Language of document : ECLI:EU:T:2007:222

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

12 juli 2007 (*)

„Personeel tewerkgesteld in gemeenschappelijke onderneming JET – Toepassing van ander rechtsstatuut dan dat van tijdelijke functionarissen – Vergoeding van materiële schade”

In zaak T‑144/02,

Richard J. Eagle, wonende te Oxon (Verenigd Koninkrijk) en de 12 andere verzoekers wier naam is opgenomen in de bijlage, vertegenwoordigd door D. Beard, barrister,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Currall als gemachtigde,

verweerster,

ondersteund door

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.‑P. Hix en B. Driessen als gemachtigden,

interveniënt,

betreffende de vaststelling, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 5 oktober 2004, Eagle e.a./Commissie (T‑144/02, Jurispr. blz. II‑3381) van het bedrag van de vergoeding die verschuldigd is wegens de financiële schade die elk van de verzoekers heeft geleden doordat hij voor de uitoefening van zijn activiteit in de gemeenschappelijke onderneming Joint European Torus (JET) niet als tijdelijk functionaris van de Europese Gemeenschappen is aangeworven,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, M. Jaeger en H. Legal, rechters,

griffier: C. Kristensen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 maart 2007,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding en procesverloop

1        Bij het arrest van 5 oktober 2004, Eagle e.a./Commissie (T‑144/02, Jurispr. blz. II‑3381) heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie, door verzoekers in strijd met de statuten van de onderneming Joint European Torus (JET) geen contracten van tijdelijk functionaris aan te bieden, een onregelmatigheid heeft begaan die de aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap met zich brengt, dat verzoekers door deze onregelmatigheid een serieuze kans hebben verloren om als tijdelijk functionaris te worden aangeworven en dat hun schade bestaat in het verschil tussen het loon, de aan de functie verbonden voordelen en de pensioenrechten die de betrokkenen zouden hebben ontvangen of verworven indien zij als tijdelijk functionaris voor het JET-project hadden gewerkt, en het loon, de aan de functie verbonden voordelen en de pensioenrechten die zij als contractueel personeel de facto hebben ontvangen of verworven (punten 141, 157 en 164 van het interlocutoir arrest).

2        Daar het Gerecht evenwel van mening was dat verzoekers binnen een redelijke termijn van maximum vijf jaar vanaf het ogenblik dat zij kennis hadden gekregen van de door hen gelaakte discriminerende situatie, hun vorderingen tot schadevergoeding hadden moeten indienen, heeft het geoordeeld dat de voor elke verzoeker verschuldigde schadevergoeding dient te worden berekend vanaf het tijdstip waarop het oudste contract dat met betrekking tot hem is gesloten of verlengd, effect sorteerde, waarbij tot maximaal vijf jaar vóór de indiening van zijn verzoek om schadevergoeding bij de Commissie mag worden teruggegaan (punt 71 van het interlocutoir arrest).

3        Aangezien het Gerecht niet in staat was te bepalen welke schadevergoeding aan elk van de verzoekers verschuldigd was, heeft het in het interlocutoir arrest (punt 167) de beginselen en criteria vastgesteld op basis waarvan partijen werd verzocht te trachten tot een akkoord te komen, bij gebreke waarvan zij het Gerecht hun berekeningen dienden voor te leggen.

4        Zo dienden partijen

1)      het ambt en de rang te bepalen die met de door elk van de verzoekers uitgeoefende functie zouden hebben overeengestemd, indien hem een contract van tijdelijk functionaris was aangeboden op de datum waarop het oudste contract was gesloten of verlengd, waarbij tot maximaal vijf jaar vóór de indiening van zijn verzoek om schadevergoeding mocht worden teruggegaan (punten 166 en 168 van het interlocutoir arrest);

2)      de loopbaan van de betrokkene te herstellen vanaf zijn aanwerving tot aan het einde van de hierboven genoemde periode van ten hoogste de laatste vijf jaar, rekening houdend met:

–        de gemiddelde loonstijging die een, in voorkomend geval voor JET werkend, personeelslid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) met een overeenkomstige post en rang zou hebben ontvangen,

–        de eventuele bevorderingen die de betrokkene, gelet op de in aanmerking genomen rang en post, in deze periode had kunnen krijgen, waarbij dient te worden uitgegaan van het gemiddelde aantal bevorderingen van tijdelijke functionarissen van de EGA in een vergelijkbare situatie (punt 169 van het interlocutoir arrest);

3)      de situatie van een tijdelijk functionaris van de Gemeenschappen te vergelijken met die van een contractueel personeelslid op basis van nettobedragen, na aftrek van bijdragen, inhoudingen of andere heffingen die volgens de toepasselijke wetgeving worden betaald of verricht (punt 170 van het interlocutoir arrest).

5        Het Gerecht heeft gepreciseerd dat de vergoedingsperiode begint te lopen op het tijdstip waarop het oudste contract dat is gesloten of verlengd, effect sorteerde, waarbij tot maximaal vijf jaar vóór de indiening van het verzoek om schadevergoeding mocht worden teruggegaan, en eindigt op het tijdstip waarop de betrokkene heeft opgehouden voor het JET-project te werken indien dit tijdstip vóór het einde van het project, op 31 december 1999, valt, of op laatstgenoemde datum, indien hij tot het einde voor het JET-project heeft gewerkt (punt 171 van het interlocutoir arrest).

6        Ten slotte heeft het Gerecht geoordeeld dat, aangezien de verschuldigde vergoeding dient ter compensatie van het verlies aan loon en aan de functie verbonden voordelen die onder het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de ambtenaren en personeelsleden van de Europese Gemeenschappen vallen en wordt berekend, rekening houdend met de communautaire belasting, deze netto dient te worden vastgesteld en dat daarover geen nationale belastingen kunnen worden geheven (punt 173 van het interlocutoir arrest).

7        Daar partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over alle punten betreffende de exacte bepaling van de aan elke verzoeker verschuldigde schadevergoeding, hebben zij op 28 oktober 2005 hun berekeningen aan het Gerecht voorgelegd.

8        Bij op 19 december 2006 betekende maatregel tot organisatie van de procesgang, heeft het Gerecht partijen krachtens artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering gevraagd, de punten van verschil toe te lichten en te verduidelijken die met betrekking tot de vaststelling van de schade van elk der verzoekers tussen hen bleven bestaan.

9        Bij op 19 februari 2007 ter griffie neergelegd schrijven hebben verzoekers aan het verzoek van het Gerecht voldaan. De Commissie heeft bij op 1 maart 2007 ter griffie van het Gerecht neergelegd schrijven haar opmerkingen over de antwoorden van verzoekers ingediend.

10      In hun antwoorden op het verzoek van het Gerecht hebben partijen, die na de maatregel tot organisatie van de procesgang hun berekeningen hebben gepreciseerd, aangegeven dat zij een aantal geschilpunten hadden opgelost en duidelijk gemaakt over welke punten nog steeds verschil van mening bestond.

11      Bij beschikking van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 7 maart 2007 is het door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op 27 februari 2007 ingediende verzoek tot tussenkomst overeenkomstig artikel 115, lid 1, juncto artikel 116, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering afgewezen, omdat het te laat was ingediend.

12      Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 20 maart 2007. De Commissie heeft een gecorrigeerde versie van de bijlagen bij haar opmerkingen van 1 maart 2007 ingediend.

13      Aan het einde van de terechtzitting heeft de president verzoekers een termijn van een week gegeven om hun eventuele wijzigingen kenbaar te maken in de stukken die de Commissie ter terechtzitting had overgelegd. Door verzoekers daarom verzocht, heeft de president de Commissie en verzoekers op 27 maart 2007 een verlenging van de termijn toegestaan tot 30 maart respectievelijk 3 april 2007 teneinde verweerster de gelegenheid te geven, de laatste correcties in haar berekeningen aan te brengen en verzoekers in staat te stellen, hun opmerkingen daarover te maken.

14      De mondelinge behandeling is op 17 april 2007 gesloten.

 Conclusies van partijen

15      Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:

–        de Commissie te veroordelen hen te vergoeden wegens het verlies aan inkomsten uit arbeid en andere voordelen dat zij door de schendingen van het gemeenschapsrecht jegens hen hebben geleden, waarbij hun vordering tot schadevergoeding voor alle verzoekers gezamenlijk op 31 oktober 2005 op een totaalbedrag van 2 629 269 GBP is vastgesteld;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

16      De Commissie, ondersteund door de Raad, concludeert dat het het Gerecht behage:

–        haar ter uitvoering van het interlocutoir arrest overeenkomstig haar opmerkingen te veroordelen tot een vergoeding van een totaalbedrag van 574 424 GBP voor alle verzoekers gezamenlijk;

–        haar te verwijzen in de helft van verzoekers’ kosten.

