Language of document : ECLI:EU:C:2024:151

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 22 februari 2024 (1)

Zaak C135/23

Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte eV (GEMA)

tegen

GL

[verzoek van het Amtsgericht Potsdam (rechter in eerste aanleg Potsdam, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3, lid 1 – Recht van mededeling aan het publiek – Begrip ‚mededelingshandeling’ – Beschikbaarstelling in appartementen van televisietoestellen met een kamerantenne voor het ontvangen van televisie-uitzendingen”






 Inleiding

1.        In het auteursrecht van de Unie neemt het recht van mededeling aan het publiek zeker een prominente plaats in wat betreft de aandacht die er in de rechtspraak van het Hof aan wordt besteed. Een van de fundamenteelste juridische kwesties waarmee deze rechtsinstelling te maken krijgt, is het onderscheid tussen een mededeling aan het publiek, zijnde een handeling die onderworpen is aan de exclusieve rechten van de auteursrechthebbenden, en de enkele beschikbaarstelling van faciliteiten voor het verrichten of ontvangen van een dergelijke mededeling, die niet aan die rechten is onderworpen.

2.        De criteria voor het maken van dit onderscheid zijn uiteengezet in recente arresten van het Hof.(2) De onderhavige zaak toont echter aan dat er nog grijze gebieden of grenssituaties zijn waarin het niet gemakkelijk is om met zekerheid uit te maken aan welke kant van dit onderscheid de betrokken handeling zich bevindt.

3.        Derhalve dient het Hof zijn rechtspraak op dit gebied te verfijnen en daarbij te letten op zowel de samenhang ervan als het juiste evenwicht tussen de verschillende in het geding zijnde belangen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

4.        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(3) bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

 Duits recht

5.        Het recht van mededeling aan het publiek is in het Duitse recht vastgelegd bij § 15 van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965(4), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „UrhG”), waarin onder meer is bepaald:

„[...]

(2)      De auteur heeft bovendien het uitsluitende recht om zijn werk in immateriële vorm aan het publiek mee te delen (recht van mededeling aan het publiek). Het recht van mededeling aan het publiek omvat met name:

1.      het recht tot vertoning, uitvoering en opvoering (§ 19);

2.      het recht tot beschikbaarstelling aan het publiek (§ 19a);

3.      het recht tot uitzending (§ 20);

4.      het recht tot mededeling via beeld- of geluidsdragers (§ 21);

5.      het recht om radio-uitzendingen mee te delen en ter beschikking te stellen van het publiek (§ 22).

(3)      Een mededeling is openbaar wanneer zij bestemd is voor een pluraliteit van leden van het publiek. Het publiek omvat eenieder die niet door persoonlijke relaties verbonden is met degene die het werk exploiteert of met andere personen voor wie het werk in immateriële vorm waarneembaar of toegankelijk wordt gemaakt.”

6.        Volgens het arrest Königshof van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) moeten deze bepalingen aldus worden uitgelegd dat het feit dat de exploitant van een hotel de kamers ervan uitrust met televisietoestellen met een kamerantenne, geen mededeling aan het publiek vormt.(5) Bij het kiezen van deze oplossing heeft deze rechter het niet nodig geacht het Hof een prejudiciële vraag te stellen over de uitlegging van richtlijn 2001/29.

 Feiten van het hoofdgeding, procedure en prejudiciële vraag

7.        De Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte eV (hierna: „GEMA”), een organisatie voor het collectieve beheer van auteursrechten op het gebied van muziek, heeft bij het Amtsgericht Potsdam (rechter in eerste aanleg Potsdam, Duitsland) een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van het auteursrecht ingesteld tegen GL, de exploitant van een appartementsgebouw, op grond dat laatstgenoemde in strijd met § 15 UrhG in die appartementen televisietoestellen ter beschikking stelt die zijn uitgerust met een kamerantenne waarmee uitzendingen kunnen worden ontvangen.

8.        Omdat deze rechter eraan twijfelt of een dergelijke beschikbaarstelling, zonder dat er sprake is van een „centrale ontvangst”, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is er sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van [richtlijn 2001/29] wanneer de exploitant van een flatgebouw televisietoestellen in het flatgebouw ter beschikking stelt die elk door middel van een kamerantenne uitzendingen ontvangen zonder een centrale ontvangst voor de doorgifte van de signalen?”

9.        Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing is op 7 maart 2023 binnengekomen bij het Hof. GEMA, de Franse en de Oostenrijkse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Het Hof heeft besloten om uitspraak te doen zonder pleitzitting.

