Language of document : ECLI:EU:C:2017:771

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

19 oktober 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Uniemerk – Artikel 109, lid 1 – Civiele vorderingen op grond van Uniemerken en nationale merken – Litispendentie – Begrip ‚dezelfde handelingen’ – Gebruik van de term ‚Merck’ in domeinnamen en op sociale media – Op een nationaal merk gebaseerde vordering, gevolgd door een op een Uniemerk gebaseerde vordering – Onbevoegdverklaring – Omvang”

In zaak C‑231/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) bij beslissing van 14 april 2016, ingekomen bij het Hof op 25 april 2016, in de procedure

Merck KGaA

tegen

Merck & Co. Inc.,

Merck Sharp & Dohme Corp.,

MSD Sharp & Dohme GmbH,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, C. Toader, A. Prechal en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 februari 2017,

gelet op de opmerkingen van:

–        Merck KGaA, vertegenwoordigd door S. Völker en M. Pemsel, Rechtsanwälte,

–        Merck & Co. Inc., Merck Sharp & Dohme Corp. alsmede MSD Sharp & Dohme GmbH, vertegenwoordigd door A. Bothe, Y. Draheim en P. Fromlowitz, Rechtsanwälte,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Scharf en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 mei 2017,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 109, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Merck KGaA, enerzijds, en Merck & Co. Inc., Merck Sharp & Dohme Corp. en MSD Sharp & Dohme GmbH, anderzijds, over vorderingen van eerstgenoemde die ertoe strekken dat een verbod wordt opgelegd wegens het gebruik, door laatstgenoemde ondernemingen, van de term „MERCK” in domeinnamen en op sociale media alsmede in commerciële benamingen, zowel in Duitsland als elders in de Europese Unie.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 44/2001

3        Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) is in de betrekkingen tussen de lidstaten in de plaats gekomen van het op 27 september 1968 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32).

4        Overweging 15 van verordening nr. 44/2001 luidde als volgt:

„Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de [Unie] moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid […] op te lossen […]”.

5        Artikel 27 van deze verordening, dat deel uitmaakte van afdeling 9 van hoofdstuk II, met het opschrift „Aanhangigheid en samenhang”, bepaalde:

„1.      Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2.      Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”

 Verordening nr. 207/2009

6        De overwegingen 3 en 15 tot en met 17 van verordening nr. 207/2009 luiden:

„(3)      Om de […] doelstellingen van de [Unie] voort te zetten, is het noodzakelijk in een [Unie]merkensysteem te voorzien, dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt [Unie]merken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de [Unie]. Dit beginsel, namelijk dat het [Unie]merk een eenheid vormt, moet van toepassing zijn tenzij deze verordening anders bepaalt.

[…]

(15)      Om de [Unie]merken beter te beschermen, wijzen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale stelsel een zo beperkt mogelijk aantal nationale gerechten van eerste en tweede aanleg aan met bevoegdheid ter zake van inbreuk op en geldigheid van het [Unie]merk.

(16)      Het is strikt noodzakelijk, dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op [Unie]merken rechtsgevolgen voor de gehele [Europese Unie] hebben, zijnde het enige middel om tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het [Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)] en aantastingen van het eenheidskarakter van het [Unie]merk te voorkomen. [Verordening nr. 44/2001] moet van toepassing zijn op alle rechtsvorderingen betreffende [Unie]merken, behalve indien in de onderhavige verordening anders wordt bepaald.

(17)      Voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een [Unie]merk en parallelle nationale merken. Wanneer de vorderingen in dezelfde lidstaat worden ingesteld, moeten de middelen daartoe worden gezocht in de nationale procedurevoorschriften, die door de onderhavige verordening onverlet worden gelaten, terwijl het, wanneer de vorderingen in verschillende lidstaten worden ingesteld, nuttig lijkt zich te laten leiden door de bepalingen over aanhangigheid en samenhang in [verordening nr. 44/2001].”

7        Artikel 1, lid 2, van verordening nr. 207/2009 bepaalt:

„Het [Unie]merk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele [Unie]. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele [Unie] mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.”

