Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Stuttgart (Duitsland) op 3 mei 2023 - HE/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-288/23, El Baheer1 )

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Stuttgart

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: HE

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

Moeten artikel 3, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 604/20131 , artikel 4, lid 1, tweede volzin, en artikel 13 van richtlijn 2011/952 alsook artikel 10, leden 2 en 3, en artikel 33, lid 1 en lid 2, onder a), van richtlijn 2013/323 , in een geval dat een lidstaat geen gebruik mag maken van de door artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32 geboden mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming met het oog op de toekenning van de vluchtelingenstatus in een andere lidstaat niet-ontvankelijk te verklaren omdat de levensomstandigheden in die lidstaat de verzoeker aan een ernstig risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest zouden blootstellen, aldus worden uitgelegd dat het feit dat de vluchtelingenstatus reeds is toegekend, de lidstaat belet om het bij hem ingediende verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen zonder dat de uitkomst reeds op voorhand vaststaat, en hem ertoe verplicht om de verzoeker de vluchtelingenstatus toe te kennen zonder de materiële voorwaarden voor deze bescherming te onderzoeken?

Indien de eerste vraag aldus wordt beantwoord dat het feit dat de vluchtelingenstatus reeds in een andere lidstaat is toegekend, geen bindende werking jegens de lidstaat heeft en de lidstaat het bij hem ingediende verzoek om internationale bescherming in behandeling dient te nemen zonder dat de uitkomst reeds op voorhand vaststaat:

Verzetten omstandigheden in de erkennende lidstaat die de verzoeker zouden blootstellen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest zich ertegen dat de verzoeker krachtens artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2008/1151 kan worden opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die erkennende lidstaat te begeven, met als gevolg dat die lidstaat zonder voorafgaande verplichting uit hoofde van artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2008/115, een terugkeerbesluit naar het land van herkomst van de verzoeker krachtens artikel 6, lid 2, tweede volzin, van die richtlijn, gelezen in samenhang met lid 1 van dat artikel, kan uitvaardigen?

Moeten de omstandigheden in de erkennende lidstaat afzonderlijk in aanmerking worden genomen, dat wil zeggen moeten de criteria worden toegepast zoals bij een beslissing op grond van artikel 33, lid 2, onder a), van richtlijn 2013/32, of mag er rekening mee worden gehouden dat de verzoeker na het onderzoek door de lidstaat zonder dat de uitkomst reeds op voorhand vaststaat, in die lidstaat geen beschermingsstatus wordt toegekend en hij bijgevolg de keuze heeft om terug te keren naar de andere lidstaat die hem de vluchtelingenstatus heeft toegekend of naar zijn land van herkomst?

Indien de tweede vraag aldus wordt beantwoord dat de verzoeker krachtens artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2008/115 kan worden opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de erkennende lidstaat te begeven:

Kunnen de verplichting voor de verzoeker krachtens artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2008/115 om zich onmiddellijk naar het grondgebied van de erkennende lidstaat te begeven en het terugkeerbesluit naar het land van herkomst van de verzoeker bedoeld in artikel 6, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met lid 1 van dat artikel, in een en hetzelfde administratieve besluit worden opgenomen?

Indien de tweede vraag aldus wordt beantwoord dat de verzoeker niet krachtens artikel 6, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2008/115 kan worden opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de erkennende lidstaat te begeven:

Verzet het beginsel van non-refoulement (artikel 18, artikel 19, lid 2, van het Handvest, artikel 5 van richtlijn 2008/115, artikel 21, lid 1, van richtlijn 2011/95) zich tegen een terugkeerbesluit naar het land van herkomst van de verzoeker krachtens artikel 6, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met lid 1 van dat artikel, indien de verzoeker in een andere lidstaat de vluchtelingenstatus is toegekend, maar de lidstaat waar hij thans verblijft en een asielverzoek heeft ingediend bij een onderzoek zonder dat de uitkomst reeds op voorhand vaststaat, tot de conclusie komt dat aan de verzoeker geen beschermingsstatus kan worden verleend?

Indien de vierde vraag aldus wordt beantwoord dat het beginsel van non-refoulement zich tegen een terugkeerbesluit verzet:

Moet reeds bij de vaststelling van het terugkeerbesluit krachtens artikel 6, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met lid 1 van dat artikel, worden onderzocht of het beginsel van non-refoulement (artikel 18, artikel 19, lid 2, van het Handvest, artikel 5 van richtlijn 2008/115, artikel 21, lid 1, van richtlijn 2011/95) van toepassing is, met als gevolg dat er geen terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd, of moet noodzakelijkerwijs een terugkeerbesluit krachtens artikel 6, lid 2, tweede volzin, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met lid 1 van dat artikel, worden uitgevaardigd en moet de verwijdering vervolgens op grond van artikel 9, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/115 worden uitgesteld?

____________

1 Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2013, L 180, blz. 31).

1 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PB 2011, L 337, blz. 9).

1 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 60).

1 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98).