Language of document : ECLI:EU:C:2013:123

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

N. JÄÄSKINEN

van 28 februari 2013 (1)

Zaak C‑542/11

Staatssecretaris van Financiën

tegen

Codirex Expeditie BV

(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)

„Communautair douanewetboek – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Artikel 50 – Goederen in tijdelijke opslag – Niet-communautaire goederen – Douaneregeling extern communautair douanevervoer – Tijdstip van toekenning van douanebestemming – Artikelen 63 en 67 – Aanvaarding van douaneaangifte – Artikel 73 – Vrijgave van goederen – Artikel 203 – Douaneschuld”





I –    Inleiding

1.        Twee ontbrekende colli vlees, dat is de oorsprong van deze zaak. Blijkens de feiten in het hoofdgeding is een partij gekoeld rundvlees in een container van Brazilië naar Nederland verscheept. Bij het verbreken van de zegels die de douaneautoriteiten van de haven van Rotterdam (Nederland) vóór de vrijgave van de goederen hadden aangebracht, trof de geadresseerde slechts 1 667 van de in de douaneaangifte vermelde 1 669 colli aan.

2.        Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 50 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(2) (hierna: „douanewetboek”). Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Staatssecretaris van Financiën (hierna: „Staatssecretaris”) en Codirex Expeditie BV (hierna: „Codirex”) over een belastingaanslag voor douanerechten en belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”).

3.        De Hoge Raad der Nederlanden wenst in wezen te vernemen op welk tijdstip niet-communautaire goederen met de status van goederen in tijdelijke opslag die zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, een douanebestemming in de zin van artikel 50 van het douanewetboek verkrijgen. De verwijzende rechter noemt twee mogelijkheden: wanneer de aangifte wordt aanvaard (overeenkomstig artikel 63 van het wetboek) of wanneer de goederen, na aanvaarding van de aangifte, worden vrijgegeven (overeenkomstig artikel 73 van het wetboek).

4.        In de zaak die heeft geleid tot het arrest D. Wandel heeft het Hof zich al moeten buigen over een vergelijkbare vraag in een casus waarin niet-communautaire goederen waren aangegeven om in het vrije verkeer te worden gebracht.(3) In die zaak heeft het Hof geoordeeld dat het tijdstip van vrijgave beslissend was.(4)

II – Toepasselijke bepalingen

5.        Artikel 4, punten 15, 16 en 20, van het douanewetboek luidt als volgt:

„In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

[...]

15.      douanebestemming van goederen:

a)      plaatsing van goederen onder een douaneregeling;

[...]

16.      douaneregeling:

a)      in het vrije verkeer brengen;

b)      douanevervoer;

[...]

20.      vrijgave van goederen: terbeschikkingstelling, door de douaneautoriteiten, van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst”.

6.        Uit hoofde van artikel 37 van dit wetboek zijn de in het douanegebied van de Europese Gemeenschap binnengebrachte goederen vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht, aan douanetoezicht onderworpen. Zij kunnen aan douanecontroles worden onderworpen en blijven onder douanetoezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen.

7.        Ingevolge artikel 48 van het douanewetboek moeten „[d]e bij de douane aangebrachte niet-communautaire goederen [...] een voor die goederen toegestane douanebestemming krijgen”.

8.        Artikel 50 van het wetboek is als volgt verwoord:

„De bij de douane aangebrachte goederen hebben, zodra zij zijn aangebracht, tot het tijdstip waarop zij een douanebestemming krijgen, de status van goederen in tijdelijke opslag. Deze goederen worden hierna ,goederen in tijdelijke opslag’ genoemd.”

9.        Artikel 59, lid 1, van het douanewetboek luidt als volgt:

„1.      Voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, moet een aangifte tot plaatsing onder deze douaneregeling worden gedaan.”

10.      Artikel 63 van het wetboek bepaalt:

„De aangiften die aan de voorwaarden van artikel 62 voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht.”