8        Artikel 109 van deze verordening, met het opschrift „Gelijktijdige en opeenvolgende civiele vorderingen op grond van [Unie]merken en nationale merken”, dat deel uitmaakt van afdeling 1 van titel XI van deze verordening, met het opschrift „Civiele vorderingen op grond van meer merken”, bepaalt in lid 1, onder a):

„Wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een [Unie]merk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht:

a)      moet de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook ambtshalve, de partijen verwijzen naar de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden. De rechterlijke instantie die tot verwijzing zou moeten overgaan, kan zijn uitspraak aanhouden indien de bevoegdheid van de andere rechterlijke instantie wordt aangevochten”.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        Verzoekster in het hoofdgeding, Merck, is een chemische en farmaceutische onderneming die volgens de verwijzingsbeslissing ongeveer 40 000 personen tewerkstelt en wereldwijd in 67 landen actief is.

10      Eerste verweerster in het hoofdgeding, Merck & Co., is de beursgenoteerde moedermaatschappij van tweede verweerster in het hoofdgeding, Merck Sharp & Dohme, die hoofdzakelijk geneesmiddelen en vaccins in de handel brengt, alsmede cosmetica en gezondheidsproducten. Volgens de verwijzingsbeslissing neemt Merck Sharp & Dohme de operationele activiteiten van de groep op zich, en in het bijzonder zorgt zij voor haar zichtbaarheid op internet, met name door de publicatie van informatie die van belang is voor haar aandeelhouders. Derde verweerster in het hoofdgeding, MSD Sharp & Dohme, is een Duitse dochteronderneming van Merck & Co.

11      Verzoekster en verweersters in het hoofdgeding maakten aanvankelijk deel uit van dezelfde groep. Sinds 1919 staan zij evenwel volledig los van elkaar.

12      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Merck houdster is van het in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven nationale merk MERCK. Zij is tevens houdster van het Uniewoordmerk MERCK voor waren van de klassen 5, 9, en 16 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en voor diensten van klasse 42 in de zin van deze overeenkomst.

13      Verschillende overeenkomsten werden achtereenvolgens gesloten tussen de onderneming in de rechten waarvan Merck is getreden, en de onderneming in de rechten waarvan Merck Sharp & Dohme is getreden. Deze overeenkomsten, waarvan de recentste nog steeds van kracht is, stelden regels vast voor het gebruik, door Merck Sharp & Dohme, van merken van Merck in Duitsland alsook in andere landen.

14      Via de website www.merck.com van verweersters in het hoofdgeding wordt elke gebruiker in Duitsland of in een andere lidstaat met name aan de hand van links geleid naar subwebsites, waarvan de content eveneens de aanwezigheid van verweersters in het hoofdgeding op het internet weergeeft, zoals www.merckengage.com, www.merckvaccines.com of www.merck-animal-health.com. Op deze websites is de verspreiding van de informatie niet geografisch gericht, zodat alle content in dezelfde vorm wereldwijd toegankelijk is.

15      Niet alleen via hun domeinnamen hebben Merck & Co. en Merck Sharp & Dohme gezorgd voor hun zichtbaarheid op het internet, maar ook op andere manieren, te weten via verschillende sociale media.

16      Op 8 maart 2013 heeft verzoekster in het hoofdgeding bij de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (rechter in eerste aanleg Engeland en Wales, afdeling van de Chancery, Verenigd Koninkrijk), met name tegen Merck & Co. en Merck Sharp & Dohme een op haar nationale merk gebaseerde vordering ingesteld wegens inbreuk op haar merkrechten door het gebruik van de term Merck in het Verenigd Koninkrijk.

17      Op 11 maart 2013 heeft verzoekster in het hoofdgeding ook bij het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) een vordering ingesteld, op basis van het Uniemerk waarvan zij houdster is, tegen dezelfde verweersters maar ook tegen MSD Sharp & Dohme.

18      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat verzoekster in het hoofdgeding van mening is dat inbreuk wordt gemaakt op haar merkrechten doordat de websites van verweersters in het hoofdgeding – waarvan zij screenshots heeft overgelegd – toegankelijk zijn in de Unie, en dus ook in Duitsland, zonder geotargeting (geografische beperking van de verspreiding).

19      Bij memories van 11 november 2014, 12 maart, 10 september en 22 december 2015 heeft verzoekster in het hoofdgeding haar conclusies voor de verwijzende rechter gewijzigd en verklaard dat zij afzag van haar vordering voor zover haar conclusies betrekking hadden op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Tegen dit laatste zijn verweersters in het hoofdgeding opgekomen.

