Language of document :

Beroep ingesteld op 18 juli 2006 - Arkema France / Commissie

(Zaak T-189/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekster: Arkema France (Puteaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Winckler, advocaat, S. Sorinas, advocaat en P. Geffriaud, advocaat)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoekster

krachtens artikel 230 EG nietig te verklaren beschikking C(2006) 1766 def van de Commissie van 3 mei 2006 in zaak COMP/F/38.620 voor zover deze Arkema betreft;

subsidiair, krachtens artikel 229 EG nietig te verklaren of te verlagen het bedrag van de haar bij deze beschikking opgelegde geldboete;

de Commissie te verwijzen in alle kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 1766 def van de Commissie van 3 mei 2006 in zaak COMP/F/38.620 - Waterstofperoxide en perboraat, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat de ondernemingen waartoe de beschikking is gericht, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 EER-Overeenkomst door deel te nemen aan een samenstel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, namelijk de uitwisseling van informatie tussen concurrenten en afspraken over de prijzen en de productiecapaciteiten alsmede het toezicht op de uitvoering van deze afspraken in de sector waterstofperoxide en natriumperboraat. Subsidiair vordert zij nietigverklaring, dan wel verlaging van het bedrag van de haar bij deze beschikking opgelegde geldboete.

Ter staving van haar stellingen voert verzoekster vier middelen aan.

Met haar eerste middel betoogt verzoekster dat, door de door Arkema begane inbreuk aan Elf Aquitaine en Total toe te rekenen op basis van een louter vermoeden dat verband hield met de omstandigheid dat ten tijde van de feiten verzoeksters kapitaal nagenoeg volledig in handen was van deze vennootschappen, de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht en de feiten bij de toepassing van de regels inzake de toerekening aan een moedervennootschap van de praktijken van haar dochtervennootschap, en het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden. Verzoekster stelt dat zij dit vermoeden dat zij onder controle stond, in de loop van het onderzoek heeft weerlegd. Zij voert bovendien aan dat de Commissie de krachtens artikel 253 EG op haar rustende motiveringsplicht niet is nagekomen en het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door niet te antwoorden op de argumenten die verzoekster in haar antwoord op de mededeling van de grieven heeft aangevoerd.

Als tweede middel stelt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het "aanvangsbedrag" van Arkema's geldboete ter afschrikking met 200 % te verhogen uitgaande van de omzetcijfers van haar toenmalige moedervennootschappen, Total en Elf Aquitaine, aangezien de gelaakte inbreuk volgens verzoekster niet aan de ene of de andere van deze vennootschappen, dan wel aan hen gezamenlijk kon worden toegerekend. Subsidiair, in het kader van dit middel, betoogt verzoekster dat, ook al zou de inbreuk aan de moedervennootschappen kunnen worden toegerekend, de Commissie het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van de gelijke behandeling heeft geschonden door ter afschrikking op het "aanvangsbedrag" van de aan Arkema opgelegde geldboete een vermenigvuldigingsfactor van 3 toe te passen (hetzij een verhoging met 200 %).

Op de derde plaats stelt verzoekster dat de beschikking het "basisbedrag" van Arkema's geldboete onrechtmatig met 50 % heeft verhoogd wegens recidive. Zij voert aan dat de toepassing van het begrip recidive in casu klaarblijkelijk buitensporig en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is, daar het gaat om inbreuken die door de Commissie werden veroordeeld uitgaande van feiten uit het verleden. Voor het overige verwijt verzoekster de Commissie schending van het beginsel "ne bis in idem" en het evenredigheidsbeginsel, aangezien de Commissie reeds meermaals rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen in andere recente beschikkingen, waarin zij Arkema reeds een verhoging met 50 % van de boete had opgelegd wegens recidive. Verzoekster stelt opnieuw te zijn veroordeeld voor dezelfde feiten.

Ten slotte betoogt zij dat de beschikking feitelijk noch rechtens gegrond is voor zover aan verzoekster geen verlaging van het boetebedrag van meer dan 30 % is toegekend wegens haar medewerking tijdens de procedure. Verzoekster voert aan dat de Commissie een kennelijk onjuiste beoordeling heeft verricht en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door deel B van de clementieregeling1 niet toe te passen teneinde haar een vermindering van 50 % van de boete toe te kennen.

____________

1 - Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, PB 2002 C 45, blz. 3.