Language of document : ECLI:EU:F:2007:18

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

1 februari 2007

Zaak F‑125/05

Vassilios Tsarnavas

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten van ambtenaren van verschillende diensten – Vordering tot schadevergoeding – Ontvankelijkheid – Redelijke termijn – Honoraria van advocaat – Precontentieuze procedure – Immateriële schade”

Betreft: Beroep krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA, waarbij V. Tsarnavas met name verzoekt, enerzijds, om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 1 april 2005 houdende afwijzing van zijn verzoek om vergoeding, ten belope van 72 000 EUR, van de materiële en immateriële schade die hij in het kader van de bevorderingsronden 1998 en 1999 heeft geleden als gevolg van door die instelling begane onregelmatigheden en dienstfouten, en anderzijds, om veroordeling van de Commissie tot betaling van de genoemde vergoeding.

Beslissing: De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 3 000 EUR ter vergoeding van zijn immateriële schade. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Commissie zal haar eigen kosten dragen en één derde van de kosten van Tsarnavas. Tsarnavas zal twee derde van zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Termijnen – Verzoek aan instelling om schadevergoeding – Inachtneming van redelijke termijn

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 46; Ambtenarenstatuut, art. 90)

2.      Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Dienstfout

1.      Het staat aan de ambtenaren of functionarissen om binnen een redelijke termijn, en wel vanaf het ogenblik waarop zij kennis hebben gekregen van de situatie waartegen zij opkomen, bij de instelling elk verzoek in te dienen waarmee zij van de Gemeenschap vergoeding beogen te verkrijgen voor schade die aan laatstgenoemde toerekenbaar zou zijn. De redelijkheid van de termijn moet worden beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen. De vijfjarige verjaringstermijn waarin artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie voorziet voor vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, vormt in dit verband een in aanmerking te nemen vergelijkingspunt.

Wanneer een ambtenaar opkomt tegen onregelmatigheden of dienstfouten die zijn instelling herhaaldelijk zou hebben begaan in het kader van verschillende bevorderingsronden, dient de redelijkheid van de termijn die de betrokkene heeft laten verstrijken alvorens een verzoek in te dienen om vergoeding van de materiële schade als gevolg van de honoraria en kosten die hij zijn advocaat verschuldigd is in het kader van verschillende precontentieuze procedures, te worden beoordeeld in het licht van elk van deze procedures.

Die redelijkheid wordt daarentegen anders beoordeeld, wanneer het gaat om de immateriële schade die voortvloeit uit de toestand van onzekerheid en bezorgdheid waarin hij met betrekking tot zijn eventuele bevordering in het kader van de betrokken bevorderingsronden gedurende lange tijd zou hebben verkeerd, en uit het verlies van vertrouwen in zijn instelling – schade die zou zijn veroorzaakt door een samenstel van besluiten en gedragingen van de instelling. Deze besluiten en gedragingen moeten namelijk globaal worden beoordeeld en de rechtmatigheid en gevolgen ervan kunnen alleen in hun geheel worden geëvalueerd.

(cf. punten 69‑73 en 81)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 6 juli 2001, Tsarnavas/Commissie, T‑161/00, JurAmbt. blz. I‑A‑155 en II‑721, punt 37; 5 oktober 2004, Eagle e.a./Commissie, T‑144/02, Jurispr. blz. II‑3381, punten 65 en 66

2.      Een bestuursfout ten aanzien van een ambtenaar in het kader van verschillende bevorderingsronden, als gevolg waarvan die ambtenaar meerdere klachten heeft ingediend die – althans gedeeltelijk – gerechtvaardigd zijn gebleken, aangezien zij hebben geleid, nu eens tot een regeling tussen partijen, dan weer tot de intrekking van het bestreden besluit, of tot een nietigverklaringsarrest van de gemeenschapsrechter, vormt een dienstfout die voor de betrokkene vertraging meebrengt in het verloop van de bevorderingsronden in kwestie en een toestand van onzekerheid en bezorgdheid over zijn professionele toekomst creëert, en dus de toekenning rechtvaardigt van een vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade.

Dat verzoeker daarna is gepensioneerd wegens invaliditeit, maakt de schade niet ongedaan die hem is berokkend door een gedraging van de administratie in verband met zijn eventuele bevordering in het kader van eerdere bevorderingsronden.

(cf. punten 99 en 100)