 In rechte

 Omvang van het geding rationae personae

17      In antwoord op vragen van het Gerecht hebben verzoekers ter terechtzitting aangegeven dat drie van hen, T. F. Atkins, E. Junger en J. Fanthome, geen vordering tot schadevergoeding indienen.

18      Derhalve moet het Gerecht daarvan akte nemen en vaststellen dat 10 van de 13 verzoekers vorderingen tot schadevergoeding indienen.

19      Voorts moet akte worden genomen van de intrekking van het verzoek dat de Commissie in haar opmerkingen van 1 maart 2007 heeft gedaan, namelijk dat het Gerecht uitspraak doet over de vraag van een eventuele compensatie tussen de vergoeding die zij ter uitvoering van dit arrest aan Walton verschuldigd zal zijn en de schuldvordering die de instelling ingevolge haar besluit van 27 mei 2005 op de betrokkene zou hebben (zie, op het gebied van verrekening van schuldvorderingen, arrest Gerecht van 17 januari 2007, Helleense Republiek/Commissie, T‑231/04, punten 11 en volgende).

 Hoogte van de schadevorderingen

20      De Commissie werpt geen exceptie van niet-ontvankelijkheid op, doch stelt dat verzoekers’ schadevorderingen voor de bij het interlocutoir arrest vastgestelde vergoedingsperiode (1995-1999) meer dan anderhalf maal hoger zijn dan hun aanvankelijke vorderingen. Ofschoon deze vorderingen door de betrokkenen zijn aangepast met name met het oog op de informatie die zij hun in de loop van hun gesprekken heeft gegeven, kan deze substantiële verhoging van verzoekers’ vorderingen niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering.

21      Ten aanzien van het principe zij opgemerkt dat het Hof in een zaak waarin een interlocutoir arrest de berekeningswijzen van de schade had gedefinieerd en waarin een expertise was gelast, heeft toegestaan dat de hoogte van de aanvankelijke vorderingen werd herzien en heeft geoordeeld dat deze gewijzigde vorderingen ontvankelijk waren. Het Hof oordeelde dat die vorderingen moesten worden aangemerkt als een geoorloofde, zelfs noodzakelijke, verdere uitwerking van het reeds in het verzoekschrift gevorderde, voor zover enerzijds het Hof de voor de berekening van de schade benodigde factoren voor het eerst in zijn interlocutoir arrest had vastgesteld, en anderzijds de precieze samenstelling van de schade en wijze van berekening van de verschuldigde vergoedingen nog niet waren behandeld. Het voegde hieraan toe dat het partijen in het dictum van zijn interlocutoir arrest had verzocht om becijferde conclusies over te leggen ingeval zij niet erin zouden slagen de hoogte van de schade in gemeen overleg vast te stellen. Dit verzoek zou, aldus het Hof, zinledig zijn, indien partijen na de uitspraak van dit arrest geen conclusies mochten indienen die verschilden van de conclusies in hun verzoekschrift (arrest Hof van 27 januari 2000, Mulder e.a./Raad en Commissie, C‑104/89 en C‑37/90, Jurispr. blz. I‑203, punten 38‑40).

22      Evenzo, aangezien het interlocutoir arrest in casu de periode heeft bepaald waarvoor een vergoeding verschuldigd is alsmede de elementen waaruit die vergoeding bestaat en de te volgen methode om het exacte bedrag van de aan eenieder toekomende vergoeding te bepalen, moet het noodzakelijkerwijs mogelijk zijn, de becijferde begroting van de individuele vorderingen van elke verzoeker na dat arrest te wijzigen.

23      Bovendien blijkt uit het dossier dat verzoekers’ schadevorderingen van 28 oktober 2005, die ingevolge de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest zijn gewijzigd, lager en niet hoger zijn dan hun aanvankelijke vorderingen, indien men rekening houdt met het totale bedrag en niet, zoals verweerster doet, met alleen het gedeelte van de aanvankelijke vorderingen dat de vergoedingsperiode betreft.

24      Uit het voorgaande volgt dat de opmerking van de Commissie over de hoogte van de uiteindelijke vorderingen irrelevant moet worden geacht.

 Opmerkingen vooraf

25      Dit arrest strekt ertoe, het bedrag te bepalen van de aan elke verzoeker verschuldigde schadevergoeding wegens de in het interlocutoir arrest vastgestelde onrechtmatigheid, overeenkomstig de in dat arrest uiteengezette criteria en beginselen zoals deze in de punten 1 tot en met 6 hierboven in herinnering zijn gebracht, daar partijen er niet in zijn geslaagd om met het oog op de toepassing van de door het Gerecht vastgestelde beginselen en criteria op alle punten volledige overeenstemming te bereiken.

26      Vooraf zij opgemerkt dat het interlocutoir arrest niet is betwist, noch op het punt van de erkenning van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap wegens de vastgestelde onrechtmatigheid, noch op dat van de erkenning van de door verzoekers geleden schade, waarvan het recht op vergoeding beperkt is tot een periode van maximaal vijf jaar, noch op dat van de beginselen en criteria die moeten worden gebruikt om de aan elk van hen verschuldigde vergoeding te bepalen. Dit arrest is dus definitief geworden op al die punten, die gezag van gewijsde hebben gekregen, en is bindend voor de definitieve beslechting van het geding (arrest Hof van 19 februari 1991, Italië/Commissie, C‑281/89, Jurispr. blz. I‑347, punt 14, en beschikkingen Hof van 11 juli 1996, Coussios/Commissie, C‑397/95 P, Jurispr. blz. I‑3873, punt 25, en 28 november 1996, Lenz/Commissie, C 277/95 P, Jurispr. blz. 6109, punten 48‑54, en, voor wat betreft het gezag van gewijsde door een interlocutoir arrest, arrest Mulder e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punten 54‑56). Overigens heeft de Commissie in haar hierboven genoemde opmerkingen van 1 maart 2007 beklemtoond dat noch verzoekers, noch zijzelf bij het Hof hogere voorziening hebben ingesteld tegen het arrest van 5 oktober 2004 en dat dit dus het definitieve karakter van res judicata heeft gekregen.

27      Bovendien is gebleken dat partijen bij de beëindiging van de mondelinge behandeling vergeleken met hun respectieve vorderingen van 28 oktober 2005 overeenstemming hebben bereikt over een aantal algemene of bijzondere vragen betreffende de vaststelling van de aan elke verzoeker verschuldigde vergoeding, rekening houdend met de bij het interlocutoir arrest vastgestelde beginselen en criteria.

28      Om te beginnen blijkt dat partijen, voor wat betreft de algemene berekeningswijze van de verliezen die verzoekers hebben geleden, het eens zijn geworden over de vaststelling van de belangrijkste communautaire en nationale bestanddelen van de inkomsten van de betrokkenen die in aanmerking moeten worden genomen, over de toepassing op het definitieve bedrag van de aan elk van hen verschuldigde vergoeding van een enkelvoudige rente van 5,25 % en over het feit dat de door verzoekers te ontvangen vergoedingen niet belastbaar zijn krachtens de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk, aangezien de kwestie van de fiscale regeling van die vergoedingen uitdrukkelijk en definitief is geregeld in het interlocutoir arrest (zie punt 6 hierboven).

29      Uit de op 28 oktober 2005 door partijen neergelegde conclusies blijkt dat er onenigheid blijft bestaan op zes punten die bepalend zijn voor de precieze vaststelling van de aan elke verzoeker verschuldigde vergoeding en waarvan partijen de beslechting aan het Gerecht voorleggen. Deze betreffen, in de eerste plaats, het begin van de vergoedingsperiode voor elke verzoeker (zie punt 5 hierboven), in de tweede plaats, de voor elk van hen aan het begin van de vergoedingsperiode te bepalen rang en salaristrap (zie punt 4 hierboven), in de derde plaats, de bevorderingen waarvoor de betrokkenen in aanmerking hadden kunnen komen (zie punt 4 hierboven), in de vierde plaats, de aan hun bezoldiging verbonden voordelen die zij hadden kunnen ontvangen (zie punt 1 hierboven), in de vijfde plaats, de bijdragen, inhoudingen en andere heffingen die in aanmerking moeten worden genomen om de nettobezoldiging van een tijdelijk functionaris van de Gemeenschappen en die van een contractueel personeelslid te bepalen (zie punt 4 hierboven) en, in de zesde plaats, de pensioenrechten waarop elke verzoeker aanspraak kan maken (zie punt 1 hierboven).

