wordt aangegeven.

118    Met betrekking tot de anonieme brief die in februari 1990 aan Caterpillar is verstuurd, merkt verzoekster op dat dit document uitdrukkelijk aangeeft dat de door ICBO via Schmidt in Italië gekochte goederen worden geleverd in Marseille, waarna ze door Haladjian worden afgehaald en ingeklaard. Deze precisering, die in de bestreden beschikking ontbreekt, toont wel degelijk aan dat de onderdelen die Haladjian via ICBO en Schmidt heeft aangekocht, bestemd waren voor Frankrijk en niet voor Afrika.

119    Met betrekking tot de telefax van 13 februari 1990 die A. aan Schmidt heeft gericht, merkt verzoekster op dat daarin niet alleen wordt aangekondigd dat Maia Caterpillar ging ontmoeten om uitleg te geven over de verkoop aan ICBO. In deze telefax vraagt A. ook het advies van de geadresseerde over een gelegenheidsscenario met een gerichte verkoop voor Afrika in 1986. Wanneer deze telefax in verband wordt gebracht met de anonieme brief, kan worden vastgesteld dat Maia de aan Caterpillar uiteengezette feiten verkeerd heeft voorgesteld door verkopen voor Afrika voor te wenden – die in strijd zijn met het CES-systeem, dat een distributeur verbiedt reserveonderdelen te verkopen aan een verkoper die ze uitvoert buiten de toegestane zone – in plaats van de verkoop van reserveonderdelen vanuit Italië naar Frankrijk toe te geven, zoals dat nochtans blijkt uit de anonieme brief. Aangezien de verkoop vanuit Italië naar Frankrijk perfect is toegestaan – zoals Caterpillar en de Commissie stellen –, is het volgens verzoekster echter moeilijk te begrijpen waarom de verkoop vanuit Italië naar Frankrijk, ook via een tussenpersoon als ICBO, in een anonieme brief aan de kaak moet worden gesteld, waarna aan Caterpillar „uitleg” moet worden gegeven.

120    Met betrekking tot de brief van A. aan Schmidt van 21 september 1990 met een verslag over het bezoek dat vertegenwoordigers van Caterpillar in Frankrijk en Italië aan Maia hebben gebracht, benadrukt verzoekster dat deze brief wat de situatie van Haladjian betreft aangeeft dat deze verkoper in het verleden verschillende containers uit de Verenigde Staten heeft ontvangen via de havens van Le Havre en Marseille, „waar [Bergerat] over informanten beschikt”. Aan de hand van deze verwijzing naar Bergerat in deze passage en ook in andere passages van de brief kan worden aangetoond dat Caterpillar in nauw overleg met haar Franse distributeur handelde en dat Bergerat betrokken was bij het controleren van Haladjian en bij de handelingen die Caterpillar stelde om Maia te ontraden aan Haladjian te leveren. Deze brief moet ook in verband worden gebracht met de brief van Bergerat aan Caterpillar van 10 juli 1990 waarin alle betrokken partijen aan de regels van het spel worden herinnerd.

121    Bovendien betwist verzoekster de bestreden beschikking waar wordt verklaard dat de verkoop via de tussenpersoon ICBO was opgezet om het CES-systeem te omzeilen doordat het zo mogelijk werd reserveonderdelen aan te kopen voor Afrika. Deze verklaring is alleen gebaseerd op de telefax van 13 februari 1990, waarin A. Schmidt erop wees dat hij Caterpillar ging ontmoeten om de sporen van de bevoorrading van Haladjian in Marseille uit te wissen. Deze uitleg is slechts bedrieglijke schijn en strookt niet met de feiten die hier aan de orde zijn. Daarmee wordt in de bestreden beschikking rekening gehouden voor zover erop wordt gewezen dat, ongeacht de wijze waarop deze brief moet worden uitgelegd, Haladjian toch nooit heeft bewezen dat alle of een deel van de reserveonderdelen die door Maia via de tussenpersoon ICBO zijn verkocht, bestemd waren voor Frankrijk (zie bestreden beschikking, punt 6.3, blz. 17). De Commissie, die haar stelling niet kan bewijzen, is alsdan van mening dat Haladjian het tegendeel moet bewijzen. Dat verwijt, dat overduidelijk onterecht is aangezien uit voornoemde documenten duidelijk blijkt dat deze verkoop voor Frankrijk en niet voor Afrika was bestemd, vormt bovendien een schending van de rechten van de klagende partij, aan wie voor het eerst in de bestreden beschikking wordt verweten op dit punt geen bewijzen te hebben geleverd, terwijl dat nooit werd gevraagd in tien jaar van procedure. Verder kan de Commissie geen twijfel uiten over de eindbestemming van de onderdelen die via ICBO en Schmidt bij Maia zijn besteld, aangezien Haladjian het overgrote deel van haar reserveonderdelen in Frankrijk verkocht.

122    De Commissie betwist verzoeksters betoog dat deze documenten aantonen dat Maia probeerde, niet om een inbreuk op het CES-systeem – wegens niet aangegeven uitvoer naar Afrika – voor Caterpillar geheim te houden, doch een schending van de ongeschreven regel dat het Maia niet zou zijn toegestaan te verkopen aan een Europese verkoper die onderdelen kocht voor de EG/EVA-zone. Verzoekster vertrekt immers van het uitgangspunt dat er geheim te houden beperkingen bestaan, zonder dat te bewijzen, terwijl zij in staat was aan te tonen wat de werkelijke bestemming was van de onderdelen die via ICBO bij Maia werden aangekocht.

 Beoordeling door het Gerecht

123    Verzoekster betwist, zakelijk weergegeven, het oordeel in de bestreden beschikking dat de documenten betreffende Maia voor de periode vóór de bestelling van 24 februari 1993 niet kunnen aantonen dat de intracommunautaire handel werd beperkt voor de Europese verkopers. Verzoekster betwist niet dat zij het netwerk Maia/ICBO/Schmidt heeft gebruikt om zich in Italië te bevoorraden, maar stelt dat zij zich daar alleen heeft bevoorraad om reserveonderdelen intracommunautair te verkopen – vanuit Italië naar Frankrijk –, om zo te ontsnappen aan de naar zij stelt praktische onmogelijkheid om intracommunautair te verkopen wegens het gedrag van Caterpillar en van haar distributeurs, inzonderheid van Bergerat.

124    In de bestreden beschikking wordt deze stelling echter van de hand gewezen op grond dat geen enkel document kan bewijzen dat een dergelijk verbod van intracommunautaire verkoop bestond. Met name Haladjian bewijst niet dat de via ICBO in Italië aangekochte reserveonderdelen wel degelijk als eindbestemming Frankrijk hadden. Het uitgangspunt van verzoeksters betoog is dus niet bewezen. In de bestreden beschikking wordt bovendien opgemerkt dat, gesteld dat Frankrijk wel degelijk de eindbestemming van deze reserveonderdelen was, dit niet bewijst dat Caterpillar haar Europese distributeurs heeft verboden, reserveonderdelen aan Haladjian te verkopen (zie bestreden beschikking, punt 6.3, blz. 16, derde alinea).

125    Op basis van een onderzoek van de relevante elementen van het dossier dient dus te worden uitgemaakt of de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door verzoeksters stelling dat de via ICBO en Schmidt bij Maia aangekochte reserveonderdelen voor Frankrijk waren bestemd, en dat het wegens een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen Caterpillar en haar Europese distributeurs haar in de praktijk onmogelijk was, zich rechtstreeks bij Maia te bevoorraden, af te wijzen wegens onvoldoende bewijzen.

126    Vooraf zij benadrukt dat de documenten waarop verzoekster zich beroept, zeer weinig bewijskracht hebben gezien de soort waartoe zij behoren, en de context waarin zij zijn opgesteld. Zo is het eerste document betreffende de activiteiten van het netwerk Maia/ICBO/Schmidt in 1990 een anonieme brief die in februari 1990 aan Caterpillar werd verstuurd. De andere twee documenten waarop verzoekster zich beroept, namelijk de telefax van A. aan Schmidt van 13 februari 1990 en de brief van A. aan Schmidt van 21 september 1990, zijn opgesteld toen Caterpillar zich naar aanleiding van de anonieme brief afvroeg of haar Italiaanse distributeur loyaal en overeenkomstig het distributiecontract handelde.

127    Uit het onderzoek van deze drie documenten blijkt het volgende. Ten eerste wijst de anonieme brief aan Caterpillar van februari 1990 erop dat de via ICBO aan Schmidt verkochte onderdelen werden geleverd in een entrepot te Marseille, waar zij „door Haladjian werden afgehaald en ingeklaard”. Ten tweede is in de telefax van A. aan Schmidt van 13 februari 1990 sprake van een verkoop van reserveonderdelen door Maia aan ICBO in 1986 voor een bedrag van 120 miljoen ITL waarbij deze onderdelen door Italiaanse ondernemers in Kameroen en in Gabon zouden worden gebruikt. Ten derde vormt de brief van A. aan Schmidt van 21 september 1990 een aanwijzing, allereerst, dat Caterpillar tijdens een bezoek van haar vertegenwoordigers aan Maia deze heeft laten weten dat zij wist dat Haladjian verschillende uit de Verenigde Staten afkomstige containers met reserveonderdelen had ontvangen in Le Havre en in Marseille en dat geen containers meer aankwamen zonder dat de verkoop van Haladjian daardoor daalde, en dat Caterpillar zich dus afvroeg wie de nieuwe toeleveringsbron van Haladjian was. Verder staat in deze brief te lezen wat Maia aan Caterpillar heeft geantwoord, en uit dat antwoord blijkt dat Maia – slechts min of meer – wist dat ICBO tweedehandsreserveonderdelen verkocht voor gebruik in verschillende Afrikaanse landen.