20      Verweersters in het hoofdgeding stellen dat de bij de verwijzende rechter ingestelde vordering niet-ontvankelijk is gelet op artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009, althans wat betreft het middel inzake inbreuk op het Uniemerk van verzoekster in het hoofdgeding in de gehele Unie. Dat deze laatste gedeeltelijk heeft afgezien van haar vordering, zou hierbij niet relevant zijn.

21      Het Landgericht Hamburg wijst erop dat artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 elke territoriale beperking van een eventuele onbevoegdverklaring door de rechter waarbij de zaak het laatst is aangebracht, lijkt uit te sluiten in omstandigheden als die van het hoofdgeding. De verwijzende rechter heeft echter twijfels dienaangaande.

22      In deze omstandigheden heeft het Landgericht Hamburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ‚dezelfde handelingen’ in artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat daarvan sprake is bij het beheer en gebruik van een website die wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder dezelfde domeinnaam op identieke wijze kan worden geraadpleegd, in verband waarmee voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk zijn ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een Uniemerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk is aangezocht?

2)      Moet het begrip ‚dezelfde handelingen’ in artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat daarvan sprake is bij het beheer en gebruik van online content die wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder het domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’ op identieke wijze kan worden geraadpleegd met dezelfde gebruikersnaam (telkens met betrekking tot het betrokken domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’), naar aanleiding waarvan voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk zijn ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een Uniemerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk is aangezocht?

3)      Moet artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat de ‚rechterlijke instantie’ van een lidstaat ‚waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ door middel van een ‚vordering wegens inbreuk’ op een Uniemerk door het beheer van een wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder dezelfde domeinnaam op identieke wijze te raadplegen website, en waarbij overeenkomstig artikel 97, lid 2, en artikel 98, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] vorderingen worden ingesteld ter zake van inbreuken of dreigende inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten, zich ingevolge artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] alleen onbevoegd dient te verklaren met betrekking tot het gebied van de andere lidstaat waarin een rechterlijke instantie ‚eerst’ is aangezocht wegens inbreuk op een nationaal merk dat gelijk is aan het Uniemerk dat wordt aangevoerd bij de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’, en voor dezelfde waren geldt, door het beheer en gebruik van dezelfde wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder dezelfde domeinnaam op identieke wijze te raadplegen website, en zulks in de mate dat de merken gelijk zijn en de waren identiek zijn, of dient de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ in dat geval zich in de mate dat de merken gelijk en de waren identiek zijn onbevoegd te verklaren voor alle bij haar ingevolge artikel 97, lid 2, en artikel 98, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] ter zake van inbreuken of dreigende inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten en bijgevolg in de […] Unie ingestelde vorderingen?

4)      Moet artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat de ‚rechterlijke instantie’ van een lidstaat ‚waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ door middel van een ‚vordering wegens inbreuk’ op een Uniemerk door het beheer en gebruik van online content die wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder het domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’ op identieke wijze kan worden geraadpleegd met dezelfde gebruikersnaam (telkens met betrekking tot het betrokken domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’), en waarbij overeenkomstig artikel 97, lid 2, en artikel 98, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] vorderingen worden ingesteld ter zake van inbreuken of dreigende inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten, zich ingevolge artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] alleen onbevoegd dient te verklaren met betrekking tot het gebied van de andere lidstaat waarin een rechterlijke instantie ‚eerst’ is aangezocht wegens inbreuk op een nationaal merk dat gelijk is aan het Uniemerk dat wordt aangevoerd bij de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’, en voor dezelfde waren geldt, door het beheer en gebruik van dezelfde online content die wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder het domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’ op identieke wijze kan worden geraadpleegd met dezelfde gebruikersnaam (telkens met betrekking tot het betrokken domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’), en zulks in de mate dat de merken gelijk zijn en de waren identiek zijn, of dient de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ in dat geval zich in de mate dat de merken gelijk en de waren identiek zijn onbevoegd te verklaren voor alle bij haar ingevolge artikel 97, lid 2, en artikel 98, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] ter zake van inbreuken of dreigende inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten en bijgevolg in de gehele Unie ingestelde vorderingen?