 Analyse

10.      Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de exploitant van een gebouw met huurappartementen in deze appartementen televisietoestellen installeert die zijn uitgerust met een kamerantenne waarmee televisie-uitzendingen kunnen worden ontvangen, een dergelijke installatie onder het in deze bepaling neergelegde uitsluitende recht van auteurs valt om de mededeling van hun werken aan het publiek toe te staan of te verbieden.

11.      De uitgebreide rechtspraak van het Hof over het recht van mededeling aan het publiek biedt een belangrijke leidraad bij de beantwoording van deze vraag. Derhalve is het nodig die rechtspraak hieronder kort in herinnering te brengen.

 Relevante rechtspraak van het Hof

12.      Volgens vaste rechtspraak van het Hof houdt de mededeling aan het publiek van auteursrechtelijk beschermd materiaal twee elementen in, namelijk de mededelingshandeling en het publiek tot wie deze mededeling is gericht.(6)

13.      De mededelingshandeling kan normaliter twee vormen aannemen. De eerste bestaat erin dat de auteur van de mededeling het beschermde werk of het signaal met dit werk op eigen initiatief doorgeeft aan het publiek. Alleen over de ontvangst van deze doorgifte kunnen de leden van het publiek eventueel zelf beslissen. Dit is met name het geval voor de zogenoemde „lineaire” mediadiensten zoals televisie. De tweede vorm van communicatie beperkt zich tot het beschikbaar stellen van het werk aan het publiek, waarbij de leden van het publiek dan vrij kunnen beslissen om de doorgifte op een gekozen tijdstip te starten. Dit is met name het geval voor mededelingshandelingen via het internet.

14.      Een belangrijk onderscheid moet worden gemaakt tussen mededelingshandelingen enerzijds en de enkele beschikbaarstelling van faciliteiten voor het verrichten of ontvangen van een mededeling anderzijds. Overweging 27 van richtlijn 2001/29 bepaalt dat artikel 3 van deze richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een dergelijke beschikbaarstelling op zich geen mededeling vormt.(7) Deze overweging weerspiegelt de gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 8 van het Verdrag inzake het auteursrecht van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), dat is vastgesteld te Genève op 20 december 1996 en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG(8). Voorts wordt deze overweging bevestigd door overweging 23 van diezelfde richtlijn, volgens welke aan het recht van mededeling aan het publiek „een ruime betekenis [moet] worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan”, met dien verstande dat dit recht „geen betrekking [heeft] op enige andere handeling”.

15.      Zo heeft het Hof met name geoordeeld dat de verhuur van met een radio uitgeruste motorvoertuigen geen mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vormt.(9)

16.      Wanneer er twijfel bestaat over de vraag wie aan de oorsprong van een mededeling ligt, is het essentiële criterium de centrale rol die deze persoon speelt en de weloverwogen aard van zijn interventie. Hij verricht namelijk een mededelingshandeling wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot een beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder een dergelijke interventie geen toegang of slechts moeilijk toegang zouden hebben tot het verspreide werk.(10)

17.      Het publiek tot wie de mededeling is gericht, moet een onbepaald, maar vrij groot aantal potentiële ontvangers omvatten. Om dit aantal te bepalen, moet met name rekening worden gehouden met het aantal personen dat tegelijkertijd toegang kan hebben tot hetzelfde werk, maar ook met het aantal personen dat daar achtereenvolgens toegang toe kan hebben.(11)

18.      In geval van secundaire mededeling aan het publiek moet het gaan om een „nieuw” publiek, dat wil zeggen een publiek waarmee de auteursrechthebbende nog geen rekening hield toen hij toestemming gaf voor de oorspronkelijke mededeling van zijn werk aan het publiek.(12)

19.      Ten slotte heeft het Hof met betrekking tot een situatie die lijkt op die in de onderhavige zaak, namelijk de installatie van televisietoestellen die zijn aangesloten op een centrale antenne in hotelkamers, geoordeeld dat „het doorgeven van een signaal door middel van televisietoestellen door een hotel aan de gasten die in zijn kamers verblijven, [...] ongeacht de gebruikte techniek van doorgifte van het signaal, een mededeling aan het publiek [vormt] in de zin van artikel 3, lid 1, van [richtlijn 2001/29]”(13).

 Eenvoudige toepassing in de onderhavige zaak?

20.      Op het eerste gezicht zou het antwoord op de prejudiciële vraag in de onderhavige zaak kunnen voortvloeien uit een eenvoudige toepassing van de in de voorgaande punten aangehaalde rechtspraak van het Hof.