128    Uit deze drie documenten blijkt dat het oordeel in de bestreden beschikking dat de door Haladjian meegedeelde documenten de eindbestemming van de door Haladjian in Italië aangekochte onderdelen niet bewijzen, dus niet kennelijk onjuist is. De aanwijzing die in de anonieme brief wordt gegeven, dat de door Haladjian via ICBO en Schmidt bij Maia aangekochte onderdelen in Marseille werden geleverd en ingeklaard – hetgeen erop kan wijzen dat de onderdelen die werden uitgevoerd naar de Verenigde Staten, waar Schmidt was gevestigd, vervolgens werden wederuitgevoerd naar Frankrijk waar zij werden ingeklaard, is immers vergelijkbaar met de aanwijzingen die Maia aan Caterpillar heeft gegeven en waarin sprake is van verkoop in Afrika. Op basis van bepaalde documenten kan dus worden aangenomen dat een aantal onderdelen daadwerkelijk Afrika als eindbestemming konden hebben. Aangezien Haladjian geen bewijselementen betreffende de werkelijke bestemming van de via ICBO en Schmidt bij Maia aangekochte onderdelen aanbrengt, kan de Commissie bijgevolg niet worden verweten dat zij in de bestreden beschikking heeft geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de eindbestemming van deze onderdelen wel degelijk Frankrijk was.

129    Bovendien bewijzen de documenten die in de bestreden beschikking worden aangehaald en waartegen verzoekster opkomt, niet dat Caterpillar de intracommunautaire verkoop onmogelijk maakte, wat ook de eindbestemming van de betrokken onderdelen was. Vaststaat dat verzoekster nalaat te bewijzen dat er een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen Caterpillar en haar Europese distributeurs bestond waardoor het haar onmogelijk was, reserveonderdelen in Italië aan te kopen voor verkoop in Frankrijk, hetgeen het kernpunt vormt van haar betoog in het onderhavige beroep.

130    Voorts kan verzoekster niet stellen dat haar rechten als klagende partij zijn geschonden doordat zij niet de gelegenheid heeft gehad, de eindbestemming van de via ICBO en Schmidt bij Maia aangekochte onderdelen te bewijzen, daar verzoekster zelf in haar opmerkingen over de brief artikel 6 heeft aangevoerd dat deze onderdelen voor Frankrijk waren bestemd, doch zonder geen bewijzen over te leggen. Verzoekster kan de Commissie dus niet verwijten dat zij haar stelling wegens onvoldoende bewijzen heeft afgewezen.

131    Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grieven inzake de documenten betreffende het netwerk Maia/ICBO/Schmidt dat Haladjian heeft gebruikt om zich vóór de bestelling van 24 februari 1993 te bevoorraden, moeten worden afgewezen.

b)     Documenten betreffende de bestelling van 24 februari 1993

 Bestreden beschikking

132    In de bestreden beschikking wordt ook een tweede groep van documenten betreffende de bestelling van 24 februari 1993 onderzocht, alsmede de wijze waarop Maia en in tweede orde Caterpillar deze bestelling hebben behandeld. Het gaat om de volgende relevante documenten.

133    Bij brief van 24 februari 1993 heeft Haladjian aan Maia laten weten dat zij van verschillende Franse gebruikers, van wie de brieven als bijlage waren gevoegd, toestemming had gekregen om door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen te kopen, dat zij de inhoud van deze brieven had besproken met Caterpillar, die had verklaard dat bij een distributeur een bestelling diende te worden geplaatst, en dat zij bijgevolg geïnteresseerd was in de aankoop van reserveonderdelen tegen de Consumer price in Amerikaanse dollar (hierna: „dollar”) (bestreden beschikking, punt 6.3, vijfde alinea).

134    Na een aanmaning van Haladjian van 30 maart 1993 heeft Maia bij telefax van 31 maart 1993 Caterpillar gevraagd welke houding zij diende aan te nemen, en zij heeft diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met Caterpillar. Volgens een interne nota van Maia van 20 april 1993 heeft Caterpillar geantwoord dat Maia Haladjian van antwoord moest dienen en dat, indien Maia akkoord ging, zij een prijs op basis van het Italiaanse tarief kon voorstellen (bestreden beschikking, punt 6.3, zevende alinea).

135    Volgens de bestreden beschikking is de bestelling van 24 februari 1993 abnormaal. In de eerste plaats stelt Haladjian immers dat zij van Franse klanten toestemming heeft gekregen om door Caterpillar vervaardigde reserveonderdelen aan te kopen, hoewel een dergelijke toestemming niet vereist is wanneer een verkoper in een land van de EG/EVA-zone onderdelen aankoopt die bestemd zijn voor een ander land van deze zone. In de tweede plaats wijst Haladjian erop dat zij deze toestemmingsbrieven heeft besproken met een bedrijfsleider van Caterpillar, hoewel een verkoper die reserveonderdelen intracommunautair verhandelt, met niemand hoeft te spreken om een bestelling te mogen plaatsen. In de derde plaats wordt in de bestelling van 24 februari 1993 prijs gevraagd niet in de plaatselijke munteenheid, maar op basis van de Consumer price in dollar, hoewel elke distributeur verkoopprijzen in zijn eigen munteenheid en niet in dollar hanteert (bestreden beschikking, punt 6.3).

136    In dit verband wordt in de bestreden beschikking eraan herinnerd, ten eerste, dat Haladjian niet heeft aangetoond dat Maia of andere Europese distributeurs haar vroeger prijzen in dollar opgaven voor producten met als bestemming Frankrijk of andere landen van de EG/EVA-zone, ten tweede, dat Haladjian nooit heeft bewezen dat Maia dat zogenoemde internationale tarief in dollar heeft gehanteerd voor andere communautaire klanten en dat de weigering om deze prijs voor Haladjian te hanteren – bijgevolg – een discriminatie oplevert en, ten derde, dat Haladjian niet heeft aangetoond dat zij zonder inmenging van Caterpillar een lagere prijs zou hebben gekregen dan de prijs die Maia heeft opgegeven in haar brief van 8 april 1993. De bestelling van 24 februari 1993 vormt inhoudelijk dus een reactie op het feit dat Maia weigerde nog langer Haladjian buiten het CES-systeem om te bevoorraden, en moet het voor deze mogelijk maken, elementen ter ondersteuning van de klacht te verzamelen (bestreden beschikking, punt 6.3 en punt 7.1, sub c).

137    Bovendien wordt in de bestreden beschikking (punt 6.3, zesde alinea) verwezen naar de brief van A. aan Schmidt van 30 maart 1993 volgend op de bestelling van 24 februari 1993. In deze brief wordt verklaard:

„Het eerste nieuws van Caterpillar is niet goed. Maandagnamiddag heeft mijn algemeen directeur mij gebeld om te zeggen dat hij een telefoontje uit Genève had gekregen met het advies om H.F. Avignon niet te bevoorraden; officieel mag dit niet, bijgevolg zullen wij antwoorden en de Italiaanse prijslijst opgeven (dat betekent de consumentenprijs [Consumer price] in dollar maal twee !!! gemiddeld); binnenkort krijgen wij het definitieve antwoord van Caterpillar [...]”

138    Bij brief van 8 april 1993 heeft Maia aan Haladjian een prijs op basis van het Italiaanse tarief met een korting van 10 % voorgesteld. Bij brief van 22 april 1993 heeft Haladjian dat voorstel van de hand gewezen en gevraagd de Consumer Price in dollar te krijgen, zoals zou zijn voorgesteld aan andere communautaire klanten van Maia, met een korting. Haladjian heeft Maia op de hoogte gebracht van haar voornemen om anders bij de Commissie een klacht in te dienen wegens prijsdiscriminatie. Volgens de reeds aangehaalde interne nota van Maia van 20 april 1993 heeft Maia Caterpillar en Bergerat op de hoogte gebracht van de reactie van Haladjian (bestreden beschikking, punt 6.3, achtste en negende alinea).

139    Volgens een interne nota van Maia van 30 april 1993 heeft Haladjian zich tot Maia gewend omdat zij Maia kon chanteren, ten eerste omdat Maia in het verleden het internationale tarief voor communautaire klanten zou hebben gehanteerd (voor de bestreden beschikking neemt deze nota hier de inhoud over van de in het vorige punt genoemde brief van Haladjian aan Maia van 22 april 1993, waarin wordt verwezen naar de Consumer price in dollar), ten tweede omdat Maia zich niet aan de regels van het CES-systeem zou hebben gehouden voor de verkoop buiten de Gemeenschap, ten derde omdat Haladjian zou kunnen bewijzen dat Maia via ICBO aan Haladjian heeft verkocht, en ten vierde omdat een aantal bedrijfsleiders van Caterpillar op de hoogte waren van de parallelle activiteiten van Maia die zij tot op heden zouden hebben toegedekt (bestreden beschikking, punt 6.3, tiende alinea, en voetnoot 10).

140    Aangezien de bestelling van 24 februari 1993 was besproken met Caterpillar en Maia vreesde voor opzegging van haar distributiecontract omdat zij het CES-systeem omzeilde, is het volgens de bestreden beschikking „niet vreemd” dat Maia Caterpillar heeft gevraagd hoe deze bestelling diende te worden behandeld. Op dit punt wordt in de bestreden beschikking opgemerkt dat Caterpillar op deze vraag heeft geantwoord dat Maia Haladjian van antwoord moest dienen en dat, zo Maia akkoord ging, zij een prijs op basis van het Italiaanse tarief kon opgeven. Volgens de bestreden beschikking gaat het hier slechts om een „suggestie”. Deze suggestie heeft Maia – volgens de bestreden beschikking volledig autonoom – gevolgd op 8 april 1993, daar zij Haladjian een prijs op basis van het Italiaanse tarief met een korting van 10 % heeft voorgesteld; deze prijs is dezelfde als die welke een van de grootste klanten van Maia heeft gekregen. De bestreden beschikking concludeert daaruit dat deze besprekingen tussen Maia en Caterpillar geen overleg vormen om de parallelle handel tussen lidstaten te beletten of te bemoeilijken in de zin van artikel 81 EG. Aangezien uit voornoemde documenten geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 81 EG blijkt, vormt de pressie die Bergerat – naar verluidt – op Caterpillar heeft uitgeoefend opdat zij de invoer naar Frankrijk controleert, volgens de bestreden beschikking bovendien evenmin een beperking van de mededinging (bestreden beschikking, punt 6.3, blz. 17, en punt 7.1, sub c).