5)      Moet artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat wanneer betreffende een vordering wegens inbreuk op een Uniemerk door het beheer en gebruik van een wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder dezelfde domeinnaam op identieke wijze te raadplegen website, welke vordering aanhangig was gemaakt bij de ‚rechterlijke instantie’ van een lidstaat ‚waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ en waarbij overeenkomstig artikel 97, lid 2, en artikel 98, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aanvankelijk vorderingen werden ingesteld ter zake van inbreuken of dreigende inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten, afstand van instantie wordt gedaan voor zover zij het gebied betreft van de andere lidstaat waarin een rechterlijke instantie ‚eerst’ is aangezocht wegens inbreuk op een nationaal merk dat gelijk is aan het Uniemerk dat wordt aangevoerd bij de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’, en voor dezelfde waren geldt, door het beheer en gebruik van dezelfde wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder dezelfde domeinnaam op identieke wijze te raadplegen website, dit eraan in de weg staat dat de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ zich ingevolge artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] onbevoegd verklaart in de mate dat de merken gelijk zijn en de waren identiek zijn?

6)      Moet artikel 109, lid 1, onder a), van verordening [nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat wanneer betreffende een vordering wegens inbreuk op een Uniemerk door het beheer en gebruik van online content die wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder het domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’ op identieke wijze kan worden geraadpleegd met dezelfde gebruikersnaam (telkens met betrekking tot het betrokken domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’), welke vordering aanhangig was gemaakt bij de ‚rechterlijke instantie’ van een lidstaat ‚waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ en waarbij overeenkomstig artikel 97, lid 2, en artikel 98, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aanvankelijk vorderingen werden ingesteld ter zake van inbreuken of dreigende inbreuken op het grondgebied van alle lidstaten, afstand van instantie wordt gedaan voor zover zij het gebied betreft van de andere lidstaat waarin een rechterlijke instantie ‚eerst is aangezocht wegens de schending van een nationaal merk dat gelijk is aan het Uniemerk dat wordt aangevoerd bij de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’, en voor dezelfde waren geldt, door het beheer en gebruik van dezelfde online content die wereldwijd en dus ook in de […] Unie onder het domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’ op identieke wijze kan worden geraadpleegd met dezelfde gebruikersnaam (telkens met betrekking tot het betrokken domein ‚facebook.com’ en/of ‚youtube.com’ en/of ‚twitter.com’), dit eraan in de weg staat dat de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ zich ingevolge artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] onbevoegd verklaart in de mate dat de merken gelijk zijn en de waren identiek zijn?

7)      Moet artikel 109, lid 1, onder a), van [verordening nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd, dat uit de bewoordingen ‚indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden’ volgt dat, wanneer de merken gelijk zijn, de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ slechts onbevoegd is voor zover het Uniemerk en het betrokken nationale merk voor dezelfde waren en/of diensten zijn ingeschreven, of is de ‚rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht’ volledig onbevoegd, ook wanneer het bij die rechterlijke instantie aangevoerde Uniemerk nog andere – door het nationale merk niet beschermde – waren en/of diensten beschermt, ten aanzien waarvan dezelfde of soortgelijke handelingen als de bestreden handelingen zouden kunnen worden verricht?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste en tweede vraag

23      Met zijn eerste twee vragen, die tezamen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen”, wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, waarbij de eerste vordering is gebaseerd op een nationaal merk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het grondgebied van een lidstaat, en de tweede vordering is gebaseerd op een Uniemerk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het gehele grondgebied van de Unie.

24      Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een Uniemerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook ambtshalve, de partijen moet verwijzen naar de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden.

25      De bewoordingen van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 preciseren niet wat dient te worden verstaan onder de in deze bepaling gehanteerde termen „dezelfde handelingen”.