11.      Artikel 67 van dit wetboek bepaalt:

„Behoudens andersluidende specifieke bepalingen geldt de datum van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten als datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.”

12.      Artikel 73, lid 1, van het douanewetboek luidt als volgt:

„1.      Onverminderd artikel 74 en wanneer voldaan is aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder de betrokken regeling en voor zover de goederen niet onder verbods- of beperkende maatregelen vallen, geven de douaneautoriteiten de goederen vrij zodra de vermeldingen op de aangifte zijn geverifieerd of zonder verificatie zijn aangenomen. Dit is eveneens het geval wanneer de verificatie niet binnen een redelijke termijn kan worden beëindigd en de goederen niet meer aanwezig behoeven te zijn met het oog op deze verificatie.”

13.      Artikel 74 van het wetboek bepaalt:

„1.      Indien de aanvaarding van een douaneaangifte een douaneschuld doet ontstaan, kunnen de goederen waarop deze aangifte betrekking heeft slechts worden vrijgegeven indien het bedrag van de douaneschuld is betaald of indien daarvoor een zekerheid is gesteld. Onverminderd lid 2 is deze bepaling evenwel niet van toepassing op de regeling voor tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van de rechten bij invoer.

2.      Indien de douaneautoriteiten op grond van de bepalingen inzake de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven, het stellen van een zekerheid eisen, kan de vrijgave van de goederen voor de betrokken douaneregeling slechts worden toegestaan nadat deze zekerheid is gesteld.”

14.      Artikel 203 van het douanewetboek luidt als volgt:

„1.      Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

2.      De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

3.      Schuldenaren zijn:

–        de persoon die de goederen aan het douanetoezicht heeft onttrokken;

–        de personen die aan deze onttrekking hebben deelgenomen terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht werden onttrokken;

–        de personen die de betrokken goederen hebben verworven of deze onder zich hebben gehad en die op het ogenblik waarop zij de goederen verwierven of ontvingen, wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze aan het douanetoezicht waren onttrokken;

–        alsmede, in voorkomend geval, de persoon die de verplichtingen welke voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder deze waren geplaatst, dient na te komen.”

III – Hoofdgeding, prejudiciële vraag en procesverloop voor het Hof

15.      Een partij gekoeld rundvlees, die in een container van Brazilië naar Nederland was verscheept, is in de haven van Rotterdam gelost door Seaport International. Deze laatste heeft de container op haar terrein neergezet in afwachting van een douanebestemming voor de goederen in de container.

16.      Terwijl de container zich op het terrein van de terminal van Seaport International bevond, heeft Codirex als aangever op 6 november 2007 elektronisch aangifte gedaan voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Het douanekantoor van Rotterdam Seaport heeft deze aangifte direct aanvaard. De container waarop de aangifte betrekking had, bevond zich op dat moment op het terrein van de containerterminal van Seaport International. De goederen hadden op het tijdstip waarop de hiervoor vermelde douaneaangifte voor de regeling douanevervoer werd gedaan, de status van goederen in tijdelijke opslag als bedoeld in artikel 50 van het douanewetboek.

17.      De volgende morgen, 7 november 2007, hebben de douaneautoriteiten de goederen vrijgegeven, direct nadat zij de container hadden voorzien van een douaneverzegeling. De container is nog dezelfde dag over de openbare weg vervoerd naar degene voor wie het rundvlees was bestemd, Eurofrigo BV (hierna: „Eurofrigo”), gevestigd op het industriegebied de Maasvlakte (Nederland), die beschikte over een vergunning toegelaten geadresseerde.(5) Bij aankomst van de container heeft Eurofrigo vastgesteld dat de douaneverzegeling nog intact was. Vervolgens heeft zij bij de lossing geconstateerd dat de container twee colli rundvlees minder bevatte dan volgens de douaneaangifte aanwezig moesten zijn. De container vertoonde volgens Eurofrigo geen sporen van braak.