30      Na de maatregel tot organisatie van de procesgang zijn partijen op een aantal aspecten van de hierboven genoemde geschilpunten nog nader tot elkaar gekomen. Hun overeenstemming lijkt echter slechts volledig voor wat betreft de bijdragen, inhoudingen en andere heffingen waarmee rekening moet worden gehouden om te bepalen welke inkomsten de betrokkenen als contractueel personeel daadwerkelijk hebben ontvangen. Op de andere punten blijven evenwel min of meer belangrijke verschillen van mening bestaan.

31      Bovendien hebben partijen, wier standpunten op dit punt overeenstemmen, in hun schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting melding gemaakt van hun problemen om de belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk ervan te overtuigen dat over de door verzoekers te ontvangen vergoedingen geen nationale belasting kan worden geheven, overeenkomstig het oordeel van het Gerecht in het interlocutoir arrest, daar die belastingdienst zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt om, zo niet het bedrag van de hoofdsom, dan toch ten minste de bij die vergoedingen komende rente te belasten. Verzoekers en de Commissie vragen het Gerecht om zich precies uit te spreken over de kwestie dat die vergoedingen, dat wil zeggen de hoofdsom en de rente, niet belastbaar zijn.

32      Achtereenvolgens moeten de zes in punt 29 hierboven genoemde punten worden onderzocht, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen de punten waarover overeenstemming en die waarover geen overeenstemming bestaat en, tevens, de kwestie van de fiscale regeling van de rente die over de door verzoekers te ontvangen vergoedingen verschuldigd is.

 Punten van overeenstemming

 Begin van de vergoedingsperiode

33      Het Gerecht heeft in het interlocutoir arrest geoordeeld dat de verschuldigde schadevergoeding voor elke verzoeker dient te worden berekend vanaf het tijdstip waarop het oudste contract dat met betrekking tot hem is gesloten of verlengd, effect sorteerde, waarbij tot maximaal vijf jaar vóór de indiening van zijn verzoek om schadevergoeding bij de Commissie mag worden teruggegaan, zodat deze datum tussen 12 november 1994 en 16 februari 1995 ligt (punten 83 en 166 van het interlocutoir arrest). Voorts blijkt uit het arrest (punt 171) dat de vergoedingsperiode eindigt hetzij op het tijdstip waarop de betrokken verzoeker heeft opgehouden voor het JET-project te werken indien dit tijdstip vóór het einde van het project, op 31 december 1999, valt, hetzij op laatstgenoemde datum, indien hij tot het einde voor het JET-project heeft gewerkt, met dien verstande dat in het specifieke geval van Walton, die in 1999 als tijdelijk functionaris is aangesteld, de periode waarvoor recht op schadevergoeding bestaat eindigt op de datum waarop hij overeenkomstig de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen is aangeworven.

34      Uit het onderzoek en, in het bijzonder, de antwoorden op de in punt 8 hierboven genoemde maatregel tot organisatie van de procesgang blijkt dat verzoekers geen oplossing hebben kunnen vinden voor de problemen om de exacte datum te bepalen van het begin van de vergoedingsperiode voor elk van hen als gevolg van hun betalingswijze, wekelijks of maandelijks, de te late verlenging van hun overeenkomsten en het feit dat twee van hen geen overeenkomst voor een jaar hadden. Gelet op al deze na raadpleging van de archieven van JET gebleken feitelijke elementen, die de vaststelling van de begindatum van de vergoedingsperiode bijzonder moeilijk maakten, hebben verzoekers en de Commissie besloten om de datum van 1 maart 1996 (vijf jaar vóór de indiening van hun verzoek om schadevergoeding) aan te houden als begindatum van die periode.

35      Gelet op de door verzoekers uiteengezette bijzondere problemen om gebruik te maken van de geraadpleegde stukken en de instemming van de Commissie, dient het Gerecht, dat in het interlocutoir arrest partijen heeft verzocht om tot overeenstemming te komen, akte te nemen van de overeenkomst van partijen en de begindatum van de vergoedingsperiode van elke verzoeker vast te stellen op 1 maart 1996, zoals aangegeven in de tweede kolom van bijlage II bij dit arrest.

36      Het in hun antwoorden op de maatregel tot organisatie van de procesgang uiteengezette alternatieve voorstel van verzoekers om geen rekening te houden met de datum waarop de oudste gesloten of verlengde overeenkomst effect sorteerde, maar met de eerste datum waarop een betaling verschuldigd zou zijn geweest, welk voorstel door verweerster overigens is afgewezen en strijdig zou zijn met de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest (punt 166), wordt derhalve afgewezen.

 Bijdragen, inhoudingen en andere heffingen

37      Het Gerecht heeft in het interlocutoir arrest (punt 170) geoordeeld dat voor de vaststelling van de schade de vergelijking tussen de situatie van een tijdelijk functionaris van de Gemeenschappen met die van een contractueel personeelslid zoals verzoekers, dient te worden verricht op basis van nettobedragen, na aftrek van bijdragen, inhoudingen of andere heffingen die volgens de toepasselijke wetgeving worden betaald of verricht.

38      Naar aanleiding van de maatregel tot organisatie van de procesgang hebben verzoekers, overeenkomstig de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest, voor de vaststelling van de inkomsten die zij als contractuele personeelsleden hebben ontvangen de in hun conclusies van 28 oktober 2005 aanvankelijk opgenomen bedragen afgetrokken overeenkomende met de betalingen aan pensioenfondsen. De Commissie heeft hiermee ingestemd.

39      Het Gerecht dient hiervan akte te nemen voor de vaststelling van de netto-inkomsten die elke verzoeker gedurende de vergoedingsperiode als contractueel personeelslid daadwerkelijk heeft ontvangen.

 Punten waarover geen overeenstemming bestaat

 Rang en salaristrap aan het begin van de vergoedingsperiode

–       Argumenten van partijen

40      Verzoekers stellen dat de rang en de salaristrap niet alleen moeten worden bepaald rekening houdend met hun academische opleiding en vroegere beroepservaring, maar eveneens op basis van de loopbaan van elk van hen bij JET vanaf het moment dat hij daar is gaan werken, dat wil zeggen voor velen van hen vóór het begin van de vergoedingsperiode. Huns inziens heeft het Gerecht in het interlocutoir arrest een criterium gesteld van functionele gelijkwaardigheid tussen de ambten die als contractuele personeelsleden worden vervuld en die welke als tijdelijk functionaris worden vervuld. Ten bewijze van deze functionele gelijkwaardigheid hebben zij verwezen naar een memorandum van het hoofd contracten van JET, Byrne, van 25 augustus 1989.

41      Met een beroep op het interlocutoir arrest stellen verzoekers dat de Commissie thans niet hetzelfde, in bepaalde gevallen onmogelijk te leveren niveau van bewijs kan verlangen als wanneer het om hun daadwerkelijke aanwerving ging, aangezien zij in feite zijn aangeworven om bij JET te werken. Bovendien heeft elk van hen een formele getuigenis verstrekt waaruit hun loopbaan en curriculum vitae blijkt.

42      De Commissie stelt dat de rang en salaristrap moeten worden bepaald op de datum waarop het oudste contract in de vergoedingsperiode effect heeft gesorteerd, rekening houdend met de kwalificaties en de vroegere beroepservaring van de verzoeker alsof het een nieuwe aanwerving betrof. Wat de kwalificaties en beroepservaring betreft, moeten verzoekers dezelfde bewijzen overleggen als wanneer zij daadwerkelijk waren aangeworven. Haars inziens volgt uit het interlocutoir arrest dat de Gemeenschap aansprakelijk is en dat een vergoeding verschuldigd is voor maximaal vijf jaar, zonder rekening te houden met eerdere contracten.

43      De Commissie wijst er voorts op dat de door haar gebruikte relevante stukken om ambten en rangen vast te stellen enerzijds het besluit vormen van de Commissie van 11 oktober 1984 betreffende de criteria voor de indeling in rang en salaristrap voor wat betreft de aanwerving van personeel van de wetenschappelijke en technische groepen, en, anderzijds, het op 1 september 1983 in werking getreden besluit van de Commissie inzake de criteria voor de indeling in rang en salaristrap bij aanwerving voor wat betreft administratief personeel.

