Language of document : ECLI:EU:T:2015:433

Zaak T‑95/14

(gedeeltelijke publicatie)

Iranian Offshore Engineering & Construction Co.

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Beoordelingsfout – Motiveringsplicht – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Misbruik van bevoegdheid – Eigendomsrecht – Gelijke behandeling”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 juni 2015

1.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Financiële steun aan de Iraanse regering – Begrip

(Besluiten 2010/413/GBVB en 2013/661/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 1154/2013 van de Raad)

2.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Omvang van het toezicht – Uitsluiting van elementen die na de vaststelling van het bestreden besluit ter kennis van de instelling zijn gebracht

(Besluit 2013/661/GBVB van de Raad; verordening nr. 1154/2013 van de Raad)

3.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Logistieke steun aan de Iraanse regering – Begrip – Activiteit die door het kwantitatieve en kwalitatieve belang ervan nucleaire proliferatie kan bevorderen doordat zij de Iraanse regering in staat stelt om aan bepaalde logistieke behoeften tegemoet te komen – Daaronder begrepen

(Besluiten 2010/413/GBVB en 2013/661/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 1154/2013 van de Raad)

1.      Op het gebied van de beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, zoals de bevriezing van tegoeden van entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering, doelt het criterium van financiële ondersteuning van de Iraanse regering niet op elke vorm van steun, maar alleen de vormen van steun die, door het kwantitatieve of kwalitatieve belang ervan, bijdragen tot de voortzetting van de Iraanse nucleaire activiteiten.

Dergelijke steun kan onder meer voortvloeien uit kapitaalbanden tussen de onderneming en de Iraanse Staat, zodat die laatste uiteindelijk het voordeel van de dividenden en meerwaarde uit de door de onderneming verrichte activiteiten geniet.

(cf. punten 43, 44)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 46)

3.      De definitie van het begrip „logistiek” in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran is niet beperkt tot het transport van goederen of personen. Dit begrip wordt immers doorgaans aldus opgevat dat het elke activiteit op het gebied van de organisatie en de uitvoering van een complexe handeling of een complex proces omvat. De logistiek is daarmee een breed begrip dat verschillende soorten handelingen kan behelzen, zoals de aanvoer van grondstoffen, materiaalbeheer, de levering van producten of expeditie. Bijgevolg moet als logistieke ondersteuning in de zin van bovengenoemde bepalingen worden beschouwd, elke activiteit die, ook als zij als zodanig niet in direct of indirect verband met nucleaire proliferatie staat, door het kwantitatieve of kwalitatieve belang ervan, die proliferatie kan bevorderen doordat zij de Iraanse regering in staat stelt om aan bepaalde logistieke behoeften tegemoet te komen, zoals in de aardolie- en gassector, die aanzienlijke inkomsten voor die regering genereert.

De activiteiten engineering, bouw en onderhoud van een entiteit die actief is op het gebied van engineering en de bouw en montage van infrastructuur, zowel op zee als op land, voor aardolie- en aardgasprojecten, die zichzelf als de eerste Iraanse algemeen aannemer op het gebied van de bouw en aanleg van zee-infrastructuur presenteert, zijn onmisbaar voor de goede werking van de aardgas- en aardolie-industrie van Iran. Zonder de boor-, winnings- en transportinstallaties, met name de aardgas- en aardoliepijpleidingen, zou die industrie niet kunnen functioneren. De installaties en bouwwerken van die entiteit zijn dus, door hun kwantitatieve en kwalitatieve belang, noodzakelijk om te voldoen aan de behoeften van de aardolie- en gassector in Iran, die via verschillende staatsbedrijven door de Iraanse regering wordt gecontroleerd. Dergelijke door deze entiteit aan genoemde regering verleende logistieke steun voldoet dus aan het criterium in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413/GBVB en in artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012, aangezien Iran volgens overweging 22 van besluit 2010/413/GBVB en overweging 8 van besluit 2012/35/GBVB uit zijn energiesector aanzienlijke inkomsten haalt waarmee het zijn proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten kan financieren.

De Raad maakt dus geen beoordelingsfout door een dergelijke entiteit te plaatsen op de lijsten van personen en entiteiten waarvoor sancties gelden, op grond dat zij logistieke steun aan de Iraanse regering verleent.

(cf. punten 53‑55)