Language of document :

Beroep ingesteld op 18 april 2007 - Areva e.a. / Commissie

(Zaak T-117/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: : AREVA SA, AREVA T&D HOLDING SA, AREVA T&D SA (Parijs, Frankrijk) en AREVA T&D AG (Oberentfelden, Zwitserland) (vertegenwoordigers: A. Schild en J.-M. Cot, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren artikel 1 van de beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 voor zover daarbij enerzijds AREVA T&D SA en ALSTOM SA hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor mededingingsverstorende praktijken, toegepast tussen 7 december 1992 en 8 januari 2004, en anderzijds AREVA T&D SA, AREVA T&D AG, AREVA T&D HOLDING SA en AREVA SA hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor mededingingsverstorende praktijken, toegepast tussen 9 januari 2004 en 11 mei 2004;

subsidiair, de aan AREVA T&D SA, AREVA T&D AG, AREVA T&D HOLDING SA en AREVA SA opgelegde geldboete in te trekken of substantieel te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vorderen verzoeksters de gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2006) 6762 def. van de Commissie van 24 januari 2007 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER (zaak COMP/F/38.899 - Gasgeïsoleerde schakelapparatuur), inzake een kartel op het gebied van projecten voor gasgeïsoleerde schakelapparatuur, gericht op het manipuleren van de aanbestedingsprocedures voor deze projecten, het vaststellen van minimumprijzen voor de offertes, het toewijzen van quota en projecten en het uitwisselen van gegevens. Subsidiair vorderen verzoeksters vermindering van de hun bij de bestreden beschikking opgelegde geldboete.

Ter ondersteuning van hun vorderingen voeren verzoeksters zeven middelen aan.

Het eerste middel houdt in dat de Commissie de in artikel 253 EG voorgeschreven motiveringsplicht heeft geschonden, door elementen die met name verband houden met de beschuldiging van anticoncurrentiële praktijken, de hoofdelijke veroordeling samen met ALSTOM SA en de verhoging van het basisbedrag van de boete, opgelegd aan AREVA T&D AG wegens haar leidinggevende rol bij de inbreuk, tegenstrijdig of ontoereikend te motiveren.

Met hun tweede middel verwijten verzoeksters de Commissie dat zij artikel 81 EG, en met name de rechtsregels die betrekking hebben op de toerekening van aansprakelijkheid voor een inbreuk, heeft geschonden door AREVA T&D SA en AREVA T&D AG aansprakelijk te houden voor anticoncurrentiële praktijken vóór hun overdracht door ALSTOM SA, aangezien zij heeft geoordeeld dat deze vennootschappen vóór hun overdracht niet onafhankelijk waren van ALSTOM SA.

Het derde middel van verzoeksters is eveneens ontleend aan schending van artikel 81 EG, doordat de Commissie AREVA SA en AREVA T&D HOLDING SA zou hebben beschuldigd van anticoncurrentiële praktijken die werden toegeschreven aan hun directe of indirecte dochtermaatschappijen AREVA SA en AREVA T&D AG, terwijl zij volgens verzoeksters niet heeft aangetoond dat AREVA SA en AREVA T&D HOLDING SA gedurende het tijdvak van de inbreuk deze dochtermaatschappijen daadwerkelijk controleerden.

Het vierde en het vijfde middel zijn ontleend aan schending van de artikelen 7 EG en 81 EG, en met name van de regels betreffende de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de inbreuk. Verzoeksters betogen dat de Commissie AREVA T&D SA en ALSTOM SA niet hoofdelijk had mogen veroordelen, omdat zij geen economische eenheid vormen en een dergelijke hoofdelijke veroordeling een ongeoorloofde delegatie vormt van de sanctiebevoegdheid van de Commissie, alsmede een schending van de algemene beginselen van gelijke behandeling, rechtszekerheid en effectieve rechterlijke bescherming.

Met hun zesde middel stellen verzoeksters dat in de bestreden beschikking het begrip "onderneming die een leidinggevende rol speelt" onjuist is toegepast, hetgeen schending oplevert van artikel 81 EG, alsmede van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten1 en van diverse algemene rechtsbeginselen.

Met hun laatste middel betogen verzoeksters dat de Commissie, in strijd met artikel 81 EG en de richtsnoeren inzake samenwerking die zijn neergelegd in de Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken2, een beoordelingsfout heeft gemaakt ten aanzien van de omvang van verzoeksters' samenwerking tijdens de onderzoeksprocedure.

____________

1 - PB C 9 van 14.1.1998, blz. 3.

2 - PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3.