Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 28 juli 2004 ingesteld door Clearstream Banking Aktiengesellschaft en Clearstream International société anonyme Luxembourg tegen Commissie van Europese Gemeenschappen

(Zaak T-301/04)

Procestaal:Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 juli 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Clearstream Banking Aktiengesellschaft, gevestigd te Frankfurt am Main, en Clearstream International société anonyme Luxembourg, gevestigd te Luxemburg, vertegenwoordigd door H. Satzky en B.M. Maassen als gemachtigden.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

-    de tot hen gerichte beschikking van de Commissie van 2 juni 2004 in zaak COMP/38.096     betreffende (i) vaststelling van misbruik van machtspositie en (ii) verplichting tot nalaten nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De Commissie verwijt verzoeksters in de bestreden beschikking, dat zij artikel 82 EG hebben geschonden. Volgens de Commissie hebben verzoeksters misbruik van hun machtspositie gemaakt door bijna twee jaar lang te weigeren ten behoeve van de Euroclear Bank S.A. ("EB") zogenaamde primaire bemiddelings- en bankdiensten voor Duitse aandelen op naam te verrichten en door bij het verrichten van primaire bemiddelings- en bankdiensten EB meer dan vijf jaar lang te discrimineren naar prijs.

Verzoeksters betwisten deze inbreuk en vorderen nietigverklaring van de beschikking. Hun voornaamste bezwaar richt zich tegen het uitgangspunt van de Commissie dat de verzoekende partij Clearstream Banking AG ("CB") op de relevante markt een machtspositie zou innemen.

Verzoeksters betogen dat de onderhandelingen tussen CB en EB inzake het verrichten van effectentransacties met betrekking tot Duitse aandelen op naam niet bijna twee jaar doch maximaal negen maanden hebben geduurd. De oorzaak voor deze lange periode ligt bij EB en niet bij CB. CB heeft er op generlei moment belang bij gehad of zelfs maar de bedoeling gehad om aan EB diensten te weigeren die zij wel voor andere klanten verricht.

Voorts stellen verzoeksters dat bij de onderhandelingen niet over het hoofd mag worden gezien, dat het verrichten van effectentransacties met betrekking tot Duitse aandelen op naam van volledig ondergeschikt belang is voor de onderlinge dienstverrichting tussen CB en EB. Bij het bepalen van de prijs hebben verzoeksters zich laten leiden door het beginsel van de gelijke behandeling van vergelijkbare klanten. EB is echter niet vergelijkbaar met de groep van klanten waarop de Commissie zich tot staving van de door haar gestelde discriminatie heeft beroepen.

Bovendien brengen verzoeksters naar voren, dat de Commissie nimmer heeft gesteld dat Clearstream International S.A. Luxembourg ("CI") een machtspositie bekleedt. Alleen al om deze reden kan er geen sprake van zijn dat zij misbruik van een dergelijke machtspositie heeft gemaakt. Verder is de afbakening van de objectief relevante markt in de beschikking onjuist. Verzoeksters zijn van mening, dat het door de Commissie gemaakte onderscheid tussen "primaire" en "secundaire" bemiddelings- en bankdiensten niet objectief aantoonbaar is en zelfs innerlijk tegenstrijdig. Er bestaat slechts één objectief relevante markt voor alle bemiddelings- en bankdiensten Op deze objectief relevante markt voor bemiddelings- en bankdiensten neemt CB geen machtspositie in. Derhalve is CB noch CI adressaat van artikel 82 EG. De beschikking moet alleen al op grond van de onjuiste marktafbakening en de - daaruit voortvloeiende - ontbrekende machtspositie nietig worden verklaard.

____________