Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 3 augustus 2004 ingesteld door Günter Wilms tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-328/04)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 3 augustus 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Günter Wilms, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door M. van der Woude en V. Landes, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren de lijst van bevorderde ambtenaren van 27 november 2003, voorzover verzoekers naam daarin niet is opgenomen, of, subsidiair, de lijst van meeste verdienstelijke ambtenaren van 13 november 2003, voorzover verzoeker daar niet op voorkomt, aangezien hem te weinig bijkomende voorrangspunten zijn toegekend;

─    nietig te verklaren het besluit van de directeur-generaal van de juridische dienst, dat op grond van artikel 6, lid 3, van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Statuut is genomen en waarbij hem slechts één voorrangspunt van het directoraat-generaal en in het totaal slechts vier voorrangspunten in het kader van bevorderingsronde 2003 zijn toegekend;

─    nietig te verklaren het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag, dat krachtens artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 is genomen en waarbij hem in het kader van bevorderingsronde 2003 geen enkel bijzonder voorrangspunt "Bevorderingscomité voor bijkomende activiteiten in het belang van de instelling" is toegekend;

─    nietig te verklaren het stilzwijgende besluit van het TABG waarbij het op 14 juli 2003 bij het Bevorderingscomité ingediende "bezwaar" van verzoeker betreffende de toekenning van voorrangspunten in het kader van de juridische dienst en voor bijkomende opdrachten, is afgewezen;

─    de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker stelt dat het besluit van de directeur-generaal van de juridische dienst waarbij hem vier voorrangspunten zijn toegekend, een schending vormt van artikel 45 van het Statuut, artikel 6, lid 4, sub a, van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Statuut, het beginsel dat ambtenaren in aanmerking komen voor een verdere carrière, en is aangetast door een kennelijke beoordelingsfout. Verzoeker beroept zich daarnaast op de schending van artikel 6, lid 3, sub a, van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut en van het beginsel dat ambtenaren in aanmerking komen voor een verdere carrière, in samenhang met het beginsel van gelijke behandeling. In de derde plaats voert verzoeker misbruik van bevoegdheid aan.

Voorts is volgens verzoeker het besluit van het TABG waarbij hem geen voorrangspunten voor bijkomende opdrachten zijn toegekend, onwettig, aangezien het een schending vormt van artikel 9, leden 1 en 2, alsmede van bijlage 1 bij de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 45 van het Statuut en van het beginsel van gelijke behandeling.

Ten slotte beroept verzoeker zich op de onwettigheid van het besluit van het TABG waarbij hem geen bijkomende voorrangspunten zijn toegekend ingevolge zijn bezwaar bij het bevorderingscomité, nu dit besluit ontoereikend is gemotiveerd.

____________