26      Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die – zoals in casu – voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context van de bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling (zie met name arresten van 26 mei 2016, Envirotec Denmark, C‑550/14, EU:C:2016:354, punt 27, en 18 mei 2017, Hummel Holding, C‑617/15, EU:C:2017:390, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Vooraf dient te worden beklemtoond dat de strekking van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 niet kan worden beoordeeld op basis van een uitsluitend letterlijke uitlegging van deze bepaling, daar er verschillen bestaan tussen de taalversies ervan (zie in die zin arrest van 15 maart 2017, Al Chodor, C‑528/15, EU:C:2017:213, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Terwijl bepaalde taalversies, zoals de Spaanse, de Franse en de Sloveense versie, verwijzen naar vorderingen wegens inbreuk die worden ingesteld „met betrekking tot dezelfde handelingen”, verwijzen andere taalversies, zoals de Engelse en de Litouwse versie, naar ingestelde vorderingen die op „dezelfde oorzaak” berusten of, zoals de Deense versie, naar vorderingen die hetzelfde „onderwerp” betreffen en op dezelfde „oorzaak” berusten.

29      Met betrekking tot de context van de betrokken bepaling dient enerzijds erop te worden gewezen dat, zoals blijkt uit overweging 17 van verordening nr. 207/2009, artikel 109 van deze verordening gebaseerd is op de bepalingen over aanhangigheid van verordening nr. 44/2001, waarvan artikel 27, in lid 1 ervan bepaalt, dat wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, en in lid 2 ervan dat wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd verklaart.

30      Anderzijds dient te worden beklemtoond dat de procedureregels van verordening nr. 207/2009 een lex specialis vormen ten opzichte van de procedureregels van verordening nr. 44/2001. Aldus bepaalt artikel 94, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat, tenzij verordening nr. 207/2009 anders bepaalt, de bepalingen van verordening nr. 44/2001 van toepassing zijn op de procedures betreffende Uniemerken alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Uniemerken en nationale merken, hetgeen pleit voor een coherente uitlegging van de in deze instrumenten gehanteerde begrippen.

31      Met betrekking tot de doelstelling van artikel 109, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dient te worden opgemerkt dat volgens overweging 17 ervan deze verordening beoogt te voorkomen dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Uniemerk en parallelle nationale merken.

32      Deze doelstelling komt overeen met een van de doelstellingen van verordening nr. 44/2001, die volgens overweging 15 ervan met name erin bestaat parallel lopende processen zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven.

33      Derhalve dient te worden geoordeeld dat de voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” in de zin van artikel 109, lid 1, van verordening nr. 207/2009 op gelijke wijze moet worden uitgelegd als het Hof heeft gedaan met betrekking tot de voorwaarde inzake het bestaan van vorderingen die „hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten” in de zin van artikel 27, lid 1, van verordening nr. 44/2001.

34      Op dit punt dient overigens te worden opgemerkt dat de Engelse taalversies van deze bepalingen dezelfde bewoordingen hanteren wat de voorwaarde inzake de identieke aard van het voorwerp van de vorderingen betreft.

35      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat, teneinde vast te stellen of in het kader van de toepassing van artikel 109, lid 1, van verordening nr. 207/2009 is voldaan aan de voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen”, dient te worden nagegaan of de vorderingen wegens inbreuk als bedoeld in artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 op dezelfde oorzaak berusten en hetzelfde onderwerp betreffen, zoals de advocaat-generaal in de punten 49 en 50 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

36      Volgens de rechtspraak inzake artikel 21 van het op 27 september 1968 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarvan de door het Hof verstrekte uitlegging ook geldt voor artikel 27 van verordening nr. 44/2001, omvat de „oorzaak” de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd (zie naar analogie arresten van 6 december 1994, Tatry, C‑406/92, EU:C:1994:400, punt 39, en 22 oktober 2015, Aannemingsbedrijf Aertssen en Aertssen Terrassements, C‑523/14, EU:C:2015:722, punt 43).

37      In casu dient enerzijds te worden geoordeeld dat, zoals de advocaat-generaal in punt 51 van zijn conclusie heeft opgemerkt, opeenvolgende civiele vorderingen op grond van Uniemerken en nationale merken voor de toepassing van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moeten worden geacht op dezelfde rechtsgrondslag te berusten, aangezien zij berusten op de uitsluitende rechten die verbonden zijn aan gelijke merken. De vordering die is ingesteld voor de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, is weliswaar gebaseerd op een nationaal merk, terwijl de vordering die is ingesteld voor de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, is gebaseerd op een Uniemerk, maar een dergelijke omstandigheid is inherent aan de litispendentieregel van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009.

