Language of document :

Beroep ingesteld op 4 juni 2012 - ENI/Commissie

(Zaak T-240/12)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: ENI SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: G. Roberti en I. Perego, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk te verklaren;

de bestreden handeling nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de brief (prot. *D/2012/042026) van 23 april 2012 betreffende zaak COMP/F/38.638 - Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber - Nieuwe beschikking, waarbij de Europese Commissie aan ENI heeft medegedeeld dat zij besloten heeft de BR-ESBR-procedure te hervatten na het arrest van het Gerecht van 13 juli 2011, ENI/Commissie (T-39/07), waarbij beschikking C(2006) 5700 van 29 november 2006 in zaak COMP/F/38.638 - Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber gedeeltelijk nietig is verklaard en de opgelegde boete is verlaagd.

Ter ondersteuning van haar beroep voert ENI een enkel middel aan, waarin zij erover klaagt dat de Commissie niet bevoegd is het onderzoek in de BR-ESBR-zaak te heropenen om een nieuwe boetebeschikking vast te stellen.

ENI voert aan dat het Gerecht in het arrest van 13 juli 2011 niet alleen de BR-ESBR-beschikking van 2006 gedeeltelijk nietig heeft verklaard op de grond dat de Commissie recidive als verzwarende omstandigheid onjuist heeft beoordeeld, maar ook zijn volledige rechtsmacht in de zin van artikel 261 VWEU en van verordening nr. 1/2003 heeft uitgeoefend door de hoogte van de boete opnieuw vast te stellen en zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie. In dat opzicht schendt de beslissing om de BR-ESBR-procedure te heropenen niet alleen het in artikel 13 VWEU neergelegde beginsel van toedeling van bevoegdheden en het institutioneel evenwicht, maar is zij ook in strijd met de fundamentele beginselen van een eerlijk proces (artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten) en van ne bis in idem (artikel 7 EVRM).

Bovendien stelt ENI dat, anders dan in de bestreden handeling wordt beweerd, het Gerecht niet enkel een vormfout bij de toepassing van recidive door de Commissie in de BR-ESBR-beschikking van 2006 heeft vastgesteld; de Commissie kan zich dus niet beroepen op het arrest PVC II om haar initiatief te rechtvaardigen. Ook in dit opzicht is dat in strijd met artikel 7 EVRM.

Tot slot wijst ENI erop dat er, gelet op de relevante rechtspraak, in casu hoe dan ook geen enkele mogelijkheid bestaat om opnieuw een boetebeschikking vast te stellen waarin wederom recidive wordt toegepast.

____________

1 - Arrest van 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij (LVM) e.a./Commissie (PVC II) (C-238/99 P, C-245/99 P, C-247/99 P, C-250/99 P-C-252/99 P en C-254/99 P, Jurispr. blz. I-8375).