18.      Omdat de douaneautoriteiten van het douanekantoor Rotterdam Seaport geen bevestiging ontvingen van de aankomst van de goederen bij Eurofrigo, hebben zij een onderzoek ingesteld. Na afloop daarvan, op 3 juli 2008, hebben de douaneautoriteiten Codirex uitgenodigd tot betaling van douanerechten en btw.

19.      Codirex is tegen de aanslag in beroep gegaan bij de Rechtbank te Haarlem.

20.      Voor de Rechtbank te Haarlem was in geschil of Codirex als aangever voor de douaneregeling extern communautair douanevervoer aansprakelijk kan worden gehouden voor een vermis(6) dat vermoedelijk is ontstaan tussen het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte en het tijdstip van het aanbrengen van de douaneverzegeling op de container met aansluitend de vrijgave van de goederen voor douanevervoer. In het hoofdgeding is niet gesteld dat de twee colli rundvlees tijdens het vervoer van de verzegelde container van het terrein van Seaport International naar de bedrijfsvestiging van Eurofrigo verloren zijn gegaan.

21.      De Rechtbank te Haarlem heeft geoordeeld dat niet-communautaire goederen die het douanegebied zijn binnengebracht, bij de douane zijn aangebracht en vervolgens zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, de status van goederen in tijdelijke opslag behouden tot het moment waarop de douane de goederen vrijgeeft.

22.      De Rechtbank te Haarlem heeft vervolgens geoordeeld dat Codirex gedurende de periode van de tijdelijke opslag tot het moment waarop de douaneautoriteiten de goederen hebben vrijgegeven voor douanevervoer, niet als douaneschuldenaar in de zin van artikel 203, lid 3, vierde streepje, van het douanewetboek kon worden aangemerkt. Daartoe overwoog de Rechtbank dat Codirex, gelet op het arrest van 15 september 2005, United Antwerp Maritime Agencies en Seaport Terminals(7), gedurende die periode de goederen niet in haar feitelijke macht had en evenmin onder zich had om deze te verplaatsen of op te slaan.

23.      De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem beroep in cassatie ingesteld bij Hoge Raad.

24.      De Hoge Raad heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Wat is het tijdstip waarop niet-communautaire goederen een douanebestemming verkrijgen in de zin van artikel 50 van het [douanewetboek], in een geval waarin goederen met de status ‚in tijdelijke opslag’ zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer?”

25.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de Nederlandse en de Griekse regering en de Europese Commissie, die ter terechtzitting van 12 december 2012 hun standpunt tevens mondeling hebben toegelicht.

IV – Analyse

A –    Opmerkingen vooraf

26.      Op grond van artikel 50 van het douanewetboek behouden bij de douane aangebrachte goederen de status van goederen in tijdelijke opslag tot het tijdstip waarop zij een douanebestemming krijgen. Onder douanebestemming van goederen wordt onder meer verstaan de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, zoals in casu de regeling extern communautair douanevervoer. Overeenkomstig artikel 59, lid 1, van het douanewetboek moet voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, een aangifte tot plaatsing onder die douaneregeling worden gedaan.

27.      Volgens de verwijzende rechter moet worden vastgesteld wat precies het in artikel 50 van het douanewetboek vermelde tijdstip is waarop goederen in tijdelijke opslag een douanebestemming krijgen en daarmee de status van goederen in tijdelijke opslag verliezen.

28.      Om te beginnen kan uit het dossier niet worden afgeleid of de twee colli zich daadwerkelijk in de container bevonden toen die in de haven van Rotterdam aankwam. Deze omstandigheid, die ter beoordeling aan de verwijzende rechter staat, heeft echter belangrijke praktische gevolgen.

29.      De goederen kunnen immers enkel aan het douanetoezicht onttrokken zijn als de aangifte door Codirex waarheidsgetrouw was.