44      Verweerster werpt eveneens de vraag op van de ontvankelijkheid van het bewijsmateriaal dat verzoekers haar voor het grootste deel in juli en zelfs in september of oktober 2005 hebben toegezonden, gelet op artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering.

–       Beoordeling door het Gerecht

45      Voor wat betreft het bewijs van verzoekers’ kwalificaties en beroepservaring, dat dient om de rang en de salaristrap van elk van hen aan het begin van de vergoedingsperiode te bepalen, zij er om te beginnen aan herinnerd dat het Gerecht in het interlocutoir arrest heeft geoordeeld dat verzoekers, met name gelet op hun kwalificaties, een serieuze kans zouden hebben gemaakt om als tijdelijk functionaris te worden aangeworven (punten 155 en 157 van het interlocutoir arrest). Om de aan elk van hen verschuldigde schade te bepalen behoeft derhalve niet te worden onderzocht of de betrokkene op de datum van het begin van de vergoedingsperiode voldeed aan de voorwaarden voor aanwerving. Uit de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest volgt immers dat het vereiste bewijsniveau om de indeling van elke verzoeker te bepalen, anders dan de Commissie stelt, niet gelijk kan worden geacht aan dat van een daadwerkelijke aanwerving.

46      Met betrekking tot verweerster stelling dat bepaald bewijsmateriaal dat verzoekers haar tussen juli en oktober 2005 hebben doen toekomen, gelet op artikel 44 van het Reglement van de procesvoering, te laat zou zijn overgelegd, zij opgemerkt dat de ontvankelijkheid van dit bewijsmateriaal in de omstandigheden van de onderhavige zaak niet kan worden betwist.

47      Het zijn immers de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest, waarin het Gerecht zich heeft uitgesproken over het beginsel van de aansprakelijkheid van de Gemeenschap, die de door verzoekers geleden schade hebben gedefinieerd, de methode hebben vastgesteld die voor de bepaling van het bedrag ervan moest worden gevolgd en die partijen onder verwijzing naar, met name, de academische kwalificaties, de beroepservaring en de bij JET uitgeoefende werkzaamheden hebben toegestaan, de relevante elementen te bepalen voor de vaststelling van de verschuldigde vergoedingen. Gelet op de door verzoekers gevraagde termijnverlengingen, waartegen verweerster geen bezwaar heeft gemaakt, en de omstandigheid dat laatstgenoemde verzoekers pas eind december 2005 toegang heeft verleend tot de archieven van JET, kan de ontvankelijkheid van welk bewijs dan ook niet worden betwist.

48      Met betrekking tot de indeling in rang en in salaristrap van elke verzoeker aan het begin van de vergoedingsperiode zij eraan herinnerd dat het Gerecht in het interlocutoir arrest heeft vastgesteld dat de functies en kwalificaties van de verzoekers, zoals opgetekend door de Commissie, van dezelfde aard en hetzelfde niveau bleken te zijn als die van de vast aangestelde leden van het team van het project. Het heeft opgemerkt (punt 121) dat de Commissie ter terechtzitting had erkend dat er geen wezenlijke verschillen waren tussen de vast aangestelde leden van het team van het project en verzoekers, aangezien zij over vergelijkbare kwalificaties en beroepservaring beschikten. Het heeft er tevens op gewezen (punt 122) dat deze overeenstemming werd bevestigd door het organogram van JET.

49      Uit het interlocutoir arrest (punten 166 en 168) blijkt dus dat de voor elke verzoeker te bepalen post, rang en salaristrap moeten overeenkomen met de door elk van hen bij JET uitgeoefende functies op het moment waarop het oudste contract dat in de vergoedingsperiode is gesloten of verlengd, effect sorteerde, waarbij de betrokken functies die waren welke de betrokkene op die datum bij JET uitoefende indien hij daar voor die tijd reeds werkzaam was, hetgeen voor het merendeel der verzoekers het geval is, dan wel de functies met het oog waarop hij destijds daar is gaan werken. De indeling van elke verzoeker moet dus worden vastgesteld met inachtneming van zijn daadwerkelijke aanwerving door JET, die in het algemeen vóór de begindatum van de vergoedingsperiode ligt.

50      Ofschoon het Gerecht het recht op vergoeding van elke verzoeker heeft beperkt tot een periode van ten hoogste vijf jaar, heeft het namelijk wel geoordeeld dat de betrokkenen van meet af aan, dat wil zeggen vanaf hun eerste aanwerving, als tijdelijk functionaris hadden moeten worden aangeworven en dat deze onrechtmatigheid tijdens de gehele bestaansduur van JET is blijven voortbestaan (punten 127 en 139 van het interlocutoir arrest). Anders dan de Commissie stelt, betreft de vaststelling van de onrechtmatigheid de gehele duur van tewerkstelling bij JET, maar is om de in het interlocutoir arrest uiteengezette redenen (punten 57 tot en met 84) alleen een vergoeding verschuldigd voor de in dat arrest gedefinieerde vergoedingsperiode.

51      De situatie van elke verzoeker aan het begin van de vergoedingsperiode mag dus niet worden gelijkgesteld met hetgeen uit een eerste aanwerving zou volgen, maar moet worden behandeld op basis van de overweging dat de betrokkene reeds bij zijn eerste aanstelling als contractueel personeel had moeten worden aangeworven als tijdelijk functionaris, hetgeen betekent dat in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de „loopbaan” die de betrokkene vóór het begin van de vergoedingsperiode heeft afgelegd om de indeling te bepalen die overeenstemt met de functies die elke verzoeker aan het begin van die periode heeft uitgeoefend.

52      Anders dan de Commissie stelt, vormt de inaanmerkingneming van de voordien bij JET afgelegde „loopbaan” strikt genomen geen herstel van loopbaan, maar betekent dit slechts dat rekening wordt gehouden met de indeling die de betrokkene in voorkomend geval als contractueel personeelslid van JET had bereikt, hetgeen blijkt uit het interlocutoir arrest, dat voor de vaststelling van het ambt en de rang van elke verzoeker verwijst naar de functies die de betrokkene aan het begin van de vergoedingsperiode heeft uitgeoefend (punten 166 en 168), waarbij eraan moet worden herinnerd dat het Gerecht een gelijkwaardigheid van functies, kwalificaties en beroepservaring van verzoekers en van de vast aangestelde teamleden van het project heeft vastgesteld (punten 121 en 122 van het interlocutoir arrest). De aan het begin van de vergoedingsperiode te bepalen indeling moet derhalve rekening houden met deze functionele overeenstemming.

53      Om de indeling van elke verzoeker aan het begin van de vergoedingsperiode te bepalen moeten alle beschikbare relevante elementen worden gebruikt die partijen hebben genoemd, te weten, enerzijds, het memorandum van het hoofd contracten van JET van 25 augustus 1989, waarin wordt vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat tussen de rangen van contractuele personeelsleden en acht rangen van EGA-personeelsleden, alsmede de indeling van het contractuele personeel van JET zoals dat volgt uit het personeelsregister voor het jaar 1994 en, anderzijds, het besluit van de Commissie van 11 oktober 1984 betreffende de criteria voor de indeling in rang en salaristrap voor wat betreft de aanwerving van personeel van de wetenschappelijke en technische groepen alsmede het op 1 september 1983 in werking getreden besluit van de Commissie inzake de criteria voor de indeling in rang en salaristrap bij aanwerving voor wat betreft administratief personeel.

54      Gelet op deze verschillende stukken, wordt de indeling in rang en in salaristrap van elke verzoeker aan het begin van vergoedingsperiode bepaald als volgt.

55      In de eerste plaats moet de indeling van elke verzoeker als contractueel personeelslid worden bepaald op de datum waarop het oudste contract dat in de vastgestelde periode is gesloten of verlengd, effect sorteerde, zoals die indeling kan worden vastgesteld op basis van het memorandum van het hoofd contracten van JET van 25 augustus 1989 en van het personeelsregister van JET voor 1994. Behoudens in het geval van een eerste aanwerving, houdt die indeling als contractueel personeelslid rekening met de ontwikkeling van de situatie van de betrokken personeelsleden sinds hun aanvankelijke aanwerving tot aan de datum van verlenging van hun contract waardoor de vergoedingsperiode overeenkomstig de eerder genoemde beginselen begint te lopen.