 Argumenten van partijen

141    In de eerste plaats betwist verzoekster de wijze waarop in de bestreden beschikking de inhoud van een aantal documenten betreffende Maia voor 1993 wordt beoordeeld.

142    Allereerst komt zij op tegen het oordeel in de bestreden beschikking dat de bestelling van 24 februari 1993 abnormaal is. Ten eerste wordt in de bestreden beschikking niet opgemerkt dat deze bestelling past in de besprekingen die Haladjian op hetzelfde tijdstip met Caterpillar voerde over de toepassing van het CES-systeem op haar, en dat daarin wordt verwezen naar de briefwisseling tussen Caterpillar en Haladjian van 30 maart en 13 april 1993. Ten tweede vertrekt de beschikking van het principe dat de intracommunautaire handel niet wordt beperkt en dat het bijgevolg niet normaal is om aan Maia een vraag te richten voor de Franse markt op grond van een voorafgaand akkoord met Caterpillar. Hoewel een dergelijke opmerking theoretisch kan worden verklaard, tonen de documenten betreffende Maia volgens verzoekster echter in feite aan dat de intracommunautaire handel werd beperkt. De reactie van Maia, die onverwijld Caterpillar heeft geraadpleegd over de bestelling van Haladjian, toont aldus aan dat het onmogelijk was, vrij en openlijk intracommunautair handel te drijven. Hoewel de verwijzing in de bestelling van 24 februari 1993 naar de contacten tussen Haladjian en Caterpillar hoogstens kon verklaren dat Maia Caterpillar om uitleg vroeg, rechtvaardigde deze verwijzing volgens verzoekster echter niet dat Maia Caterpillar om instructies vroeg. Ten derde gaat de bestreden beschikking voorbij aan de structuur van de prijzen van de intracommunautaire handel waar wordt gesteld dat de vraag van Haladjian om prijzen op basis van de Consumer price in dollar „abnormaal” is. Het is immers op basis van dat tarief (dat in de interne nota van Maia van 30 april 1993 ook het „internationale tarief” wordt genoemd) en niet op basis van de buitensporig hoge nationale tarieven dat de verkopers normaliter reserveonderdelen aankochten, totdat Caterpillar zich daartegen verzette.

143    Vervolgens benadrukt verzoekster dat de interne nota van Maia van 20 april 1993, die op 23 april aan Caterpillar werd doorgestuurd, meer inhoudt dan de twee in de bestreden beschikking in aanmerking genomen elementen, namelijk dat Caterpillar Maia ertoe zou hebben aangezet Haladjian te antwoorden en te suggereren het Italiaanse tarief toe te passen, en dat Maia Bergerat op de hoogte zou hebben gebracht van de reactie van Haladjian op deze prijsofferte. In deze nota wordt er ook op gewezen dat Caterpillar Maia eerst heeft aangeraden, tijd te winnen alvorens Haladjian van antwoord te dienen, dat Maia wou weten of de andere Italiaanse verkoper dezelfde vraag had gekregen, om eventueel hetzelfde te antwoorden, dat de „raad” van Caterpillar meer inhield dan de suggestie aan Maia om Haladjian het Italiaanse tarief voor te stellen aangezien Caterpillar de verkoopvoorwaarden in detail heeft besproken en heeft gesuggereerd om de modellen en de nummers van de machines van de Franse klanten te vragen, dat Maia nogmaals heeft geprobeerd tijd te winnen toen Haladjian haar op 16 april 1993 om mededeling van het Italiaanse tarief heeft gevraagd, en dat Maia Bergerat niet alleen op de hoogte heeft gebracht van de „reactie van Haladjian” – zoals in de bestreden beschikking ten onrechte is gesteld – maar ook van de wijze waarop Maia jegens Haladjian heeft gehandeld.

144    Ten slotte had in de bestreden beschikking volgens verzoekster rekening moeten worden gehouden met de uitleg die wordt gegeven in de brief van A. aan Schmidt van 30 maart 1993, waaruit blijkt dat Caterpillar Maia heeft „aangeraden” „HF Avignon” (dit is Haladjian) niet langer te bevoorraden omdat dat „officieel niet [mocht]”, dat Maia bijgevolg Haladjian het Italiaanse tarief zou voorstellen en dat Maia op het definitieve antwoord van Caterpillar in dat verband wachtte.

145    In de tweede plaats betwist verzoekster het motief op grond waarvan de bestreden beschikking tot de conclusie komt dat Maia haar prijzen volledig autonoom heeft opgegeven en dat de besprekingen tussen Caterpillar en Maia geen overleg in de zin van artikel 81 EG vormen, namelijk dat Haladjian met haar vragen aan Maia alleen beoogde Maia te chanteren, en dat de strekking van de contacten tussen Maia en Caterpillar een verklaring vindt in het feit dat de via ICBO en Schmidt aangekochte onderdelen voor Afrika bestemd waren.

146    Wat de vermeende chantage betreft, deze verklaring strookt volgens verzoekster niet met de chronologische volgorde waarin de feiten zich hebben afgespeeld, daar de bestelling van 24 februari 1993 dateert van vóór de aankondiging, in de brief van A. aan Schmidt van 30 maart 1993, dat de met Maia via een tussenpersoon onderhouden handelsbetrekkingen zouden worden stopgezet. Deze bestelling dateert ook van twee maanden vóór de bedreiging die Haladjian in haar brief van 22 april 1993 heeft geuit om bij de gemeenschapsinstanties een klacht in te dienen nadat Maia had geweigerd, haar dezelfde prijzen toe te kennen als aan andere aankopers van de Gemeenschap die zich in een vergelijkbare situatie bevonden.

147    Aanknopend op de onjuiste opvatting omtrent de documenten van 1990 stelt de bestreden beschikking bovendien nogmaals dat de producten van de transacties die via ICBO zijn verricht om het CES-systeem te omzeilen, bestemd waren voor Afrika en dat Haladjian het tegendeel niet heeft bewezen. De verkoop door Maia aan Haladjian via ICBO staat echter totaal los van de bestelling van 24 februari 1993, waarbij het de bedoeling was, rechtstreeks en openlijk bij Maia reserveonderdelen aan te kopen volgens het door Caterpillar ingevoerde systeem. De uitlegging van de bestelling van 24 februari 1993 tegen de achtergrond van de zakenrelatie tussen Maia en Haladjian leidt er bijgevolg noodzakelijkerwijs toe dat de situatie totaal niet wordt begrepen. Hoe de relaties met ICBO ook worden beoordeeld, of wordt erkend of niet dat zij duiden op een belemmering van de intracommunautaire handel, deze relaties hebben in elk geval geen invloed op de beoordeling van het directe bewijs van het overleg dat tussen Maia en Caterpillar heeft plaatsgevonden over het op de bestelling van Haladjian te geven antwoord.

148    In de derde plaats stelt verzoekster dat de bestreden beschikking ten onrechte stelt dat zij de prijsdiscriminatie die zij Maia in haar brief van 22 april 1993 heeft verweten, niet bewijst. Het volstaat immers de brief van A. aan Schmidt van 30 maart 1993 te lezen om vast te stellen dat deze prijzen een openlijke en opzettelijke discriminatie in het leven roepen. Ook kan de bestreden beschikking niet zonder tegenspraak in twijfel trekken dat Maia het internationale tarief heeft gehanteerd voor andere communautaire klanten, aangezien dat feit tot twee maal toe wordt vermeld in dezelfde beschikking, waar de handgeschreven interne nota van Maia van 30 april 1993 wordt besproken (punt 6.3, blz. 14, voorlaatste alinea, blz. 15, laatste streepje), hoewel in voetnoot 10 van de bestreden beschikking erop wordt gewezen dat de vermelding van het internationale tarief in deze interne nota van Maia geen „bekentenis” van Maia inhoudt, maar slechts de inhoud van de brief van Haladjian van 22 april 1993 weergeeft.

149    Deze uitlegging is onjuist, aangezien de interne nota van 30 april 1993, gesteld dat de auteur ervan alleen de brief van Haladjian van 22 april 1993 weergeeft, niettemin aangeeft dat dit feit volgens deze nota is gebleken, dat Haladjian het kan bewijzen en dat de mogelijkheid dat Caterpillar ervan kennis krijgt, hem verontrust. Deze nota toont dus niet alleen aan dat de discriminatie waarvan Haladjian het slachtoffer is, werkelijk bestaat, maar ook dat Maia bang was dat Caterpillar te weten kwam dat zij tegen concurrerende prijzen onderdelen verkocht die voor andere lidstaten waren bestemd [„avrà certamente ,material’ che puo ,inchiodarci e avvalorare la sua affermazione dell’ultima lettera’ (noi vendiamo usando il listino Internazionale a clienti EEC)”].

150    Bovendien heeft verzoekster in mei 1994 kennis genomen van offertes die Maia voor een Engelse gebruiker (hierna: „C.”) had opgesteld, met prijzen die aanzienlijk lager waren dan de prijzen die Maia aan Haladjian had voorgesteld, waarbij de prijsverschillen tussen 90 % en 160 % schommelden. Haladjian heeft toen ook een offerte gekregen van een Italiaanse verkoper (hierna: „M.”), die zich bij Maia bevoorraadde en Haladjian lagere prijzen kon aanbieden dan de prijzen die Haladjian rechtstreeks van Maia kon krijgen.

151    In de vierde plaats betoogt verzoekster dat uit het voorgaande volgt dat de Commissie het recht verkeerd heeft toegepast door niet aan te nemen dat Caterpillar en Maia hun feitelijke gedragingen onderling afstemden. De Commissie baseert haar redenering immers op het feit dat de bestelling van 24 februari 1993 abnormaal is en dat Haladjian niet heeft bewezen dat vóór deze bestelling nog andere vergelijkbare bestellingen waren geplaatst. Teneinde uit te maken of de mededinging werd beperkt in geval van een intracommunautaire bestelling, is het echter niet relevant om na te gaan wat de subjectieve redenen van de transactie waren en of vroeger vergelijkbare transacties hebben plaatsgevonden.