30.      Als de twee colli zich ten tijde van de aangifte in de container bevonden en de aangifte dus waarheidsgetrouw was, zijn zij verdwenen terwijl de goederen onder douanetoezicht stonden. In dat geval zijn de betrokken goederen uit hoofde van artikel 203 van het douanewetboek aan invoerrechten onderworpen. De schuldenaar kan Codirex of een derde zijn.

31.      Als de twee ontbrekende colli daarentegen nooit in Rotterdam zijn aangekomen, was de aangifte materieel onjuist.(8) In dat geval gaat het om niet-bestaande goederen, die niet aan het douanetoezicht onttrokken hadden kunnen worden, zodat geen douaneschuld had kunnen ontstaan.(9)

32.      In het verwijzingsarrest wordt evenwel uitgegaan van de eerste hypothese. De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen wie de schuldenaar is van de douaneschuld die in het hoofdgeding aan de orde is. Om te beslissen moet de verwijzende rechter kunnen bepalen of de vermiste goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken terwijl zij de status van goederen in tijdelijke opslag hadden of toen zij onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst. Dientengevolge stelt hij de vraag op welk tijdstip de tijdelijke opslag precies eindigt en de regeling douanevervoer intreedt.

33.      Uit artikel 203, lid 1, van het douanewetboek volgt dat, wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken, op het tijdstip van deze onttrekking een douaneschuld bij invoer ontstaat (zie onder meer arrest United Antwerp Maritime Agencies en Seaport Terminals, reeds aangehaald, punt 28). Volgens de rechtspraak van het Hof omvat de onttrekking aan het douanetoezicht elk handelen of nalaten dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteiten, al is het maar tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen, en dat hun wordt belet de in artikel 37, lid 1, van het douanewetboek bedoelde controles uit te voeren (zie onder meer arrest United Antwerp Maritime Agencies en Seaport Terminals, reeds aangehaald, punt 28).

34.      Mochten de goederen verloren zijn gegaan terwijl zij de status van goederen in tijdelijke opslag hadden, dan is Codirex niet de schuldenaar van de douaneschuld, want zij was niet de persoon die de verplichtingen diende na te komen die voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen in de zin van artikel 203, lid 3, vierde streepje, van het douanewetboek(10), onder voorbehoud van de gevallen van aansprakelijkheid die in artikel 203, lid 3, eerste tot en met derde streepje, van dat wetboek zijn neergelegd.

35.      Als de goederen daarentegen verloren zijn gegaan terwijl zij al onder de regeling extern communautair douanevervoer waren geplaatst, is Codirex als aangever de schuldenaar van de douaneschuld, want dan is zij de persoon die de verplichtingen diende na te komen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst in de zin van artikel 203, lid 3, vierde streepje, van het douanewetboek.

36.      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het douanewetboek niet precies aangeeft op welk moment de tijdelijke opslag eindigt en de regeling extern communautair douanevervoer intreedt.(11)

37.      In de onderhavige zaak zijn daarvoor twee oplossingen aangedragen.

38.      Volgens de eerste oplossing, bepleit door de Staatssecretaris voor de verwijzende rechter en door de Nederlandse en de Griekse regering voor het Hof, eindigt de tijdelijke opslag wanneer de douaneaangifte tot plaatsing onder een douaneregeling in de zin van artikel 59 van het douanewetboek is aanvaard. Zij baseren zich daarvoor op artikel 67 van het douanewetboek, dat bepaalt dat de datum van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten geldt als datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.

39.      Volgens de tweede oplossing, die de voorkeur lijkt te hebben van de verwijzende rechter en door Codirex voor deze rechter is bepleit, alsook door de Commissie voor het Hof, eindigt de tijdelijke opslag wanneer de douaneautoriteiten de betrokken goederen vrijgeven. Ter ondersteuning van dit standpunt beroepen deze partijen zich op de artikelen 73 en 74, lid 2, van het douanewetboek, en voeren zij aan dat de goederen niet kunnen worden vrijgegeven voordat aan de voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder de betrokken regeling is voldaan. Volgens hen kan niet worden gesteld dat de status van tijdelijke opslag door de aanvaarding van de aangifte eindigt, wanneer nog niet aan de noodzakelijke voorwaarden voor plaatsing onder de betrokken douaneregeling is voldaan. In geval van de regeling extern communautair douanevervoer, waarvoor zekerheid moet worden gesteld, kunnen de goederen niet worden vrijgegeven voordat deze zekerheid is gesteld. Totdat de douaneautoriteiten de goederen vrijgeven, blijven de bepalingen en regels voor de aansprakelijkheid die voortvloeien uit de voorafgaande status van tijdelijke opslag van de goederen gelden.