38      Wat anderzijds de feiten betreft, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de vorderingen die voor de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, respectievelijk voor het Landgericht Hamburg zijn ingesteld, betrekking hebben op het gebruik van de term „Merck” in domeinnamen en op sociale media die wereldwijd toegankelijk zijn. Onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechter lijkt dus in casu te zijn voldaan aan de voorwaarde inzake dezelfde feiten, net als aan de voorwaarde inzake dezelfde oorzaak.

39      Met betrekking tot het „onderwerp” heeft het Hof gepreciseerd dat dit bestaat in het doel van de vordering (zie naar analogie arresten van 6 december 1994, Tatry, C‑406/92, EU:C:1994:400, punt 41, en 8 mei 2003, Gantner Electronic, C‑111/01, EU:C:2003:257, punt 25) en dat het begrip „onderwerp” niet tot de formele identiteit van de twee vorderingen beperkt kan zijn (zie naar analogie arrest van 8 december 1987, Gubisch Maschinenfabrik, 144/86, EU:C:1987:528, punt 17).

40      In dit verband dient rekening te worden gehouden met de aanspraken van de verzoekende partijen in elk van de gedingen (zie naar analogie arrest van 14 oktober 2004, Mærsk Olie & Gas, C‑39/02, EU:C:2004:615, punt 36).

41      In casu dient te worden vastgesteld dat de vorderingen die voor de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, respectievelijk voor het Landgericht Hamburg zijn ingesteld, aanspraken betreffen die slechts gedeeltelijk dezelfde zijn. Hoewel de vorderingen betrekking hebben op het gebruik van de term „Merck” in domeinnamen en op sociale media waarvan de content wereldwijd in dezelfde vorm toegankelijk is, dient immers erop te worden gewezen dat de bij de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, ingestelde vordering, die berust op de rechten die verbonden zijn aan een in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven merk, beoogt het gebruik van de term „Merck” te verbieden op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, terwijl de bij het Landgericht Hamburg ingestelde vordering, die berust op de rechten die verbonden zijn aan een Uniemerk, beoogt het gebruik van die term te verbieden op het grondgebied van de Unie.

42      Gelet op de in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstelling van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 dient te worden geoordeeld dat de vorderingen die voor de in het vorige punt vermelde respectieve rechterlijke instanties zijn ingesteld, voor de toepassing van deze bepaling slechts mogen worden geacht hetzelfde onderwerp te betreffen voor zover de vermeende inbreuken hetzelfde grondgebied betreffen.

43      Elke andere uitlegging zou ertoe leiden dat de mogelijkheden voor de houder van een Uniemerk die eerder een vordering wegens inbreuk op basis van een gelijk nationaal merk heeft ingesteld tegen een vermeende inbreukmaker voor een rechterlijke instantie van een lidstaat die bevoegd is om uitspraak te doen over een inbreuk op het grondgebied van de enige betrokken lidstaat, om de rechten te doen gelden die hij ontleent aan een Uniemerk op het grondgebied van de andere lidstaten, onterecht worden beperkt. Een dergelijke uitlegging zou voorbijgaan aan de in overweging 15 van verordening nr. 207/2009 vermelde doelstelling, Uniemerken beter te beschermen.

44      Gelet op een en ander dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat slechts is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld die respectievelijk op een nationaal merk en een Uniemerk zijn gebaseerd, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten.

 Derde en vierde vraag

45      Met zijn derde en zijn vierde vraag, die tezamen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, waarbij de eerste vordering is gebaseerd op een nationaal merk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het grondgebied van een lidstaat, en de tweede vordering is gebaseerd op een Uniemerk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het gehele grondgebied van de Unie, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich volledig onbevoegd moet verklaren voor de bij haar aanhangig gemaakte vordering wegens inbreuk, dan wel zich enkel onbevoegd dient te verklaren voor het deel van het geding dat betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering wegens inbreuk voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet.

46      Opgemerkt dient te worden dat de bewoordingen van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 in omstandigheden waarin voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde handelingen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, en de ene rechterlijke instantie op grond van een Uniemerk en de andere rechterlijke instantie op grond van een nationaal merk wordt aangezocht, niet preciseren in welke mate de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen moet verwijzen naar de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.