152    De Commissie betwist verzoeksters stelling en herinnert eraan dat uit de bestreden beschikking blijkt dat de contacten die tussen Caterpillar en Maia zijn gelegd naar aanleiding van de bestelling van 24 februari 1993, geen bewijs vormen van een ongeschreven regel die verkopers verbiedt uit te voeren binnen de EG/EVA-zone, maar te verklaren zijn door de bijzondere omstandigheden waarin deze bestelling is geplaatst. Bovendien bestaat er geen enkel bewijs dat Maia de verkoopprijs van dergelijke transacties, inclusief de korting van 10 % voor Haladjian, niet vrij heeft bepaald. De Commissie betwist ook dat de documenten betreffende de offertes die Maia voor C. heeft opgesteld, en de offerte die M. voor Haladjian heeft opgesteld, voldoende bewijskracht hebben.

153    Caterpillar benadrukt overigens dat Maia eenzijdig heeft beslist, contact op te nemen met Caterpillar en Bergerat, en dat zij in haar antwoord zonder meer heeft voorgesteld, Haladjian op dezelfde manier als de andere kopers van reserveonderdelen te behandelen, dat wil zeggen met gebruikmaking van de prijslijst voor de detailhandel.

 Beoordeling door het Gerecht

154    Op basis van de door verzoekster aangevoerde argumenten kan niet worden geoordeeld dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt. In casu komt verzoekster alleen op tegen de inhoud van de verschillende door de Commissie aangehaalde en onderzochte documenten betreffende de wijze waarop de bestelling van 24 februari 1993 is behandeld, en zij brengt daarbij geen elementen aan die kunnen afdoen aan de conclusies van de bestreden beschikking op dit punt, namelijk dat het overleg tussen Maia en Caterpillar over hoe deze bestelling diende te worden behandeld, geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 81 EG vormt, en dat Maia haar prijsofferte voor Haladjian – op basis van het Italiaanse nationale tarief met een korting van 10 % – volledig autonoom heeft opgesteld, ondanks de suggestie van Caterpillar om het Italiaanse nationale tarief toe te passen.

155    Volgens de bestreden beschikking is de verklaring voor het overleg tussen Maia en Caterpillar over het op de bestelling van Haladjian te geven antwoord, dat met name blijkt uit de interne nota van Maia van 20 april 1993 die op 23 april 1993 aan Caterpillar is verstuurd, immers te vinden in de omstandigheden waarin deze bestelling is geplaatst, en in het feit dat in deze bestelling wordt gepreciseerd dat een aantal aspecten ervan, namelijk de toestemmingsbrieven van de klanten van Haladjian, waren besproken tussen Haladjian en Caterpillar.

156    In het verleden verkocht Maia reserveonderdelen aan Haladjian via een netwerk waarbij ICBO in Italië en Schmidt in de Verenigde Staten betrokken waren. Bovendien heeft Maia na het onderzoek dat Caterpillar had ingesteld, beslist om dat bevoorradingskanaal af te snijden om te vermijden dat haar distributiecontract werd verbroken, waarmee Caterpillar haar had bedreigd (zie de brief van A. aan Schmidt van 30 maart 1993, bijlage 29 bij het verzoekschrift). Gelet op deze omstandigheden bevat de bestreden beschikking geen kennelijke beoordelingsfout waar voor het feit dat Maia aan Caterpillar heeft gevraagd hoe zij diende te antwoorden op de bestelling van 24 februari 1993, een verklaring wordt gezocht in de drijfveer van Maia om haar distributiecontract niet te verliezen. Dat gedrag wordt ook verklaard door de inhoud van deze bestelling, waarin gewag wordt gemaakt van de contacten met Caterpillar en van door Franse klanten ondertekende toestemmingen om reserveonderdelen aan te kopen, hoewel zulke contacten en toestemmingen niet vereist zijn in het geval van een intracommunautaire verkoop vanuit Italië naar Frankrijk. Het was dus met recht en reden dat Maia het nodig vond, contact op te nemen met Caterpillar om daarover meer informatie te krijgen.

157    Bijgevolg bevat de bestreden beschikking geen kennelijke beoordelingsfout waar wordt geconcludeerd dat het overleg tussen Maia en Caterpillar wordt gerechtvaardigd door een combinatie van omstandigheden die niet rechtens genoegzaam kunnen bewijzen dat er sprake was van een belemmering van de intracommunautaire verkoop aan de verkopers.

158    Aangaande de conclusie dat Maia haar offerte volledig autonoom heeft opgesteld – op basis van het Italiaanse nationale tarief met een korting van 10 % –, zij benadrukt dat de bestreden beschikking geen kennelijke beoordelingsfout bevat waar wordt gesteld dat deze offerte, ook al is zij op zijn minst ten dele een suggestie van Caterpillar, die Maia voorstelde om Haladjian te antwoorden op basis van het Italiaanse nationale tarief, volledig autonoom werd opgesteld, zoals blijkt uit de vermelding „indien wij akkoord gingen” in de interne nota van Maia van 20 april 1993, die weergeeft welke aanwijzingen een vertegenwoordiger telefonisch aan Maia heeft gegeven in verband met de bestelling van Haladjian. Bovendien heeft Maia de korting van 10 % op eigen initiatief aangeboden. Deze korting is aldus een illustratie van het in de bestreden beschikking uiteengezette algemene beginsel dat de distributeur vrij is, de verkopers zijn eigen prijs aan te bieden. In het CES-systeem moet deze distributeur er gewoon op toezien dat de regels die gelden bij een interzonale verkoop, worden nageleefd, hetgeen in casu niet het geval was, aangezien in de bestelling van 24 februari 1993 wordt verwezen naar toestemmingsbrieven van Franse gebruikers.

159    Bijgevolg bevat de bestreden beschikking geen kennelijke beoordelingsfout waar wordt geconcludeerd dat Maia haar offerte voor Haladjian volledig autonoom heeft opgesteld, en dat de intracommunautaire verkoop aan de verkopers daardoor niet werd belemmerd.

160    Hoewel verzoekster stelt dat de offerte van Maia haar discrimineerde of meer in het algemeen de mededinging beperkte, blijft zij bovendien in gebreke dat te bewijzen. Met name zij opgemerkt dat de Commissie niet tot dat oordeel kon komen op basis van de haar meegedeelde elementen, namelijk de verwijzing naar het internationale tarief in de brief van A. aan Schmidt van 30 maart 1993 (de „Consumer price in dollar”) en in de interne nota van Maia van 30 april 1993, aangezien de betrokken transactie niet onder het CES-systeem viel en in elk geval plaatsvond zonder bewezen inmenging van Caterpillar.

161    Aangaande de offertes die Maia voor de Engelse gebruiker C. op 26 januari en 21 februari 1994 heeft opgesteld, met prijzen die aanzienlijk lager liggen dan die welke Maia op 8 april 1993 aan Haladjian heeft aangeboden, zij opgemerkt dat deze offertes zijn opgesteld in Italiaanse lire en niet in dollar en tien respectievelijk elf maanden later zijn opgesteld dan de offerte van Maia voor Haladjian, toen de Italiaanse lire hevige koersschommelingen kende. Aangezien niets kan bewijzen dat een bestelling die Haladjian op dat ogenblik zou hebben geplaatst, anders zou zijn behandeld dan de bestelling van de Engelse gebruiker, heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te concluderen dat Haladjian niet had bewezen dat Maia haar discrimineerde op het vlak van de tarieven en dat deze discriminatie in elk geval te wijten was aan Caterpillar.

162    Ook aangaande de offerte die Haladjian heeft gekregen van de Italiaanse verkoper M., die zich bij Maia bevoorraadde en die Haladjian lagere prijzen kon aanbieden dan de prijzen die zij rechtstreeks van Maia kon krijgen, zij eveneens opgemerkt dat deze offerte als zodanig geen voldoende bewijs is van de door verzoekster gestelde prijsdiscriminatie. Nergens blijkt immers uit deze in dollar opgestelde offerte dat de Italiaanse verkoper de onderdelen bij Maia heeft aangekocht, zoals verzoekster stelt. Aangezien geen bruikbare vergelijking met de offerte van Maia voor Haladjian mogelijk is, heeft de Commissie bijgevolg geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te concluderen dat Haladjian niet had bewezen dat Maia haar discrimineerde op het vlak van de tarieven en dat deze discriminatie in elk geval te wijten was aan Caterpillar.

163    Verzoeksters kritiek op de veronderstelling dat zij Maia zou hebben gechanteerd, is bovendien niet relevant, aangezien de dreiging om bij de Commissie een klacht in te dienen wegens prijsdiscriminatie duidelijk blijkt uit de brief van Haladjian van 22 april 1993, waarin zij de offerte van Maia van de hand wees en om de Consumer price in dollar vroeg. De chronologische volgorde waarin de feiten zich hebben afgespeeld, waarop verzoekster zich beroept om de veronderstelling van chantage te ontkrachten, weerlegt haar stellingen, aangezien zij zelf, in haar brief van 22 april 1993, heeft gedreigd om haar ongenoegen over de door Maia op 8 april 1993 voorgestelde tarieven bij de communautaire instanties te uiten. Verzoeksters argument betreffende de verkoop in Afrika is evenmin relevant, aangezien het geen invloed heeft op de redenering die in de bestreden beschikking wordt gevolgd met betrekking tot de bestelling van Haladjian en het antwoord daarop van Maia.

164    Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters grieven inzake de documenten betreffende de bestelling van 24 februari 1993 moeten worden afgewezen.

6.     Conclusie

165    Uit het voorgaande volgt dat verzoekster geen elementen heeft aangedragen die de oordelen in de bestreden beschikking betreffende de toepasselijkheid van artikel 81 EG op losse schroeven kunnen zetten.

