Language of document :

Beroep ingesteld op 24 januari 2011 - Martinair Holland/Commissie

(Zaak T-67/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Martinair Holland NV (Haarlemmermeer, Nederland) (vertegenwoordiger: R. Wesseling, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van de beschikking geheel of gedeeltelijk nietig verklaren, of

de in artikel 5 van de beschikking opgelegde geldboeten verlagen, en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Beroep krachtens de artikelen 263 VWEU en 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003, strekkende tot herziening en nietigverklaring van de tot Martinair Holland N.V. gerichte beschikking C(2010) 7694 def. van de Commissie van 9 november 2010 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 EER-Overeenkomst, en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak COMP/39258 - Luchtvracht), en subsidiair, tot verlaging van de opgelegde geldboete.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.

Eerste middel:

de Commissie heeft inbreuk gemaakt op de krachtens artikel 296 VWEU en artikel 41 van het Handvest (recht op behoorlijk bestuur) op haar rustende motiveringsplicht, voor zover aan de hand van de beschikking de aard en de omvang van de inbreuk(en) niet kunnen worden vastgesteld. Enerzijds vermeldt het dispositief van de beschikking duidelijk vier (vermoedelijk enkele en voortdurende) inbreuken, die betrekking hebben op verschillende groepen adressaten, verschillende tijdvakken en geografische routes. Anderzijds is de motivering niet gebaseerd op een van deze vier specifieke inbreuken, en evenmin bevat zij een verwijzing naar een van deze inbreuken;

voor zover het Hof als gevolg van het ontbreken van een (voldoende duidelijke) motivering de gronden van de beschikking niet volledig kan onderzoeken, heeft de Commissie inbreuk gemaakt op wezenlijke procedurerechten van verzoekster; in het bijzonder stelt verzoekster dat de beschikking inbreuk maakt op het recht op behoorlijk bestuur, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, overeenkomstig de artikelen 41, 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Tweede middel: de Commissie heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de berekening van de geldboete in strijd met verordening nr. 1/20031 en de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten, en inbreuk gemaakt op het evenredigheids- en het gelijkheidsbeginsel, en op de motiveringsplicht, hetgeen indruist tegen de artikelen 41 en 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 296 VWEU en andere algemene beginselen van Unierecht. Dienaangaande betoogt verzoekster:

in de eerste plaats dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt, en aldus inbreuk heeft gemaakt op de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten en op het evenredigheids- en het gelijkheidsbeginsel, door bij de berekening van de waarde van de verkopen rekening te houden met de omzet betreffende de tarieven en de vluchten naar de EER;

in de tweede plaats dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk en aldus inbreuk heeft gemaakt op verordening nr. 1/2003, de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten en het evenredigheidsbeginsel;

in de derde plaats dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op verordening nr. 1/2003, de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten en het evenredigheidsbeginsel, door de regelgeving als verzachtende omstandigheid in aanmerking te nemen maar de geldboete slechts met 15 % te verminderen;

in de vierde plaats dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op haar plicht tot motivering van de berekening van de geldboete, hetgeen indruist tegen artikel 296 VWEU en artikel 41 van het Handvest.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB 2003 L 1, blz. 1.