40.      Deze twee opties moeten dus achtereenvolgens worden onderzocht.

B –    De aanvaarding van de douaneaangifte

41.      Ik onderschrijf de uitlegging van de Commissie dat de goederen door de aanvaarding van de douaneaangifte niet onder de bestemde douaneregeling worden geplaatst. Na die aanvaarding blijven de goederen in tijdelijke opslag.

42.      Het Hof heeft onlangs in herinnering geroepen dat de douaneaangifte, zoals volgt uit artikel 4, punt 17, van het douanewetboek, de handeling is waarbij de aangever, in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, het voornemen kenbaar maakt om goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen.(12)

43.      Uit hoofde van artikel 63 van het douanewetboek hebben de douaneautoriteiten de verplichting douaneaangiften onmiddellijk te aanvaarden. Uit hoofde van artikel 67 van het douanewetboek geldt de datum van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten als datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.

44.      De Commissie wijst er terecht op dat de douaneautoriteiten na aanvaarding van de aangifte overeenkomstig artikel 68 van het douanewetboek kunnen overgaan tot controle van de door hen aanvaarde aangifte.(13)

45.      Dat deze verificatie mogelijk is, betekent dat de formele aanvaarding van een aangifte kan worden gevolgd door maatregelen als voorzien in de artikelen 71 en 72 van het douanewetboek om te waarborgen dat de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst, correct wordt toegepast.

46.      In de onderhavige zaak is de tijd tussen de aanvaarding en de vrijgave gebruikt om de container te verzegelen, teneinde te verzekeren dat artikel 72 van het douanewetboek met het oog op extern communautair douanevervoer correct wordt toegepast.

47.      Aangezien de aangifte volgens artikel 68 van het douanewetboek zelfs na de aanvaarding ervan kan worden gecontroleerd, moeten de goederen onder douanetoezicht blijven. Zolang de goederen zich in tijdelijke opslag bevinden, blijft douanetoezicht verzekerd ongeacht de douaneregeling die vervolgens wordt toegepast.

48.      Vermelding verdient dat het Hof in het arrest D. Wandel(14) al heeft geoordeeld dat goederen die bestemd zijn voor het vrije verkeer tot aan hun vrijgave in tijdelijke opslag blijven. Bijgevolg ontstaat krachtens artikel 203 van het douanewetboek een douaneschuld indien de goederen verdwijnen tussen het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard en het tijdstip waarop de goederen worden vrijgegeven.

49.      De oplossing kan niet verschillend zijn voor andere douaneregelingen, zij het dat deze regelingen verschillen van de vrijgave voor vrij verkeer doordat het douanetoezicht na vrijgave behouden blijft, zoals het geval is voor het extern communautair douanevervoer.

C –    De vrijgave van de goederen

50.      De goederen kunnen pas worden vrijgegeven nadat de douaneaangifte is aanvaard.

51.      Op grond van artikel 73 van het douanewetboek mogen de douaneautoriteiten de goederen vrijgeven zodra de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder een bepaalde regeling zijn vervuld. Hetzelfde idee komt terug in de definitie van vrijgave van goederen in artikel 4, punt 20, van het douanewetboek, waar deze wordt omschreven als de terbeschikkingstelling, door de douaneautoriteiten, van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst. Beide bepalingen zijn zonder onderscheid op alle douaneregelingen van toepassing.