166    Met name aangaande het oordeel betreffende de impact van het CES-systeem op de verkoop binnen de EG/EVA-zone, heeft verzoekster geen elementen aangedragen die kunnen afdoen aan de conclusie waartoe de Commissie na het onderzoek van de klacht is gekomen, namelijk dat „niet is bewezen dat de mededinging werd beperkt doordat de handel in reserveonderdelen binnen deze zone werd belemmerd of bemoeilijkt” (bestreden beschikking, punt 7.1, blz. 22, derde alinea).

167    Aangaande het oordeel betreffende de impact van het CES-systeem op de interzonale verkoop tussen de Verenigde Staten en de EG/EVA-zone heeft verzoekster evenmin elementen aangedragen die kunnen afdoen aan de conclusie waartoe de Commissie is gekomen na afloop van de administratieve procedure, namelijk dat het CES-systeem de communautaire markt niet isoleert door daar de concurrentie van reserveonderdelen die uit de Verenigde Staten worden ingevoerd tegen lagere prijzen dan de Europese prijzen, te verbieden en evenmin de intracommunautaire handel in dergelijke reserveonderdelen ongunstig beïnvloedt (bestreden beschikking, punt 7.2, blz. 25, eerste en tweede streepje). Opdat de mededingingsregels van toepassing zijn op een overeenkomst betreffende goederen die in de Verenigde Staten worden aangekocht voor verkoop in de Gemeenschap, moet op grond van een geheel van bestanddelen, feitelijk en rechtens, met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kunnen worden verwacht dat deze overeenkomst een meer dan zeer geringe invloed uitoefent op de mededinging in de Gemeenschap en op de handel tussen de lidstaten (zie in die zin arrest Javico, reeds aangehaald, punten 16 en 18). Het feit alleen dat een gedraging bepaalde gevolgen heeft op de economie van de Gemeenschap, ongeacht wat die gevolgen zijn, vormt op zich geen voldoende nauw verband als grondslag voor de communautaire bevoegdheid. Met een dergelijk gevolg kan slechts rekening worden gehouden wanneer het wezenlijk is, dat wil zeggen aanzienlijk en niet verwaarloosbaar.

168    Derhalve dient het eerste middel te worden afgewezen.

D –  Tweede middel: de in de bestreden beschikking gevolgde redenering betreffende de toepasselijkheid van artikel 82 EG

1.     Inhoud van de klacht

169    Volgens verzoekster is de bestreden beschikking onjuist waar in punt 8 wordt verklaard dat in de klacht geen schending van artikel 82 EG wordt gesteld.

170    Het Gerecht merkt op, wat de gestelde schending van artikel 82 EG betreft, dat aan het einde van de klacht alleen erop wordt gewezen dat het gedrag van Caterpillar „kon worden beschouwd als door artikel [82] EG verboden misbruik van machtspositie” en dat Haladjian zich ter beschikking van de Commissie hield om haar te helpen bij de omschrijving van de relevante markt, van de machtspositie van Caterpillar en van het misbruik van deze machtspositie, mocht de Commissie het noodzakelijk achten, dat te onderzoeken. Bovendien heeft verzoekster in haar opmerkingen over de brief artikel 6 in dat verband erkend dat, zo zij haar stelling betreffende schending van artikel 82 EG in de klacht niet in detail heeft uitgewerkt, zij dat niet heeft gedaan omdat zij ervan overtuigd was – en bleef – dat de gedragingen van Caterpillar door artikel 81 EG verboden waren. Aangezien in de klacht niet wordt aangegeven in welk opzicht het gedrag van Caterpillar misbruik van machtspositie kan vormen, stelt verzoekster bijgevolg ten onrechte dat in de bestreden beschikking wordt verklaard dat in haar klacht geen schending van artikel 82 EG wordt gesteld.

2.     Stellingen in de samenvattende nota van 11 augustus 2000

171    In punt 8 van de bestreden beschikking wordt opgemerkt dat Haladjian alleen in de samenvattende nota van 11 augustus 2000 op uitdrukkelijke, doch algemene wijze en zonder bewijzen over te leggen heeft gesteld dat inbreuk op artikel 82 EG werd gemaakt, waarbij zij alleen een aantal in deze bepaling genoemde misbruiken heeft opgesomd. Deze grieven worden in de bestreden beschikking evenwel afgewezen, ook al wordt aangenomen dat Caterpillar op de markt van haar reserveonderdelen een machtspositie bezit.

a)     Opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen

172    Met betrekking tot de eerste gestelde inbreuk op artikel 82 EG, namelijk dat onbillijke aan- of verkoopprijzen worden opgelegd, wordt in de bestreden beschikking opgemerkt dat met deze stelling geen rekening kan worden gehouden aangezien Caterpillar geen prijzen oplegt en haar distributeurs aan hun verkopers en gebruikers vrij die prijzen kunnen aanbieden die zij wensen toe te passen (bestreden beschikking, punt 8, tweede alinea).

173    Volgens verzoekster is deze beoordeling onjuist, gelet op de pressie die Caterpillar op Maia heeft uitgeoefend in 1993. Bovendien is de cruciale vraag hier of er sprake is van een onbillijke prijs wanneer Caterpillar de verkoopprijs voor Amerikaanse distributeurs van de reserveonderdelen die voor uitvoer naar Europa zijn bestemd, met 10 % verhoogt en de Europese verkopers die zich in de Verenigde Staten bevoorraden, kwantumkortingen weigert. Verzoekster stelt dat, ook al kan op het grondgebied van waaruit de producten worden uitgevoerd, een meerkost in rekening worden gebracht om de Europese distributeur te „compenseren”, het bestraffen van de Amerikaanse distributeur die naar Europa uitvoert, verder reikt dan deze doelstelling. Bovendien wordt in de bestreden beschikking geen rekening gehouden met de door verzoekster tijdens de administratieve procedure meegedeelde informatie betreffende de discriminatie waarvan Europese gebruikers het slachtoffer zijn, wanneer zij in de Verenigde Staten, rechtstreeks dan wel via een Europese verkoper, reserveonderdelen aankopen en betalen in dollar tegen de dagkoers, ten opzichte van Europese distributeurs die in België in Europese munten kopen tegen een prijs die noodzakelijkerwijs is vastgesteld op basis van een lagere koers van de dollar dan de werkelijke koers. De steun die Caterpillar aldus aan haar Europese distributeurs verleent, verstoort de marktwerking doordat zij het hoofd kunnen bieden aan de invoer vanuit de Verenigde Staten.

174    Het Gerecht merkt allereerst op algemene wijze op dat verzoekster, die voor het eerst in de samenvattende nota van 11 augustus 2000 schending van artikel 82 EG stelt, alleen verklaart dat Caterpillar Haladjian en de andere Europese verkopers ongunstige en discriminerende verkoopvoorwaarden oplegde, en dat bijgevolg „het gedrag van [Caterpillar] misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG vormde, hetgeen blijkt uit het opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen, het beperken van de afzet ten nadele van de verbruikers en het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, welke gedragingen in artikel 82 EG uitdrukkelijk genoemde inbreuken zijn”. Verzoekster beroept zich aldus alleen op het formele bestaan van inbreuken op artikel 82 EG, zonder haar stelling te onderbouwen met gevalspecifieke argumenten of te staven met bewijselementen.

175    Wat de eerste door Haladjian gestelde inbreuk betreft, zij opgemerkt dat verzoekster niet betwist dat Caterpillar haar distributeurs, inzonderheid de Amerikaanse distributeurs, vrij de verkoopprijs van de reserveonderdelen voor hun klanten, zoals Haladjian, laat bepalen. Verzoekster herhaalt hier alleen argumenten waarop reeds is geantwoord, of stellingen die ontoereikend zijn bewezen.

176    Wat de volgens verzoekster door Caterpillar in 1993 op Maia uitgeoefende pressie betreft, kan aldus op basis van het in het kader van het eerste middel gedane onderzoek van de contacten die beide ondernemingen hebben gelegd naar aanleiding van de bestelling van 24 februari 1993, worden vastgesteld dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door erop te wijzen dat deze contacten kunnen worden verklaard door de bijzondere omstandigheden waarin deze bestelling werd geplaatst (zie hierboven punten 155 en 156). Om dezelfde redenen zijn deze contacten een onvoldoend bewijs dat er, zoals Haladjian stelt, sprake was van onbillijke aan- of verkoopprijzen. Dat is tevens zo voor de mogelijkheid voor een Europese verkoper om van Amerikaanse distributeurs van Caterpillar kwantumkortingen te krijgen, daar dat punt in het kader van het eerste middel is onderzocht en niet kan leiden tot de conclusie dat de mededinging in casu werd beperkt (zie hierboven punt 62).

177    Bovendien wordt verzoeksters stelling dat de verhoging met 10 % van de prijs van Caterpillar voor haar Amerikaanse distributeurs in het geval van een bestelling van voor uitvoer naar de EG/EVA-zone bestemde reserveonderdelen, verder gaat dan noodzakelijk is voor het CES-systeem, niet gestaafd met bewijzen waaruit moet blijken dat deze maatregel onevenredig en ongerechtvaardigd is. Een dergelijke stelling is een onvoldoende grond ter weerlegging van de in de bestreden beschikking genoemde objectieve redenen voor het prijsverschil dat Caterpillar toepast voor haar Amerikaanse distributeurs in geval van verkoop voor uitvoer, namelijk – zakelijk weergegeven – de noodzaak om de kwaliteit en de integriteit van haar Europees distributienet te vrijwaren.