56      In de tweede plaats moeten de overeenkomstige rang en salaristrap van een EGA-personeelslid worden bepaald die gelijk zijn aan die indeling, op basis van het besluit van de Commissie van 11 oktober 1984 betreffende de criteria voor de indeling in rang en salaristrap voor wat betreft de aanwerving van personeel van de wetenschappelijke en technische groepen en het op 1 september 1983 in werking getreden besluit van de Commissie inzake de criteria voor de indeling in rang en salaristrap bij aanwerving voor wat betreft administratief personeel.

57      Uit het voorgaande volgt dat de indeling in rang en in salaristrap van elke verzoeker aan het begin van de vergoedingsperiode wordt bepaald zoals aangegeven in de derde kolom van bijlage II bij dit arrest.

 Bevorderingen

–       Argumenten van partijen

58      Verzoekers stellen dat het ritme van bevordering bij JET bijzonder gunstig was, hetgeen in casu zou moeten betekenen dat wordt uitgegaan van een overgang naar de hogere rang zodra het salaris door de salarisverhoging boven de eerste trap in de volgende hogere rang komt, behoudens in drie gevallen waarover zij het eens zijn met het standpunt van de Commissie, namelijk dat er geen sprake is van bevordering van de rang B naar de rang A, van de rang A 5 naar de rang A 4 en van de rang A 4 naar de rang A 3. Voorts moet elke vijf jaar een bevordering plaatsvinden die overeenstemt met de gemiddelde loopbaanontwikkeling.

59      De nauwe correlatie tussen de door verzoekers gevorderde rangen en die welke in het register van de contractuele personeelsleden van JET voorkomen bevestigt de gegrondheid van de door hen voorgestelde methode. Die correlatie kan eveneens betekenen dat een aanstelling in een verantwoordelijke functie tot uitdrukking komt in een bevordering.

60      De Commissie stelt dat meer verantwoordelijkheid niet automatisch een bevordering meebrengt, daar er geen automatisch verband bestaat tussen rang en functie en een ambtenaar zonder bevordering van het ambt van administrateur naar dat van hoofd van een eenheid kan overgaan.

61      In antwoord op de maatregel tot organisatie van de procesgang hebben partijen aangegeven dat zij het eens waren geworden over een bevorderingspercentage van 20 %, hetgeen overeenkomt met een vijfjaarlijkse bevordering.

62      De Commissie blijft het oneens met de toepassing door verzoekers van dit percentage voor het tijdvak vóór de vergoedingsperiode, overeenkomstig hun methode om rekening te houden met de loopbaan bij JET vóór de vergoedingsperiode om de indeling aan het begin van die periode te bepalen.

–       Beoordeling door het Gerecht

63      Vooraf zij opgemerkt dat het door de Commissie genoemde geschilpunt niet verband houdt met de invloed van de bevorderingen waarvoor verzoekers tegen het tussen partijen overeengekomen percentage van 20 % per jaar gedurende de vergoedingsperiode in aanmerking zouden zijn gekomen, maar met de toepassing van dit percentage om hun aanvankelijke indeling aan het begin van de vergoedingsperiode te bepalen en in voorkomend geval de vroegere loopbaan van de betrokkene bij JET te reconstrueren. Deze kritiek richt zich dus op de vaststelling van de rang en de salaristrap aan het begin van de vergoedingsperiode en houdt geen verband met de bevorderingen gedurende die periode die hier moet worden gereconstrueerd.

64      Met betrekking tot de inaanmerkingneming van bevorderingen vóór de vergoedingsperiode, die hier dus niet ter discussie staat, zij evenwel opgemerkt dat, gelet op verweersters ongerustheid, vaststaat dat vanaf het moment waarop is vastgesteld (zie de punten 50 en volgende hierboven) dat bij de bepaling van de indeling van elke verzoeker aan het begin van de vergoedingsperiode overeenkomstig de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest rekening moest worden gehouden met de loopbaan van de betrokkene vanaf zijn daadwerkelijke aanwerving, die methode van „loopbaanreconstructie” noodzakelijkerwijs de bevorderingen omvat waarvoor hij in aanmerking had kunnen komen. Daar partijen het erover eens zijn dat het bevorderingspercentage bij JET 20 % was, hebben verzoekers dit percentage logischerwijs kunnen gebruiken voor die aanvankelijke „loopbaanreconstructie” teneinde de rang en salaristrap van elk van hen aan het begin van de vergoedingsperiode te bepalen.

65      Wat de bevorderingen gedurende de vergoedingsperiode betreft, heeft het Gerecht in het interlocutoir arrest (punt 169) geoordeeld dat partijen een akkoord dienden te bereiken over het herstel van de loopbaan van elke verzoeker vanaf zijn aanwerving tot aan het einde van de periode van de laatste vijf jaar waarvoor de vergoeding is verschuldigd, rekening houdend met de gemiddelde loonstijging die een, in voorkomend geval voor JET werkend, personeelslid van de EGA met een overeenkomstige post en rang zou hebben ontvangen, en de eventuele bevorderingen die elk van hen, gelet op de in aanmerking genomen rang en post, in deze periode had kunnen krijgen, waarbij dient te worden uitgegaan van het gemiddelde aantal bevorderingen van tijdelijke functionarissen van de EGA in een vergelijkbare situatie.

66      Uit het interlocutoir arrest blijkt dat de reconstructie van de eventuele bevorderingen gedurende de vergoedingsperiode moet worden bepaald in het licht van de vastgestelde rang en post aan het begin van die periode van maximaal vijf jaar, waarbij dient te worden uitgegaan van het gemiddelde aantal bevorderingen van tijdelijke functionarissen van de EGA in een vergelijkbare situatie, dat wil zeggen werkzaam bij JET, overeenkomstig de praktijk van bevorderingen bij JET.

67      Het Gerecht heeft immers met het oog op de situatie van de vaste teamleden van het project JET geoordeeld dat verzoekers in een discriminerende rechtspositie waren gehouden die een onrechtmatigheid opleverde (punten 140 en 141 van het interlocutoir arrest) en dat zij daardoor schade hadden geleden (punten 164 en 169 van het interlocutoir arrest). De „vergelijkbare situatie” die als vergelijking moet dienen voor de loopbaanontwikkeling waarvoor verzoekers in aanmerking hadden kunnen komen, is dus de in voorkomend geval gunstiger situatie van de vaste teamleden van het JET-project.

68      De eventuele toegang tot ambten met bijzondere verantwoordelijkheden moet bij die berekening niet in aanmerking worden genomen, aangezien er, zoals de Commissie stelt, geen automatisch verband bestaat tussen rang en functie en een ambtenaar van ambt kan veranderen zonder uit dien hoofde te worden bevorderd. De gereconstrueerde bevorderingen moeten daarentegen wel de wijzigingen van salaristrap en van rang omvatten zoals die volgens de praktijk van JET gebruikelijk zijn.

69      Overeenkomstig de in het interlocutoir arrest gestelde beginselen moeten de op basis van de voorgaande overwegingen gereconstrueerde bevorderingen dus in aanmerking worden genomen om de nettobezoldiging te bepalen die elke verzoeker gedurende de vergoedingsperiode als tijdelijk functionaris had kunnen ontvangen.

 Aan de functie verbonden voordelen

–       Argumenten van partijen

70      Verzoekers stellen dat het door elk van hen daadwerkelijk ontvangen netto-inkomen moet worden berekend met aftrek van de bedragen die zij hebben ontvangen toen zij tijdens hun verlof werkten of overuren maakten, alsof elk van hen hetzelfde aantal dagen heeft gewerkt als een tijdelijk functionaris van de EGA in een gelijkwaardige situatie en zonder overuren te maken. Indien rekening werd gehouden met de bedragen die verzoekers uit dien hoofde daadwerkelijk hebben ontvangen (hoger dan die van tijdelijke functionarissen van JET), zou elke vergoeding voor betaald verlof en overuren wegvallen.

71      Volgens de Commissie moeten de bedragen die verzoekers hebben ontvangen uit hoofde van betaald verlof en overuren, als gevolg van de flexibiliteit die zij hadden om, in tegenstelling tot EGA-personeelsleden, hun inkomsten te verhogen, in aanmerking worden genomen bij de inkomsten die zij als contractuele personeelsleden hebben ontvangen. Met betrekking tot de bepaling van het communautair inkomen dat elk van hen had kunnen ontvangen stelt zij dat het bewijs moet worden geleverd dat de betrokkene voldeed aan de vereiste voorwaarden voor dat deel van de vergoeding dat overeenkomt met bepaalde toelagen, zoals de ontheemdingstoelage, de toelage voor een kind ten laste en de schooltoelage.