47      Evenwel blijkt uit de in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstelling van artikel 109 van verordening nr. 207/2009 alsmede uit het antwoord op de eerste twee vragen dat de in artikel 109, lid 1, onder a), bedoelde onbevoegdverklaring slechts moet gebeuren voor zover de bij die rechterlijke instanties aanhangig gemaakte vorderingen zijn ingesteld met betrekking tot dezelfde handelingen (zie in die zin arrest van 6 december 1994, Tatry, C‑406/92, EU:C:1994:400, punten 33 en 34).

48      Aan de voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” in de zin van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 is slechts voldaan wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld die op een nationaal merk respectievelijk een Uniemerk zijn gebaseerd, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten.

49      Verweersters in het hoofdgeding hebben terecht erop gewezen dat overeenkomstig artikel 1, lid 2, van verordening nr. 207/2009 het Uniemerk een eenheid vormt. Aangezien het dezelfde rechtsgevolgen heeft in de gehele Unie, zijn overeenkomstig deze bepaling en tenzij deze verordening anders bepaalt, inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan slechts voor de gehele Unie mogelijk. Verder blijkt uit overweging 3 van verordening nr. 207/2009 dat de erdoor nagestreefde doelstelling erin bestaat, te voorzien in een systeem van Uniemerken die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Unie. Ten slotte wordt in overweging 16 van deze verordening uiteengezet dat het strikt noodzakelijk is dat de beslissingen ten aanzien van de geldigheid van en inbreuk op Uniemerken rechtsgevolgen voor de gehele Europese Unie hebben, teneinde zowel tegenstrijdige beslissingen van rechterlijke instanties en het EUIPO als aantastingen van het eenheidskarakter van het Uniemerk te voorkomen.

50      Teneinde de eenvormige bescherming op het gehele grondgebied van de Unie van het door het Uniemerk verleende recht tegen het gevaar van inbreuken te waarborgen, moet het door een bevoegde rechtbank voor het Uniemerk opgelegde verbod op voortzetting van inbreuken of dreigende inbreuken derhalve in beginsel van kracht zijn op het gehele grondgebied van de Unie (arresten van 12 april 2011, DHL Express France, C‑235/09, EU:C:2011:238, punt 44, en 22 september 2016, combit Software, C‑223/15, EU:C:2016:719, punt 30).

51      Evenwel kan de territoriale werking van dat verbod in bepaalde gevallen worden beperkt (arresten van 12 april 2011, DHL Express France, C‑235/09, EU:C:2011:238, punt 46, en 22 september 2016, combit Software, C‑223/15, EU:C:2016:719, punt 31).

52      Zoals de advocaat-generaal in punt 82 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dient dit ook het geval te zijn wanneer de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich gedeeltelijk onbevoegd moet verklaren overeenkomstig artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009.

53      Gelet op een en ander dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, waarbij de eerste vordering is gebaseerd op een nationaal merk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het grondgebied van een lidstaat, en de tweede vordering is gebaseerd op een Uniemerk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het gehele grondgebied van de Unie, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd dient te verklaren voor het deel van het geding dat betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering wegens inbreuk voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet.

 Vijfde en zesde vraag

54      Met zijn vijfde en zijn zesde vraag, die tezamen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer de betrokken vorderingen niet langer een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten betreffen, omdat een verzoekende partij – op rechtsgeldige wijze – gedeeltelijk heeft afgezien van een op een Uniemerk gebaseerde vordering wegens inbreuk die oorspronkelijk strekte tot het verbod van gebruik van dit merk op het grondgebied van de Unie, waarbij een dergelijke afstand betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet, die is gebaseerd op een nationaal merk en strekt tot het verbod van gebruik van dit merk op het nationale grondgebied.

55      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de vijfde en de zesde vraag zijn gebaseerd op de premisse dat artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, niet toestaat om zich gedeeltelijk onbevoegd te verklaren voor de bij haar ingestelde vordering.

56      Evenwel blijkt uit het antwoord op de eerste tot en met de vierde vraag dat wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld die respectievelijk op een nationaal merk en op een Uniemerk zijn gebaseerd en betrekking hebben op een vermeende inbreuk op een nationaal merk en op een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten en op het gehele grondgebied van de Unie, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich enkel onbevoegd hoeft te verklaren voor het deel van het geding dat betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering wegens inbreuk voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet.