178    Ook de tijdens de administratieve procedure als bijlage bij de samenvattende nota van 11 augustus 2000 meegedeelde gegevens betreffende de evolutie van de prijzen die Bergerat in Frankrijk hanteerde en die Haladjian tussen 1992 en 2000 in de Verenigde Staten verkreeg, die verzoekster aandraagt ten bewijze dat zij ten opzichte van de Europese distributeurs van Caterpillar werd gediscrimineerd doordat zij haar aankopen in de Verenigde Staten in dollar moest betalen terwijl de Europese distributeurs in Europa bij Caterpillar Overseas onderdelen konden kopen in een op basis van een voor hen gunstige dollarkoers geïndexeerde Europese munt, volstaan niet om het oordeel in de bestreden beschikking betreffende het opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen op losse schroeven te zetten. Deze door Haladjian vastgestelde prijsverschillen kunnen immers perfect worden verklaard door de koersnotering van de dollar in vergelijking met de Europese munten over de periode 1992/2000 en door de eisen van het distributienet van Caterpillar, aangezien Caterpillar in het kader van haar commercieel beleid kan beslissen dat zij wil voorkomen dat haar Europese distributeurs volledig worden blootgesteld aan de gevolgen van de schommelingen op de geldmarkten. Bovendien en vooral kan de situatie van de Europese verkopers niet worden gelijkgesteld met die van de Europese distributeurs van Caterpillar, aangezien eerstgenoemden niet zijn gebonden door de contractverplichtingen van laatstgenoemden.

179    Verzoekster bewijst derhalve niet dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij het onderzoek van haar stelling betreffende het bestaan van een inbreuk op artikel 82 EG doordat Caterpillar onbillijke aan- of verkoopprijzen zou opleggen.

b)     Beperken van de afzet ten nadele van de verbruikers

180    Met betrekking tot de tweede gestelde inbreuk op artikel 82 EG, namelijk dat de afzet ten nadele van de verbruikers wordt beperkt, wordt in de bestreden beschikking verklaard dat deze stelling ongegrond is aangezien de gebruikers zich onbeperkt overal ter wereld kunnen bevoorraden en de verkopers zich in andere geografische zones kunnen bevoorraden op voorwaarde dat zij de identiteit bekendmaken van de gebruikers van de geografische zone waarvoor de bestelde onderdelen bestemd zijn (bestreden beschikking, punt 8, tweede alinea).

181    Verzoekster betwist dat oordeel en benadrukt dat geen rekening wordt gehouden met de omslachtige en rigoureuze werkwijze van het CES-systeem, dat meer dan noodzakelijke informatie vereist. Zo heeft ook het feit dat een Europese verkoper geen voorraad kan aanleggen in de Verenigde Staten, waar de reserveonderdelen het goedkoopst zijn, zelfs niet in opdracht van een aangegeven gebruiker, tot gevolg dat de toeleveringsmogelijkheden voor de Europese gebruikers worden beperkt. In dit verband beroept verzoekster zich op verklaringen die in januari en februari 1993 zijn afgelegd door twee van haar klanten, die wensten dat zij een aanzienlijke voorraad reserveonderdelen beheerde.

182    Het Gerecht merkt op dat uit het onderzoek van de in het kader van het eerste middel aangevoerde argumenten blijkt dat op grond van geen enkel van deze argumenten kan worden geconcludeerd dat de bestellingen die Europese gebruikers via Haladjian als tussenpersoon plaatsten in het kader van het CES-systeem, niet zijn uitgevoerd (zie hierboven punten 74‑77). De afzet is dus niet beperkt ten nadele van de gebruikers, anders dan verzoekster stelt.

183    Voor het overige dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat de – volkomen terechte – wens van de Europese gebruikers om onderdelen te krijgen die zijn aangekocht in de Verenigde Staten, waar zij het goedkoopst zijn, moet worden afgemeten tegen de – door de Commissie aanvaarde – verkooppolitiek van Caterpillar, die deze interzonale verkoop wil indammen om haar Europese distributeurs te bevoorrechten, die voor hun marktaanwezigheid en een integraal aanbod van alle door Caterpillar gewenste diensten, zoals de verkoop van bouwmachines, kosten moeten dragen die de Europese verkopers die zich in opdracht van Europese gebruikers in de Verenigde Staten bevoorraden, niet dragen. De door verzoekster aangevoerde argumenten kunnen dus geen afbreuk doen aan deze situatie, waarbij de belangen van de verschillende betrokkenen tegen elkaar worden afgewogen, ook al wensen twee klanten van Haladjian hun bevoorradingsmogelijkheden te optimaliseren zonder evenwel rekening te houden met de belangen van Caterpillar en van haar distributienet.

184    Verzoekster bewijst derhalve niet dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij het onderzoek van haar stelling dat inbreuk op artikel 82 EG wordt gemaakt doordat Caterpillar de afzet zou beperken ten nadele van de verbruikers.

c)     Toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties

185    Met betrekking tot de derde gestelde inbreuk op artikel 82 EG, namelijk dat ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties worden toegepast, wordt in de bestreden beschikking vastgesteld dat de klagende partij geen enkel element aandraagt ten bewijze dat zij ten opzichte van andere verkopers wordt gediscrimineerd. Integendeel, het CES-systeem behandelt alle Europese verkopers op voet van gelijkheid (bestreden beschikking, punt 8, tweede alinea).

186    Volgens verzoekster is niet relevant of zij ten opzichte van andere Europese verkopers wordt gediscrimineerd, doch wel of zij ten opzichte van de andere Europese kopers – distributeurs, verkopers en gebruikers – wordt gediscrimineerd voor vergelijkbare hoeveelheden. Het feit dat het CES-systeem Europese verkopers, zoals Haladjian, slechts aanvaardt op voorwaarde dat zij slechts als tussenpersoon van eindgebruikers handelen, komt erop neer dat hun voorwaarden worden opgelegd die niet objectief gerechtvaardigd zijn en alleen ertoe strekken, het aantal alternatieve aanbiedingen drastisch te verminderen.

187    Het Gerecht merkt op dat verzoekster ook hier geen aanspraak kan maken op dezelfde commerciële behandeling als Caterpillar toekent aan haar Europese distributeurs, aangezien deze distributeurs gebonden zijn door contractverplichtingen die niet voor Haladjian gelden. Deze categorie van kopers is dus te onderscheiden van de verkopers en gebruikers, die niet tot deze verplichtingen gehouden zijn.

188    Derhalve bewijst verzoekster niet dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij het onderzoek van haar stelling dat inbreuk op artikel 82 EG wordt gemaakt doordat ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties zouden worden opgelegd.

3.     Verzoeksters overige grieven

189    Verzoekster komt op tegen de bestreden beschikking waar volledig wordt voorbijgegaan aan de andere praktijken van Caterpillar, die neerkomen op een systematische uitsluiting van Haladjian, aangezien zij de enige concurrent is van de in Europa gevestigde Europese distributeurs. Deze praktijken van Caterpillar, die voor het overgrote deel samen met Bergerat worden toegepast, bestaan in het controleren van haar toeleveringen, in het veroorzaken van „lekken” in het CES-systeem waardoor Bergerat haar klanten voor zich kan winnen, in het ristorneren van het „profit credit” aan Bergerat, waardoor deze onderneming het bedrag kon kennen van de aankopen die Haladjian in de Verenigde Staten in opdracht van haar Franse klanten verricht, in manoeuvres om haar activiteiten en die van de verkopers in het algemeen in diskrediet brengen door de schijn te wekken dat niet is gegarandeerd dat de door hen verkochte onderdelen van goede kwaliteit zijn en originele stukken zijn.

190    Het Gerecht merkt op dat deze grieven, inzonderheid de grieven inzake de aan Bergerat toe te rekenen handelingen, door verzoekster niet als inbreuken op artikel 82 EG zijn aangevoerd tijdens de administratieve procedure. Tegen de bestreden beschikking kan dus niet worden aangevoerd dat deze grieven niet tegen deze achtergrond zijn onderzocht.

4.     Conclusie

191    Uit voorgaande volgt dat de door verzoekster aangevoerde argumenten betreffende de in de bestreden beschikking gevolgde redenering inzake de toepasselijkheid van artikel 82 EG niet kunnen afdoen aan het oordeel van de Commissie over de feitelijke en juridische elementen. Derhalve dient het tweede middel te worden afgewezen.

E –  Derde middel: schending van de procedurevoorschriften

1.     Grief inzake de onredelijke duur van de procedure

192    Verzoekster stelt vast dat de administratieve procedure, vanaf de indiening van de klacht tot de afwijzende beschikking, bijna tien jaar heeft geduurd, en zij stelt dat dit een onredelijke duur is. Het onderzoek heeft immers te lang geduurd, aangezien zeven jaar zijn verlopen vanaf de indiening van de klacht in oktober 1993 tot het tijdstip waarop de diensten van de Commissie haar in september 2000 mondeling op de hoogte hebben gebracht van hun voornemen om deze klacht te seponeren. Bovendien heeft verzoekster vanaf oktober 2000 talrijke stappen – waaronder een beroep wegens nalaten – moeten zetten om de brief artikel 6 en de eindbeschikking te krijgen. Voorts heeft de onredelijke duur van de administratieve procedure een invloed gehad op de inhoud van het dossier doordat verzoekster kansen heeft verloren om extra bewijzen betreffende de prijzen te verzamelen naarmate het CES-systeem in de praktijk werd toegepast.

193    Het Gerecht herinnert er allereerst aan dat, ingeval de bestreden beschikking een beschikking houdende afwijzing van een klacht is, een buitensporig lange duur van de behandeling van deze klacht in beginsel echter geen invloed kan hebben op de inhoud van de uiteindelijke beschikking van de Commissie. Deze termijn kan immers, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, geen wijziging brengen in de elementen ten gronde, die naar gelang van het geval aantonen of er al dan niet een inbreuk op de mededingingsregels is gemaakt, dan wel rechtvaardigen dat de Commissie geen onderzoek instelt (beschikking Hof van 13 december 2000, SGA/Commissie, C‑39/00 P, Jurispr. blz. I‑11201, punt 44). De duur van het onderzoek van de klacht berokkent de klagende partij dus in beginsel geen schade wanneer de klacht wordt afgewezen.

194    Voorts toont verzoekster in casu niet op pertinente wijze aan in welk opzicht de duur van de administratieve procedure een invloed kan hebben gehad op of een wijziging kan hebben aangebracht in de in de bestreden beschikking in aanmerking genomen elementen ten gronde.