72      Wat de eventueel door verzoekers gemaakte dienstreizen betreft, stelt de Commissie dat het om de vergoeding van kosten gaat, en niet om gederfde inkomsten. Met betrekking tot de dagvergoeding die sommige, ver van het JET-terrein wonende verzoekers zouden hebben ontvangen, zet zij uiteen dat het Statuut personeelsleden geen gelijkwaardig voordeel biedt en dat de overeenkomstige vergoedingen moeten worden geboekt als in de hoedanigheid van contractueel personeelslid daadwerkelijk ontvangen inkomsten.

73      Na de maatregel tot organisatie van de procesgang blijken partijen het eens te zijn geworden op de volgende punten.

74      Wat het betaald verlof betreft, is men het erover eens om, rekening houdend met het feit dat het merendeel der verzoekers dit niet heeft genoten, in de inkomsten die verzoekers als contractuele personeelsleden hebben ontvangen de bedragen op te nemen die de betrokkenen hebben ontvangen omdat zij een gelijk aantal uren hebben gewerkt als zij als EGA-personeel zouden hebben gedaan.

75      Voor de overuren zijn partijen het erover eens om onderscheid te maken tussen de situatie van verzoekers die onder de categorie A vallen en die van verzoekers die onder de categorie B vallen. Daar EGA personeel van de categorie A, in tegenstelling tot contractuele personeelsleden waartoe verzoekers behoorden, niet werd betaald voor gewerkte overuren, aanvaarden laatstgenoemden de verhoging van 10 % die de Commissie op hun nationale inkomsten toepast. EGA personeel van de categorie B (alsmede dat van de categorie C) bleek daarentegen wel een vergoeding te ontvangen voor overuren, die niet in geld, maar in uren werd uitgedrukt en onmogelijk te berekenen is. Verzoekers hebben daarom besloten om aan beide zijden van de vergelijking (nationale en communautaire inkomsten) geen rekening te houden met overuren. De Commissie heeft daarentegen de verhoging van 10 % op de inkomsten die verzoekers als contractuele personeelsleden hebben ontvangen uniform gehandhaafd. Dit leidt dus tot een verschil in de beoordeling van die inkomsten in de door partijen overgelegde cijfers.

–       Beoordeling door het Gerecht

76      Het Gerecht heeft in het interlocutoir arrest (punt 164) geoordeeld dat de schade die verzoekers hebben geleden toen zij voor de gemeenschappelijke onderneming JET werkten, bestaat in het verschil tussen het loon, de aan de functie verbonden voordelen en de pensioenrechten die de betrokkenen zouden hebben ontvangen of verworven indien zij als tijdelijk functionaris voor het JET-project hadden gewerkt, en het loon, de aan de functie verbonden voordelen en de pensioenrechten die zij als contractueel personeel de facto hebben ontvangen of verworven.

77      Hieruit volgt enerzijds dat voor de bepaling van het communautaire netto-inkomen dat elke verzoeker gedurende de vergoedingsperiode zou hebben ontvangen indien hij als tijdelijk functionaris was aangeworven, rekening moet worden gehouden met alle voordelen waarop de betrokkene aanspraak had kunnen maken, gelet op de elementen betreffende zijn persoonlijke en beroepssituatie waarvoor hij bewijsstukken zou kunnen overleggen. Vergoedingen die voor dienstreizen hadden kunnen worden ontvangen, behoeven daarentegen niet te worden opgenomen, daar de Commissie, zonder te worden weersproken, op dit punt heeft gesteld dat bij JET alle verblijfskosten werden terugbetaald terwijl de dagvergoedingen werden verminderd of zelfs ingetrokken.

78      Anderzijds moet voor de bepaling van het nationale netto-inkomen dat elke verzoeker gedurende de vergoedingsperiode als contractueel personeelslid heeft ontvangen, rekening worden gehouden met alle looninkomsten die de betrokkenen uit dien hoofde de facto hebben ontvangen, met name de dagvergoedingen die bepaalde verzoekers eventueel hebben ontvangen omdat zij ver van het bedrijfsterrein van JET woonden.

79      Wat het betaald verlof betreft, moet akte worden genomen van de overeenkomst tussen partijen en rekening worden gehouden met de bedragen die de betrokkenen hebben ontvangen omdat zij een gelijkwaardig aantal uren hebben gewerkt als zij als EGA personeelsleden zouden hebben gedaan.

80      Voor de overuren moet, zoals door partijen is overeengekomen aangezien EGA-personeelsleden van de categorie A, in tegenstelling tot contractuele personeelsleden als verzoekers, niet werden betaald voor overuren, een verhoging van 10 % worden toegepast op de inkomsten die de betrokkenen als contractuele personeelsleden hebben ontvangen.

81      Met betrekking tot de in categorie B ingedeelde verzoekers zij opgemerkt dat verweerster niet de juistheid betwist van verzoekers’ stelling dat EGA-personeel van de categorie B en C een vergoeding voor overuren ontving die niet in geld, maar in uren werd uitgedrukt en welke onmogelijk kan worden berekend. In deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de beste oplossing die van verzoekers is, namelijk dat geen rekening wordt gehouden met overuren, noch voor de bepaling van de inkomsten die verzoekers als contractuele personeelsleden hebben ontvangen noch voor die van de inkomsten die zij als tijdelijk functionaris van de EGA hadden kunnen ontvangen.

82      Derhalve moet het netto-inkomen dat elke verzoeker gedurende de vergoedingsperiode als tijdelijk functionaris had kunnen ontvangen en het netto-inkomen dat hij gedurende diezelfde periode als contractueel personeelslid daadwerkelijk heeft ontvangen, worden vastgesteld overeenkomstig de beginselen die hierboven met betrekking tot de aan de functie verbonden voordelen zijn uiteengezet.

83      Hieruit volgt dat het bedrag van de door de personeelsleden ontvangen netto-inkomsten, het bedrag van de inkomsten die zij als tijdelijke functionarissen hadden moeten ontvangen, het bedrag van het verlies volgende uit het verschil tussen die twee waarden en het bedrag van het gecumuleerde verlies volgende uit de omrekening van laatstgenoemd bedrag op 31 december 1999, die zijn welke in de kolommen 1, 2, 3 en 4 van bijlage 3 bij dit arrest respectievelijk worden genoemd.

 Pensioenrechten

–       Argumenten van partijen

84      Verzoekers stellen dat zij recht hebben op vergoeding wegens het verlies aan pensioenrechten en dat die vergoeding niet kan worden vervangen door een uitkering bij vertrek. Het merendeel van hen heeft langer bij JET gewerkt dan de periode van maximaal vijf jaar op basis waarvan de vergoeding moet worden berekend. De juiste benadering om hun pensioenrechten te bepalen is de berekening van de kosten van een lijfrente die gelijk is aan het pensioen dat zij zouden hebben verworven indien de onrechtmatigheid zich niet had voorgedaan en rekening te houden met het deel van dit bedrag dat bij de vergoedingsperiode behoort.

85      Volgens de Commissie kunnen verzoekers slechts aanspraak maken op een uitkering bij vertrek, aangezien het Gerecht de periode waarvoor de Gemeenschap wegens niet-aanwerving aansprakelijk is en zij verplicht is een vergoeding te betalen, op maximaal vijf jaar heeft gesteld. Toekenning van pensioenrechten op grond van het feit dat een aantal verzoekers eerder bij JET werkte, hetgeen veronderstelt dat men zich baseert op overeenkomsten die vóór het begin van de vergoedingsperiode zijn gesloten, is in strijd met de door het Gerecht gestelde verjaringstermijn.

–       Beoordeling door het Gerecht

86      Het Gerecht heeft in het interlocutoir arrest (punt 164) geoordeeld dat de schade die verzoekers hebben geleden toen zij voor de gemeenschappelijke onderneming JET werkten, de pensioenrechten omvat welke bestaan in het verschil tussen de pensioenrechten die de betrokkenen zouden hebben verworven indien zij als tijdelijk functionaris voor het JET-project hadden gewerkt, en de pensioenrechten die zij als contractuele personeelsleden de facto hebben verworven.