52.      Deze analyse stemt overeen met de bevoegdheden van de douaneautoriteiten met betrekking tot de aanvaarding van de aangifte en de vrijgave van de goederen. Waar de douaneautoriteiten enkel kunnen weigeren de aangifte te aanvaarden wegens niet-naleving van de formele voorschriften(15) die in artikel 62 van het douanewetboek zijn vervat, kunnen zij in alle gevallen waarin de materiële voorwaarden voor plaatsing onder een douaneregeling nog niet zijn vervuld, weigeren de goederen vrij te geven.

53.      De douaneautoriteiten kunnen de tijd tussen de aanvaarding van de aangifte en de vrijgave van de goederen bijvoorbeeld benutten om te verzoeken zekerheid te stellen of de gestelde zekerheid te verhogen. Als niet aan die voorwaarden is voldaan, kan vrijgave worden geweigerd.

54.      De impact van de vrijgave van de goederen als vertrekpunt van de douaneregeling blijkt in het geval van de regeling douanevervoer eveneens uit de omstandigheid dat de aansprakelijkheid van de zekerheidgever ontstaat op het moment dat de goederen worden vrijgegeven voor het douanevervoer dat door de zekerheid wordt gedekt.

55.      Bijgevolg ben ik, evenals de Commissie, van oordeel dat de goederen die in het hoofdgeding aan de orde zijn pas vanaf hun vrijgave op 7 november 2007 onder de regeling extern communautair douanevervoer vielen.

56.      Voordat ik afsluit, wil ik terugkomen op de hiervoor genoemde zaak D. Wandel.

57.      Deze zaak had betrekking op de douaneaangifte van een niet-communautair goed om het in het vrije verkeer te brengen. In het arrest D. Wandel(16) heeft het Hof vastgesteld dat een goed pas de status van communautair goed verkrijgt vanaf het moment waarop de handelspolitieke maatregelen zijn toegepast, alle andere formaliteiten bij de invoer van goederen zijn vervuld en de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer niet alleen zijn toegepast, maar ook geïnd of daarvoor een zekerheid is gesteld.

58.      Vervolgens heeft het Hof geoordeeld(17) dat de indiening van een douaneaangifte en de onmiddellijke aanvaarding daarvan overeenkomstig de artikelen 59, lid 1, en 63 van het douanewetboek onbetwistbaar deel uitmaken van voornoemde formaliteiten. Evenwel moet volgens het Hof ook de uitvoering van de in artikel 68 van het douanewetboek bedoelde maatregelen als een dergelijke formaliteit worden beschouwd, die de douaneautoriteiten onder meer het recht toekent om de goederen te onderzoeken en monsters voor analyse of grondige controle te nemen, teneinde de juistheid van de door hen aanvaarde aangiften te verifiëren.

59.      Het Hof heeft derhalve geconcludeerd(18) dat ook de vrijgave van de goederen, als gedefinieerd in artikel 4, punt 20, van het douanewetboek, moet worden beschouwd als een van de formaliteiten die vereist zijn om ingevoerde goederen op regelmatige wijze in het vrije verkeer te brengen, aangezien het in het vrije verkeer brengen ingevolge artikel 79, eerste alinea, van het douanewetboek tot doel heeft, niet-communautaire goederen de douanestatus van communautaire goederen toe te kennen.

60.      Mijns inziens is het betoog van het Hof van overeenkomstige toepassing op deze zaak, die betrekking heeft op de regeling extern communautair douanevervoer: de indiening van een douaneaangifte en de onmiddellijke aanvaarding ervan overeenkomstig de artikelen 59, lid 1, en 63 van het douanewetboek maken onbetwistbaar deel uit van de formaliteiten die vereist zijn voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer voor zover de toepassing van deze regeling van deze formaliteiten afhankelijk is gesteld. Niettemin is de enkele aanvaarding van een aangifte niet voldoende om de betrokken douaneregeling toe te passen. Daarvoor is ook nodig dat de goederen door de bevoegde autoriteiten worden vrijgegeven.