195    Bovendien vormt de eerbiediging van een redelijke termijn door de Commissie bij de vaststelling van beschikkingen na afloop van de administratieve procedure op het gebied van het mededingingsbeleid een toepassing van het beginsel van behoorlijk bestuur (zie inzake afwijzing van klachten arrest Hof van 18 maart 1997, Guérin automobiles/Commissie, C‑282/95 P, Jurispr. blz. I‑1503, punten 37 en 38). Of de duur van een dergelijke procedure redelijk is, moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak en in het bijzonder met inachtneming van de context ervan, de verschillende procedurele fasen die de Commissie moet doorlopen, de ingewikkeldheid van de zaak, alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen (arrest Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie, T‑213/95 en T‑18/96, Jurispr. blz. II‑1739, punt 57).

196    In casu valt de duur van de procedure te verklaren door de ingewikkeldheid van de feiten, die het wereld- en Europese verkoopbeleid van een grote onderneming ter discussie stellen, alsmede door de noodzaak, de talrijke stellingen en bijgevoegde documenten van verzoekster te onderzoeken. Zo heeft verzoekster ter aanvulling van de klacht die op 18 oktober 1993 werd ingediend in het kader van een procedure die de Commissie daarvóór tegen Caterpillar had geopend naar aanleiding van een op 12 mei 1993 verzonden mededeling van punten van bezwaar, de Commissie verschillende brieven gestuurd in april en mei 1994, in augustus 1995, in mei en augustus 1997, in november en december 1997 en in augustus 2000 om haar nieuwe gegevens mee te delen of om over de stand van zaken opmerkingen te maken. Verder heeft verzoekster ook na de brief artikel 6, die haar op 19 juli 2001 is verstuurd, op 22 oktober 2001 uitvoerige opmerkingen gemaakt, die de Commissie moest onderzoeken alvorens op 1 april 2003 de bestreden beschikking te geven.

197    Derhalve dient de grief inzake de onredelijke duur van de administratieve procedure te worden afgewezen.

2.     Grieven inzake het gebrek aan zorgvuldigheid en onpartijdigheid bij het onderzoek van de klacht en inzake de ontoereikende motivering van de bestreden beschikking

198    Verzoekster stelt dat de Commissie blijk van een gebrek aan zorgvuldigheid en onpartijdigheid heeft gegeven door haar klacht af te wijzen zonder zelfs de situatie op de relevante markt te onderzoeken, hoewel de Commissie daarover informatie bezat, te weten een bij de klacht gevoegde tabel waaruit de dalende verkoop van Haladjian tussen 1989 en 1992 blijkt, en die in 1999 werd geactualiseerd, alsmede gegevens over de door diverse distributeurs in Europa en in de Verenigde Staten verkochte producten en toegepaste prijzen, die werden meegedeeld door Haladjian of door distributeurs. Bovendien stelt verzoekster dat de Commissie in de bestreden beschikking moest toelichten waarom zij de klacht heeft afgewezen, terwijl zij gedurende zeven jaar anders had doen blijken. In dit verband verklaart verzoekster dat de Commissie bij brief van 13 april 1995 haar erop had gewezen dat een aantal stukken van het dossier „bijzonder belangrijk” waren of dat uit een brief van K. Van Miert, toenmalig lid van de Commissie belast met de mededinging, van 15 juni 1999 kan worden afgeleid dat een mededeling van punten van bezwaar aan Caterpillar zou worden verstuurd.

199    Het Gerecht merkt op dat de Commissie niet verplicht is in de motivering van haar beschikkingen inzake de toepassing van de mededingingsregels, haar standpunt te bepalen met betrekking tot alle argumenten die de betrokkenen ter ondersteuning van hun verzoek aanvoeren, doch kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn (zie arrest Gerecht van 17 juli 1998, ITT Promedia/Commissie, T‑111/06, Jurispr. blz. II‑2937, punt 131).

200    Aangaande de stelling dat de Commissie de situatie op de relevante markt niet heeft onderzocht, zij opgemerkt dat in punt 4 van de bestreden beschikking de betrokken markt wordt omschreven, zowel wat de betrokken producten betreft, te weten bouwmachines en hun reserveonderdelen, als wat de geografische omvang van deze markt betreft. Bovendien worden in de bestreden beschikking de feiten en de rechtsoverwegingen op basis waarvan de klacht betreffende schending van de artikelen 81 EG en 82 EG wordt afgewezen, duidelijk uiteengezet. De Commissie kan dus niet worden verweten, zich tijdens de administratieve procedure of in de bestreden beschikking niet te hebben gebaseerd op documenten waarvan verzoekster niet aantoont dat zij van wezenlijk belang zijn.

201    Bovendien zij benadrukt dat in de brief van de Commissie van 13 april 1995 verzoekster alleen wordt gevraagd welke van de documenten in het dossier die bijzonder belangrijk waren, vertrouwelijk voor Caterpillar konden zijn en welke van die vertrouwelijke documenten niet aan deze onderneming konden worden meegedeeld. Ook in de brief van 15 juni 1999 die het lid van de Commissie K. Van Miert aan verzoekster heeft verstuurd, wordt alleen erop gewezen dat „na het recente arrest in de zaak Javico [haar] diensten de laatste hand aan het leggen [waren] aan de procedures van voorafgaande raadpleging vóór het versturen van een nieuwe mededeling van punten van bezwaar” en dat de klagende partij echter moest erkennen „dat het [haar] in dit stadium onmogelijk [was], vooruit te lopen op het resultaat van deze raadpleging”. Op basis van deze documenten kan dus niet worden vastgesteld dat de Commissie gedurende zeven jaar verzoekster aanwijzingen heeft gegeven waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat zij had beslist, Caterpillar een straf op te leggen wegens inbreuk op de artikelen 81 EG en 82 EG, in plaats van de klacht af te wijzen, en deze documenten behoefden in het kader van de eindbeschikking niet te worden onderzocht.

202    Derhalve dienen de grieven inzake het gebrek aan zorgvuldigheid en onpartijdigheid bij het onderzoek van de klacht en inzake de ontoereikende motivering van de bestreden beschikking te worden afgewezen.

3.     Grief inzake schending van artikel 6 van verordening nr. 2842/98

203    Verzoekster stelt dat de Commissie artikel 6 van verordening nr. 2842/98 heeft geschonden, volgens hetwelk de Commissie, wanneer zij van oordeel is dat de gegevens waarover zij beschikt, het niet rechtvaardigt aan de klacht gevolg te geven, zij de klager haar redenen hiervoor meedeelt en een termijn vaststelt waarbinnen de klager schriftelijk zijn standpunt kenbaar kan maken. In casu heeft de Commissie verzoekster niet de gelegenheid geboden, haar opmerkingen in te dienen over de redenen waarom de Commissie haar klacht voornemens was af te wijzen. Zo wordt verzoekster in de bestreden beschikking verweten dat zij heeft nagelaten een aantal bewijsstukken over te leggen, inzonderheid betreffende de vraag of vóór 14 februari 1993 werkelijk reserveonderdelen bij Maia zijn aangekocht tegen de Consumer price in dollar, of betreffende het feit dat de bij Maia geplaatste bestellingen bestemd waren voor Frankrijk en niet voor Afrika, zonder dat zij de mogelijkheid heeft gekregen, deze punten te beargumenteren in haar opmerkingen over de brief artikel 6.

204    Het Gerecht merkt evenwel op dat in de brief artikel 6 erop wordt gewezen dat de Commissie, na een analyse van de verschillende in het kader van de administratieve procedure ontvangen documenten, tot de conclusie was gekomen dat „in deze omstandigheden [,] op basis van de ontvangen gegevens[,] geen gevolg [kon] worden gegeven aan [het] verzoek”. Wat inzonderheid de documenten betreffende Maia aangaat, wordt in de brief artikel 6 verklaard:

„ICBO en Schmidt krijgen van Maia onderdelen tegen andere – en blijkbaar aanzienlijk lagere – prijzen (,Consumer price’ in dollar of ,internationaal tarief’ in dollar) dan het Italiaanse tarief [door] de schijn te wekken dat deze onderdelen bestemd zijn voor de Verenigde Staten; de uitvoer naar dat land tegen de gangbare Europese prijzen is normaal gezien niet rendabel, omdat de prijzen daar heel wat lager liggen dan in Europa. In werkelijkheid zijn deze onderdelen bestemd voor Haladjian [...] voor haar commerciële activiteiten in Afrika en in Frankrijk.”

205    Op deze redenering van de Commissie heeft Haladjian geantwoord, zonder bewijsstukken over te leggen, dat de via ICBO en Schmidt aangekochte reserveonderdelen bestemd waren voor Frankrijk en dat Maia niet openlijk onderdelen aan Haladjian durfde te leveren omdat Caterpillar ermee had gedreigd, haar contract te verbreken. Bijgevolg kan het bij verzoekster geen verwondering wekken dat in de bestreden beschikking op deze opmerkingen wordt geantwoord dat Haladjian nooit heeft bewezen dat zij van Maia het internationale tarief kon krijgen en evenmin heeft bewezen dat de via ICBO en Schmidt aangekochte onderdelen uiteindelijk bestemd waren voor Frankrijk en niet voor Afrika.

206    Derhalve dient de grief inzake schending van artikel 6 van verordening nr. 2842/98 te worden afgewezen.

4.     Grieven inzake schending van het recht van toegang tot het dossier

207    Verzoekster herinnert eraan dat zij bij brief van 23 oktober 2001 de raadadviseur-auditeur heeft verzocht om een afschrift van twee in de brief artikel 6 bedoelde documenten, te weten prijsgegevens die een aantal Europese distributeurs van Caterpillar hebben verstrekt (zie brief artikel 6, punt 5.1) en documenten waarover de Commissie beschikt en die afkomstig waren van Leverton (zie brief artikel 6, punt 7.1, sub d). Bij brief van 10 december 2001 heeft de raadadviseur-auditeur geantwoord dat de gegevens in verband met de prijzen die Caterpillar toepast voor haar verschillende distributeurs, vertrouwelijk zijn en daarbij opgemerkt dat, aangezien de klacht niet op basis van specifieke prijsniveaus zou worden afgewezen, het voor de klagende partij niet onontbeerlijk was om van deze documenten kennis te krijgen. Verder heeft de raadadviseur-auditeur gepreciseerd dat het niet-meegedeelde document van Leverton verbood zich via haar Amerikaanse dochtervennootschap te bevoorraden buiten het CES-systeem om. De raadadviseur-auditeur heeft daaruit geconcludeerd dat dit document niet relevant was om de klacht af te wijzen.