87      Voorts heeft het overwogen dat de schadevergoeding dient te worden berekend op basis van een periode vanaf de datum waarop het oudste contract dat met betrekking tot hem is gesloten of verlengd, effect sorteerde, waarbij tot maximaal vijf jaar vóór de indiening van zijn verzoek om schadevergoeding bij de Commissie mag worden teruggegaan, tot het tijdstip waarop de betrokken verzoeker heeft opgehouden voor het JET-project te werken indien dit tijdstip vóór het einde van het project, op 31 december 1999, valt, of tot laatstgenoemde datum, indien hij tot het einde voor het JET-project heeft gewerkt (punt 171 van het interlocutoir arrest).

88      Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat het Gerecht verzoekers uitdrukkelijk een recht op schadevergoeding wegens pensioenrechten heeft toegekend. Ofschoon het eerder de ontvankelijkheid van de schadevorderingen heeft beperkt tot een periode van maximaal vijf jaar vanaf het verzoek om schadevergoeding van elke verzoeker, heeft het hieruit dus niet afgeleid dat dit onderdeel van de vergoeding in alle gevallen moet worden vervangen door een uitkering bij vertrek. De door de Commissie op dit punt verdedigde uitlegging kan daarom niet worden aanvaard.

89      Zoals in punt 51 hierboven in herinnering is gebracht, heeft het Gerecht in het interlocutoir arrest immers geoordeeld dat verzoekers van meet af aan als tijdelijk functionaris hadden moeten worden aangeworven en dat de duur van de onrechtmatigheid die van de vergoedingsperiode overschreed. Deze vaststelling betekent noodzakelijkerwijs dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verzoekers pensioenrechten hebben kunnen verwerven voor de gehele periode waarin elk van hen daadwerkelijk bij JET werkte, maar de vergoeding voor die eventuele rechten beperkt blijft tot de vergoedingsperiode.

90      Om het deel van de vergoeding te bepalen dat bij de pensioenrechten behoort, moet dus voor elke verzoeker worden uitgegaan van de datum van zijn eerste daadwerkelijke aanwerving door JET, welke in voorkomend geval vóór de vergoedingsperiode ligt, waarbij de vergoeding verschuldigd is voor het verlies aan pensioenrechten voor ten hoogste vijf jaar die met de vergoedingsperiode overeenkomen. Deze vijf jaar zijn dus niet de enige jaren waardoor rechten ontstaan. Het is immers de volledige periode van tewerkstelling van elke verzoeker bij JET waardoor hij aanspraak op pensioenrechten krijgt, waarbij de betrokken rechten vervolgens worden verminderd naar evenredigheid van de duur van de vergoedingsperiode, in verhouding tot de volledige periode van tewerkstelling, overeenkomstig de reeds genoemde rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest.

91      Voorts moet worden vastgesteld dat de voor de pensioenrechten verschuldigde vergoeding niet lager mag zijn dan de actuariële waarde van de voorzieningen die op naam van elke verzoeker zijn getroffen door de bijdragen van de werknemer en de werkgever uit hoofde van de periode van maximaal vijf jaar die met de vergoedingsperiode overeenkomt.

92      Kon een verzoeker echter, met name als gevolg van het feit dat hij minder dan tien jaar bij JET heeft gewerkt, op grond van de statutaire bepalingen hoe dan ook geen aanspraak maken op een ouderdomspensioen, maar uitsluitend op een uitkering bij vertrek, dan vormt een vergoeding voor het verlies van die toelage, verminderd naar evenredigheid van de duur van de vergoedingsperiode, in verhouding tot de volledige periode van tewerkstelling, het alternatief dat hem overeenkomstig de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest noodzakelijkerwijs moet worden toegekend. Uit verzoekers’ antwoorden op de maatregel tot organisatie van de procesgang blijkt dat zij volgens hun laatste conclusies voor diegenen onder hen die minder dan tien jaar bij JET hebben gewerkt, een uitkering bij vertrek vragen in plaats van pensioenrechten.

93      De omstandigheden die de Commissie ter sprake heeft gebracht, doen niet af aan de voorgaande vaststellingen.

94      In het arrest van 17 mei 1990, Barber, C‑262/88 (Jurispr. blz. I‑1889) heeft het Hof weliswaar de gevolgen van de aan artikel 141 EG gegeven uitlegging in de tijd beperkt op grond van dwingende redenen van rechtszekerheid die zich ertegen verzetten dat rechtssituaties waarvan alle gevolgen in het verleden zijn uitgewerkt, weer in geding worden gebracht, doch deze oplossing lijkt in casu niet relevant.

95      De omstandigheden van de onderhavige zaak, betreffende de vergoeding van schade als gevolg van onregelmatigheden die de Gemeenschap jegens verzoekers heeft begaan, zijn immers niet vergelijkbaar met die van voormelde zaak, waarin het ging om een retroactieve herziening van pensioenregelingen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap met aanzienlijke financiële gevolgen. Bovendien heeft verweerster geen enkele dwingende overweging van algemeen belang aangevoerd.

96      Voorts kan de stelling van de Commissie dat er vóór de vergoedingsperiode bij JET geen pensioenfonds bestond, zodat de toekenning van pensioenrechten aan verzoekers uit hoofde van die eerdere periode zou betekenen dat hun een voordeel wordt verleend dat EGA-personeelsleden van JET niet hebben genoten, evenmin worden aanvaard.

97      Uit de artikelen 2 juncto 39 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, die met name regels bevat voor EGA-personeelsleden, blijkt dat tijdelijke functionarissen onder de voorwaarden voorzien in het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, recht hebben op een ouderdomspensioen of op een uitkering bij vertrek. De voor de bepaling van verzoekers’ pensioenrechten relevante versie van het Statuut van JET, dat als bijlage is opgenomen bij besluit 78/471/Euratom van de Raad van 30 mei 1978 inzake de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming JET (PB L 151, blz. 10), verwees in artikel 8, lid 5, voor personeel dat als tijdelijk functionaris was aangeworven, hetgeen bij verzoekers het geval had moeten zijn, uitdrukkelijk naar de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Zou deze in de toepasselijke teksten voorziene regeling in de praktijk voor door JET tewerkgestelde EGA-personeelsleden niet in acht zijn genomen, dan kan verweerster deze betreurenswaardige omstandigheid niet aanvoeren waar het erom gaat, de vergoeding te berekenen die zij aan verzoekers verschuldigd is als gevolg van jegens hen begane onregelmatigheden.

98      Bovendien heeft de Commissie, ofschoon verzoekers vanaf de instelling van hun beroepen in 2002 aanspraak maakten op een vergoeding voor het verlies aan pensioenrechten en het interlocutoir arrest het beginsel van een dergelijke vergoeding expliciet heeft erkend, niet de juistheid van haar stelling aangetoond noch is zij nader ingegaan op de praktische problemen die daaruit kunnen voortvloeien.

99      Uit het voorgaande volgt dat de vergoeding van verzoekers voor het verlies aan pensioenrechten of, in voorkomend geval, de uitkering bij vertrek op grond van de hierboven uiteengezette redenen moet worden vastgesteld zoals is aangegeven in kolom 5 van bijlage 3 bij dit arrest.

 Totaalbedrag van de aan elke verzoeker verschuldigde vergoeding

100    Het Gerecht heeft in het interlocutoir arrest (punt 164) geoordeeld dat de schade die verzoekers hebben geleden toen zij voor de gemeenschappelijke onderneming JET werkten, bestaat in het verschil tussen het loon, de aan de functie verbonden voordelen en de pensioenrechten die de betrokkenen zouden hebben ontvangen of verworven indien zij als tijdelijk functionaris voor het JET-project hadden gewerkt, en het loon, de aan de functie verbonden voordelen en de pensioenrechten die zij als contractueel personeel de facto hebben ontvangen of verworven.

101    Uit een en ander volgt dat het definitieve bedrag van de aan elke verzoeker verschuldigde schadevergoeding op 31 december 1999, de datum waarop de vergoedingsperiode hoe dan ook eindigt, wordt vastgesteld op het totaalbedrag dat in kolom 6 van bijlage 3 bij dit arrest is aangegeven. Vanaf die datum is over dat bedrag een enkelvoudige rente verschuldigd van 5,25 %, zoals aangegeven in punt 28 hierboven, tot de datum van daadwerkelijke betaling van de vergoeding.

 Belastingregeling van verzoekers’ vergoedingen

102    Partijen hebben de problemen uiteengezet die in het kader van de uitvoering van dit arrest op nationaal niveau kunnen rijzen als gevolg van het door de belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk kenbaar gemaakte voornemen om, zo niet de hoofdsom van de vergoeding, dan toch in elk geval de over de betrokken vergoedingen betaalde rente te belasten, in strijd met de bewoordingen van het interlocutoir arrest.

