Language of document :

Beroep ingesteld op 7 februari 2014 – Iranian Offshore Engineering & Construction / Raad

(Zaak T-95/14)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Iranian Offshore Engineering & Construction Co. (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: J. Viñals Camallonga, L. Barriola Urruticoechea en J. Iriarte Ángel, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

artikel 1 van besluit 2013/661/GBVB van de Raad nietig te verklaren voor zover dit op haar betrekking heeft en haar uit de bijlage bij dit besluit te verwijderen;

artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad nietig te verklaren voor zover dit op haar betrekking heeft en haar uit de bijlage bij deze verordening te verwijderen, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Onderhavige procedure is gericht tegen artikel 1 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad van 15 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 306, blz. 3), en besluit 2013/661/GBVB van de Raad van 15 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 306, blz. 18), voor zover zij beogen verzoekster op te nemen in de lijst van personen en entiteiten waartegen de beperkende maatregelen zijn gericht.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

Eerste middel: kennelijke onjuiste beoordeling van de feiten die aan de litigieuze bepalingen ten grondslag liggen, doordat deze bepalingen niet op feiten en bewijzen zijn gebaseerd.

Tweede middel: schending van de motiveringsplicht doordat aan de litigieuze bepalingen, wat IOEC betreft, een ongegronde motivering ten grondslag ligt die ook onnauwkeurig, niet-specifiek en algemeen is, zodat zij haar verweer niet naar behoren kan formuleren.

Derde middel: schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming aangaande de motivering van de handelingen, het ontbreken van bewijs voor de aangevoerde motivering en het recht van verweer en het eigendomsrecht, doordat de motiveringsplicht en het vereiste om bewijzen aan te dragen niet zijn nageleefd, wat van invloed is op de overige rechten.

Vierde middel: misbruik van bevoegdheid, doordat er objectieve, precieze en overeenstemmende aanwijzingen zijn dat de Raad bedrieglijk misbruik heeft gemaakt van haar positie door sanctiemaatregelen te nemen ter bereiking van andere dan door haar aangevoerde doelstellingen.

Vijfde middel: onjuiste uitlegging van de rechtsregels die men wil toepassen, aangezien zij onjuist en ruim worden uitgelegd en toegepast, wat onaanvaardbaar is wanneer het gaat om strafbepalingen.

Zesde middel: schending van het eigendomsrecht, doordat het zonder werkelijke motivering is beperkt.

Zevende middel: schending het gelijkheidsbeginsel, doordat de relatieve positie van de verzoekende onderneming zonder reden is aangetast.