208    Verzoekster stelt niettemin dat, anders dan de raadadviseur-auditeur heeft verklaard, een document betreffende de wijze waarop Caterpillar het CES-systeem op de Amerikaanse dochtervennootschap van een Europese distributeur toepast, voor de afdoening van de zaak bijzonder relevant is, aangezien op basis daarvan kan worden geanalyseerd welke gevolgen het CES-systeem heeft voor de mededinging in de Gemeenschap. Bovendien wordt volgens verzoekster in de brief artikel 6 bepaalde informatie over de door Caterpillar voor haar distributeurs toegepaste prijzen gegeven, hoewel in de bestreden beschikking daarmee geen rekening wordt gehouden. Dergelijke informatie is niettemin relevant om te bepalen welke prijspolitiek Caterpillar ten opzichte van haar distributeurs toepast. Zo zou het nuttig zijn na te gaan of er een onderling verband bestaat tussen de kortingen die Bergerat specifiek aan bepaalde klanten van Haladjian in 1993 heeft toegekend, en de prijzen die Caterpillar gedurende deze periode voor deze distributeur heeft toegepast, of, meer in het algemeen, of er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de door Caterpillar voor haar distributeurs toegepaste prijzen en de prijzen voor de Amerikaanse distributeurs en zo ja, waarom.

209    Bovendien merkt verzoekster op dat in de bestreden beschikking geen rekening wordt gehouden met het feit dat een werknemer van Maia tijdens de administratieve procedure heeft erkend dat Caterpillar de kortingen afschafte wanneer reserveonderdelen aan Haladjian werden verkocht.

210    Om al deze redenen vraagt verzoekster het Gerecht, alle nuttige maatregelen te treffen om te controleren of het dossier van de Commissie elementen bevat waarmee geen rekening is gehouden of die onjuist zijn geanalyseerd, teneinde na te gaan of de beschikking werkelijk gebaseerd is op juiste feiten en of zij kennelijke beoordelingsfouten bevat, naast die waarop verzoekster reeds de aandacht heeft gevestigd. Verzoekster is zich daarbij van bewust dat haar recht van toegang tot het dossier, als klagende partij, minder uitgebreid is dan dat van de betrokken ondernemingen. Zij stelt evenmin kennis te nemen van commerciële geheimen. Daarom stelt zij het Gerecht voor, het dossier, of minstens alle documenten die het nuttig acht, rechtstreeks mee te delen, rekening houdend met de noodzaak om met het oog op de beslechting van het geding alle onzekerheid weg te nemen.

211    Het Gerecht merkt op dat de argumenten die verzoekster aanvoert in het kader van de grief inzake schending van het recht van toegang tot het dossier, niet afdoen aan het oordeel van de raadadviseur-auditeur dat de betrokken documenten voor haar vertrouwelijk waren omdat zij commerciële geheimen bevatten. In casu kan er dus geen sprake zijn van schending van het recht van toegang tot het dossier.

212    Ter betwisting van het oordeel van de raadadviseur-auditeur dat het niet onontbeerlijk was, kennis te nemen van de betrokken documenten om te begrijpen waarom de klacht van Haladjian was afgewezen, omschrijft verzoekster bovendien alleen zuiver hypothetisch en prospectief wat het belang voor de Commissie kon zijn om het prijsbeleid van Caterpillar ten opzichte van haar distributeurs te onderzoeken. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Commissie na een klacht wegens inbreuk op de artikelen 81 EG en 82 EG niet verplicht is om een procedure tot vaststelling van deze inbreuken in te stellen, doch alleen om de door de klager ter kennis gebrachte feitelijke en juridische elementen nauwgezet te onderzoeken om te beoordelen of deze elementen een gedraging aan het licht brengen die de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt kan vervalsen en de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden (zie hierboven punten 26‑28). Aan de Commissie kan dus niet worden verweten dat zij in de bestreden beschikking de prijspolitiek van Caterpillar ten opzichte van haar distributeurs niet in detail heeft onderzocht, aangezien in deze beschikking rechtens genoegzaam wordt toegelicht waarom het betoog van Haladjian in verband met de gestelde inbreuken op de artikelen 81 EG en 82 EG moet worden afgewezen.

213    Het Gerecht acht het dus niet noodzakelijk om onderzoeksmaatregelen te nemen teneinde de Commissie te gelasten, alle voor de beslechting van het geschil nuttige documenten over te leggen, zoals verzoekster dat heeft gevraagd.

214    Ten slotte kan verzoekster zich niet voor het eerst tijdens de gerechtelijke procedure beroepen op het feit dat, volgens haar, een van de interveniënten tijdens een vergadering in het kabinet van het lid van de Commissie K. Van Miert op 29 juni 1998 heeft verklaard dat „een bedrijfsleider van Maia tijdens een inspectie [schriftelijk] heeft erkend dat, indien Caterpillar wist dat zij reserveonderdelen aan Haladjian verkocht, haar kortingen [zouden] worden afgeschaft” om nietigverklaring van de bestreden beschikking te vorderen. Ook al zou dat feit bewezen zijn, hetgeen niet uit het dossier blijkt, dan nog is het immers geen voldoende grond om de bestreden beschikking te betwisten, aangezien daarin wordt verklaard dat Caterpillar Maia vóór februari 1993 had bedreigd met verbreking van haar distributiecontract indien bleek dat zij de regels van het CES-systeem omzeilde door in strijd met deze regels reserveonderdelen interzonaal te verkopen. Het commentaar van de bedrijfsleider van Maia waarvan hierboven sprake, kan dus in verband worden gebracht met de bedreiging van Caterpillar om het contract van Maia te verbreken indien zij reserveonderdelen bleef verkopen aan het kanaal ICBO/Schmidt, dat in de anonieme brief van februari 1990 aan de kaak was gesteld.

215    Bijgevolg moeten de grieven inzake schending van artikel 6 van verordening nr. 2842/98 worden afgewezen.

216    Uit het voorgaande volgt dat het derde middel in zijn geheel dient te worden afgewezen.

217    Derhalve moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

218    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie en van interveniënten.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoekster zal haar eigen kosten dragen alsmede die van de Commissie en van interveniënten.

García-Valdecasas

Cooke

Trstenjak

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 september 2006.

De griffier

 

      De president van de Eerste kamer

E. Coulon

 

      R. García-Valdecasas

Inhoud

Aan het beroep ten grondslag liggende feiten

A –  Betrokken vennootschappen

B –  Administratieve procedures

1.  De door de Commissie tegen Caterpillar ingestelde procedure

2.  De procedure die is ingesteld na de klacht van Haladjian

Procedure en conclusies van partijen

In rechte

A –  Inleidende opmerkingen betreffende de omvang van de verplichtingen die op de Commissie rusten tijdens het onderzoek van een klacht wegens schending van de artikelen 81 EG en 82 EG

B –  Algemene voorstelling van het „CES-systeem”, van de grieven van Haladjian en van de bestreden beschikking

1.  Beschrijving van het CES-systeem

2.  Uiteenzetting van de grieven van Haladjian

3.  Bestreden beschikking en beroep van Haladjian

C –  Eerste middel: kennelijk onjuiste beoordelingen van de feiten en onjuiste rechtsopvattingen betreffende de toepasselijkheid van artikel 81, lid 1, EG

1.  Grieven betreffende het CES-systeem

a)  Impact van de beperking van de interzonale verkoop

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

b)  Grief betreffende de lijst van interzonale verkopers

c)  Grief betreffende de controle op de bestemming van een interzonale verkoop

d)  Grief betreffende de vertraging bij de toekenning van de CES-codes

2.  Grieven betreffende de brief van Caterpillar aan haar Europese distributeurs van 15 december 1985

3.  Grieven inzake de documenten betreffende Bergerat en inzake de aanbiedingen die Bergerat aan klanten van Haladjian heeft gedaan

a)  Grief betreffende de brief van Caterpillar aan Bergerat van 19 juli 1990

Bestreden beschikking

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

b)  Grieven betreffende de aanbiedingen die Bergerat aan klanten van Haladjian heeft gedaan

Bestreden beschikking

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

4.  Grieven inzake de documenten betreffende Leverton

a)  Bestreden beschikking

b)  Argumenten van partijen

c)  Beoordeling door het Gerecht

5.  Grieven inzake de documenten betreffende Maia

a)  Documenten betreffende het netwerk Maia/ICBO/Schmidt

Bestreden beschikking (punt 6.3 en punt 7.1, sub c)

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

b)  Documenten betreffende de bestelling van 24 februari 1993

Bestreden beschikking

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

6.  Conclusie

D –  Tweede middel: de in de bestreden beschikking gevolgde redenering betreffende de toepasselijkheid van artikel 82 EG

1.  Inhoud van de klacht

2.  Stellingen in de samenvattende nota van 11 augustus 2000

a)  Opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen

b)  Beperken van de afzet ten nadele van de verbruikers

c)  Toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties

3.  Verzoeksters overige grieven

4.  Conclusie

E –  Derde middel: schending van de procedurevoorschriften

1.  Grief inzake de onredelijke duur van de procedure

2.  Grieven inzake het gebrek aan zorgvuldigheid en onpartijdigheid bij het onderzoek van de klacht en inzake de ontoereikende motivering van de bestreden beschikking

3.  Grief inzake schending van artikel 6 van verordening nr. 2842/98

4.  Grieven inzake schending van het recht van toegang tot het dossier

Kosten



*Procestaal: Frans.