103    Er zij aan herinnerd dat het Gerecht heeft geoordeeld dat, aangezien de aan elke verzoeker verschuldigde vergoeding dient ter compensatie van het verlies aan loon en aan de functie verbonden voordelen, die netto, na aftrek van belasting, worden vastgesteld en volgens dezelfde regels wordt berekend, rekening houdend met de communautaire belasting, deze vergoeding overeenkomstig artikel 16 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de ambtenaren en personeelsleden van de Europese Gemeenschappen dient te vallen onder de belastingregeling inzake de door de Gemeenschappen aan hun personeelsleden betaalde bedragen. Aangezien de betrokken vergoeding dus netto, na aftrek van belasting, dient te worden vastgesteld, kunnen daarover geen nationale belastingen worden geheven. Ter compensatie van dergelijke heffingen is dus geen extra schadevergoeding verschuldigd (punt 173 van het interlocutoir arrest).

104    Uit het interlocutoir arrest volgt dat zowel het bedrag van de hoofdsom van de aan elke verzoeker verschuldigde vergoeding als de daarbij behorende rente, die de prijs vormt van de tijd die nodig is om de betrokkenen de schade te vergoeden en dus niet kan worden gescheiden van het bedrag van de hoofdsom, in geen geval kan worden onderworpen aan enige nationale belastingheffing die als rechtstreeks gevolg zou hebben dat de vergoeding van die schade minder wordt. Voorts blijkt uit het interlocutoir arrest dat de Gemeenschap niet kan worden veroordeeld tot betaling aan verzoekers van een extra schadevergoeding die geen verband houdt met de door het Gerecht vastgestelde onrechtmatigheden, ter compensatie van de verlaging van de vergoeding die uiteindelijk voor de betrokkenen overblijft als gevolg van nationale fiscale besluiten, daar een dergelijke betaling in feite betekent dat de begroting van een lidstaat zonder geldige reden wordt gespekt.

105    Zonder te moeten vooruitlopen op de eventuele procedurele gevolgen, waarvan de Commissie de opportuniteit dient te beoordelen, waaraan de betrokken lidstaat zich in een dergelijk geval blootstelt, kan het Gerecht slechts bevestigen dat de aan verzoekers verschuldigde vergoeding, zowel de hoofdsom als de rente, ten opzichte van nationale bepalingen volledige fiscale immuniteit genieten, welke volgt uit de rechtsoverwegingen van het interlocutoir arrest dat, zoals in de punten 26 en 28 hierboven is aangegeven, het definitieve karakter van res judicata heeft gekregen.

 Kosten

 Argumenten van partijen

106    Verzoekers, die vragen om verweerster overeenkomstig artikel 87 van het Reglement voor de procesvoering in de kosten te verwijzen, stellen dat het Gerecht weliswaar de vergoedingsperiode heeft beperkt, doch dat zij niet in het ongelijk zijn gesteld en dat hun kosten niet evenredig zijn aan de vergoedingsperiode.

107    De Commissie is van mening dat verzoekers niet kunnen stellen de in het gelijk gestelde partij te zijn, aangezien zij op een van de essentiële punten, namelijk de verjaring, in het ongelijk zijn gesteld waardoor hun aanvankelijke vorderingen door 5 of 6 zijn gedeeld. Daar het Gerecht bijna de helft van het interlocutoir arrest aan deze kwestie heeft gewijd, stelt zij zich op het standpunt dat zij slechts in de helft van verzoekers’ kosten dient te worden verwezen.

 Beoordeling door het Gerecht

108    Er zij aan herinnerd dat de beslissing omtrent de proceskosten in punt 4 van het dictum van het interlocutoir arrest is aangehouden.

109    Uit artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering, dat in casu van toepassing is, volgt dat aangezien het geschil is onderzocht als een geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden (punt 52 van het interlocutoir arrest), in dat kader de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste blijven, onverminderd het bepaalde in artikel 87, lid 3, tweede alinea, van dit Reglement.

110    Ingevolge artikel 87, lid 3, van dit Reglement kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

111    Voorts bepaalt artikel 87, lid 4, van het Reglement dat de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten dragen.

112    Opgemerkt zij dat zowel uit het dictum van het interlocutoir arrest als uit de rechtsoverwegingen die de noodzakelijke steun daaraan bieden, blijkt dat verzoekers op de belangrijkste punten in het gelijk zijn gesteld. Het Gerecht heeft namelijk erkend dat zij recht hebben op vergoeding van de schade die elke verzoeker heeft geleden als gevolg van het feit dat hij voor de uitoefening van zijn werkzaamheden bij de gemeenschappelijke onderneming JET, niet als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappen is aangeworven. De door verweerster aangevoerde omstandigheid dat het Gerecht de vergoedingsperiode heeft beperkt doet dus geenszins af aan de erkenning dat de Gemeenschap volledig aansprakelijk is voor de begane onregelmatigheid, die is vastgesteld voor de gehele periode tijdens welke verzoekers bij JET hebben gewerkt.

113    Tevens dient te worden opgemerkt dat, ook al zijn laatstgenoemden gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, voor zover het Gerecht niet alle aan schade gevorderde bedragen heeft erkend, alle verzoekers niettemin een schadevergoeding hebben gekregen die hoger is dan die welke de Commissie bereid was hun toe te kennen (zie arrest Hof Mulder e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punten 363‑365).

114    In deze omstandigheden moet worden beslist dat de Commissie voor de gehele procedure voor het Gerecht haar eigen kosten alsmede die van verzoekers zal dragen en dat de Raad, als interveniënt, zijn eigen kosten zal dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan elke verzoeker van een vergoeding overeenkomende met het bedrag dat voor elk van hen in kolom 6 van bijlage 3 bij dit arrest is opgenomen.

2)      Dit bedrag zal rente dragen tegen een tarief van 5,25 % vanaf 31 december 1999 tot de dag van daadwerkelijke betaling.

3)      De Commissie zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten die verzoekers voor de gehele procedure voor het Gerecht hebben gemaakt.

4)      De Raad zal zijn eigen kosten dragen.

Vesterdorf

Jaeger

Legal

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 juli 2007.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      B. Vesterdorf

Bijlage 1

Lijst van verzoekers (13)

Atkins

Brickley

Eagle

Fanthome

Felton

Gaberscik

Gardener

Grant

Junger

Marren

Marrs

Sands

Walton

Bijlage 2

Naam van verzoekers

Begin van vergoedingsperiode

Rang en salaristrap aan begin van vergoedingsperiode

Brickley

1 maart 1996

A 5/2

Eagle

1 maart 1996

B 1/8

Felton

1 maart 1996

A 5/3

Gaberscik

1 maart 1996

A 7/1

Gardener

1 maart 1996

B 1/7

Grant

1 maart 1996

B 2/4

Marren

1 maart 1996

B 1/5

Marrs

1 maart 1996

B 1/8

Sands

1 maart 1996

B 2/1

Walton

1 maart 1996

A 5/5


Bijlage 3

Naam van verzoekers

Totale netto-inkomsten als contractueel personeelslid (1)

Nationale inkomsten

(GBP)

Totale netto-inkomsten van gelijkwaardig tijdelijk functionaris (2)

Communautaire inkomsten

(GBP)

Verschil:

Netto enkelvoudig verlies

(3 = 2- 1)

(GBP)

Verschil:

Netto gecumuleerd verlies

(4 = 3 geactualiseerd op 31 december 1999)

(GBP)

Verlies aan ouderdomspensioen

(of uitkering bij vertrek) (5)

(GBP)

Totaalverlies op 31 december 1999

(6 = 4 + 5)

(GBP)

Brickley

55 885

127 702

71 817

78 799

12 233

91 033

Eagle

102 784

186 517

83 734

90 189

147 220

237 410

Felton

127 231

198 678

71 447

76 915

48 132

125 047

Gaberscik

61 513

87 728

26 215

28 210

12 346

40 555

Gardener

104 242

262 987

158 745

170 348

121 464

291 812

Grant

62 745

167 619

104 875

111 738

127 730

239 467

Marren

111 040

207 958

96 918

104 288

123 823

228 111

Marrs

102 977

186 517

83 540

89 981

162 080

252 061

Sands

72 970

157 228

84 259

90 038

88 551

178 589

Walton

113 978

210 673

96 695

103 612

104 409

208 021


* Procestaal: Engels.