57      Bijgevolg moet de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich niet onbevoegd verklaren ten gunste van de eerst aangezochte rechterlijke instantie wanneer de vorderingen wegens inbreuk niet langer een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten betreffen, omdat een verzoekende partij op rechtsgeldige wijze gedeeltelijk heeft afgezien van een op een Uniemerk gebaseerde vordering wegens inbreuk die oorspronkelijk strekte tot het verbod van gebruik van dit merk op het grondgebied van de Unie, waarbij een dergelijke afstand betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet, die is gebaseerd op een nationaal merk en strekt tot het verbod van gebruik van dit merk op het nationale grondgebied.

58      Gelet op een en ander dient op de vijfde en de zesde vraag te worden geantwoord dat artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat niet langer is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer de betrokken vorderingen niet langer een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten betreffen, omdat een verzoekende partij op rechtsgeldige wijze gedeeltelijk heeft afgezien van een op een Uniemerk gebaseerde vordering wegens inbreuk die oorspronkelijk strekte tot het verbod van gebruik van dit merk op het grondgebied van de Unie, waarbij een dergelijke afstand betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet, die is gebaseerd op een nationaal merk en strekt tot het verbod van gebruik van dit merk op het nationale grondgebied.

 Zevende vraag

59      Met zijn zevende vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, bij gelijkheid van het Uniemerk en het nationale merk zich slechts onbevoegd hoeft te verklaren ten gunste van de eerst aangezochte rechterlijke instantie voor zover die merken gelden voor dezelfde waren of diensten, dan wel ook onbevoegd is wanneer het Uniemerk dat wordt aangevoerd voor de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, ook is ingeschreven voor andere waren en diensten dan die waarop het gelijke nationale merk dat wordt aangevoerd voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie, ziet.

60      In dit verband blijkt uit de formulering van artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 dat deze bepaling van toepassing is „indien de betrokken merken gelijk zijn en voor dezelfde waren of diensten gelden”.

61      Hieruit volgt dat bij gelijkheid van het Uniemerk en het nationale merk de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich enkel onbevoegd hoeft te verklaren ten gunste van de eerst aangezochte rechterlijke instantie voor zover die merken voor dezelfde waren of diensten gelden.

62      Gelet op een en ander dient op de zevende vraag te worden geantwoord dat artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat bij gelijkheid van de merken de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich enkel onbevoegd hoeft te verklaren ten gunste van de eerst aangezochte rechterlijke instantie voor zover die merken voor dezelfde waren of diensten gelden.

 Kosten

63      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat slechts is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld die respectievelijk op een nationaal merk en een Uniemerk zijn gebaseerd, voor zover deze vorderingen betrekking hebben op een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten.

2)      Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer voor rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen wegens inbreuk worden ingesteld, waarbij de eerste vordering is gebaseerd op een nationaal merk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het grondgebied van een lidstaat, en de tweede vordering is gebaseerd op een Uniemerk en betrekking heeft op een vermeende inbreuk op het gehele grondgebied van de Europese Unie, de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich onbevoegd dient te verklaren voor het deel van het geding dat betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering wegens inbreuk voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet.

3)      Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat niet langer is voldaan aan de aldaar gestelde voorwaarde inzake het bestaan van „dezelfde handelingen” wanneer de betrokken vorderingen niet langer een vermeende inbreuk op een nationaal merk en een gelijk Uniemerk op het grondgebied van dezelfde lidstaten betreffen, omdat een verzoekende partij op rechtsgeldige wijze gedeeltelijk heeft afgezien van een op een Uniemerk gebaseerde vordering wegens inbreuk die oorspronkelijk strekte tot het verbod van gebruik van dit merk op het grondgebied van de Europese Unie, waarbij een dergelijke afstand betrekking heeft op het grondgebied van de lidstaat waarop de vordering voor de eerst aangezochte rechterlijke instantie ziet, die is gebaseerd op een nationaal merk en strekt tot het verbod van gebruik van dit merk op het nationale grondgebied.

4)      Artikel 109, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat bij gelijkheid van de merken de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht zich enkel onbevoegd hoeft te verklaren ten gunste van de eerst aangezochte rechterlijke instantie voor zover die merken voor dezelfde waren of diensten gelden.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.