61.      De goederen die bij de douane zijn aangebracht en bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, moeten namelijk bij de douane worden aangegeven voor die douaneregeling. Deze aangifte is het resultaat van twee afzonderlijke handelingen, die met elkaar verband houden.(19)

62.      Eerst wordt de aangifte aanvaard, een automatische handeling, want de aangifte – normaliter elektronisch – wordt aanvaard zodra zij compleet is en alle vereiste gegevens bevat.

63.      Als de aanvaarding van de aangifte is afgerond, worden de goederen vervolgens vrijgegeven, een handeling waarbij de douaneautoriteiten een ruimere beoordelingsmarge hebben. Na de aanvaarding beschikken de douaneautoriteiten namelijk over de noodzakelijke basisgegevens om in voorkomend geval de noodzakelijke controles te doen en indien nodig bijzondere voorwaarden te stellen voor de vrijgave van de goederen.

V –    Conclusie

64.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Hoge Raad der Nederlanden als volgt te beantwoorden:

„Niet-communautaire goederen met de status ‚in tijdelijke opslag’ die zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, verkrijgen een douanebestemming in de zin van artikel 50 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, wanneer de aangifte is aanvaard en de goederen zijn vrijgegeven.”


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 – PB L 302, blz. 1, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB L 363, blz. 1).


3 –      Arrest van 1 februari 2001 (C‑66/99, Jurispr. blz. I‑873).


4 – De recente arresten van 6 september 2012, Döhler Neuenkirchen (C‑262/10) en Eurogate Distribution (C‑28/11), waarin ik mijn conclusies op 8 maart 2012 heb genomen, hebben betrekking op de daaropvolgende fase, namelijk wanneer de goederen al een douanebestemming hebben verkregen en zich in die fase onregelmatigheden voordoen. In een dergelijk geval is de schuldenaar de persoon die gehouden is de verplichtingen na te komen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling in kwestie (de regeling actieve veredeling in de zaak Döhler Neuenkirchen, en het stelsel van douane-entrepots in de zaak Eurogate Distribution).


5 – Zie artikel 406 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1).


6 – Deze term (vermis) laat in het midden wat daadwerkelijk met de twee colli is gebeurd. Afgaande op de gegevens van de verwijzende rechter is dat niet bekend.


7 – C‑140/04, Jurispr. blz. I‑8245, punten 35‑39.


8 – De advocaat-generaal bij de Hoge Raad had de verwijzende rechter in zijn conclusie van 30 september 2010 in overweging gegeven de zaak terug te verwijzen naar de rechter van eerste aanleg om de feitelijke vragen op te helderen. Daarnaast lijkt het mij niet juist dat het havenbedrijf dat de onder de regeling tijdelijke opslag geplaatste goederen heeft gelost, als enige aansprakelijk kan worden gesteld voor de douaneschuld die voortvloeit uit onjuistheden bij de aangifte.


9 – Zie in die zin arrest van 15 juli 2010, DSV Road (C‑234/09, Jurispr. blz. I‑7333, punt 23).


10 – Zie arrest United Antwerp Maritime Agencies en Seaport Terminals (aangehaald in voetnoot 7, punten 38 en 39).


11 – Daarentegen zijn de voorwaarden waaronder de regeling extern douanevervoer eindigt, neergelegd in artikel 92 van het douanewetboek.


12 – Zie arrest van 15 september 2011, DP grup (C‑138/10, Jurispr. blz. I-8369, punt 35).


13 – Idem, punten 36 en 39.


14 – Aangehaald in voetnoot 3, punt 45.


15 – Zie ook artikel 77 van het douanewetboek over de douaneaangifte met gebruikmaking van automatische gegevensverwerking.


16 – Aangehaald in voetnoot 3, punt 36.


17 – Idem, punt 37.


18 – Idem, punt 38.


19 – Zie de artikelen 50 en 59 van het douanewetboek.