21.      De belangrijkste juridische vraag in deze zaak is of de installatie van televisietoestellen met een kamerantenne in huurappartementen moet worden aangemerkt als een handeling van secundaire mededeling van televisie-uitzendingen aan het publiek, dan wel als de enkele beschikbaarstelling van faciliteiten waarmee de oorspronkelijke mededeling van deze uitzendingen kan worden ontvangen, waarbij deze mededeling door de omroeporganisaties wordt verricht.

22.      Bij het maken van het onderscheid tussen deze twee categorieën handelingen is het volgens het Hof van doorslaggevend belang of er sprake is van een weloverwogen interventie van de betrokkene met betrekking tot de eigenlijke inhoud van de mededeling, waarbij deze interventie verschillende vormen kan aannemen(14). Het Hof heeft er voorts op gewezen dat, indien het enkele feit dat het gebruik van apparatuur noodzakelijk is om het publiek toegang te geven tot een werk, er automatisch toe zou leiden dat de beschikbaarstelling van die apparatuur als een mededelingshandeling wordt aangemerkt, elke beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten bedoeld om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten, een mededeling aan het publiek zou vormen, hetgeen in strijd zou zijn met de duidelijke bewoordingen van overweging 27 van richtlijn 2001/29.(15)

23.      Het Hof heeft aldus noch de verhuur van met een radio uitgeruste voertuigen(16), noch de exploitatie als zodanig van een onlinehost- en deelplatform voor bestanden(17), noch, ten slotte, het feit dat aan boord van een openbaar vervoermiddel een geluidsinstallatie en software voor het uitzenden van achtergrondmuziek aanwezig zijn(18), als een mededelingshandeling gekwalificeerd. Deze handelingen zijn gelijkgesteld met het enkele ter beschikking stellen van faciliteiten waarmee een mededeling kan worden verricht. Bovendien heeft het Hof in het arrest SGAE, dat betrekking had op in hotelkamers geïnstalleerde televisietoestellen, reeds een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de installatie van deze toestellen als zodanig en de distributie van het signaal door middel van deze toestellen.(19)

24.      De vaststelling dat er geen sprake is van een mededelingshandeling, maakt volgens het Hof een onderzoek naar het eventuele bestaan van een nieuw publiek overbodig.(20)

25.      In de lijn van de rechtspraak waarnaar ik zojuist heb verwezen, zou dus kunnen worden geoordeeld dat, wanneer de exploitant van een gebouw met huurappartementen in deze appartementen televisietoestellen installeert die zijn uitgerust met een kamerantenne waarmee televisie-uitzendingen kunnen worden ontvangen zonder dat enige extra tussenkomst van deze exploitant is vereist, een dergelijke installatie gelijkstaat aan de enkele beschikbaarstelling van faciliteiten, zodat zij geen mededelingshandeling vormt en dus ook geen mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

26.      Ik wil benadrukken dat een dergelijke oplossing volgens mij perfect verdedigbaar zou zijn. Ten eerste zou zij in overeenstemming zijn met de formele logica van de relevante beslissingen van het Hof. De onderhavige situatie vertoont met name talrijke gelijkenissen met die van met een radio uitgeruste huurvoertuigen, die aan de orde was in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Stim en SAMI. In beide gevallen huurt de gebruiker een ruimte – in het ene geval om erin te verblijven, in het andere om zich ermee te verplaatsen – die is uitgerust met faciliteiten die het mogelijk maken om zonder extra tussenkomst de terrestrische uitzending van respectievelijk televisie of radio te ontvangen. Het lijkt dus vanzelfsprekend om deze twee situaties, vanuit het oogpunt van het recht van mededeling aan het publiek zoals geregeld in artikel 3 van richtlijn 2001/29, op soortgelijke wijze te kwalificeren.

27.      Ten tweede moet worden opgemerkt dat het recht op mededeling aan het publiek sterk afhankelijk is van de technologie die wordt gebruikt om de onder dit recht vallende handelingen te verrichten, namelijk de mededeling van beschermd materiaal aan personen die niet aanwezig zijn op de plaats van oorsprong van die mededeling.(21) Het is dan ook niet verwonderlijk dat de juridische kwalificaties op dit gebied gebaseerd zijn op het criterium van de gebruikte technologie, waardoor andere overwegingen, zoals het perspectief van de eindgebruiker van het werk, naar de achtergrond worden verschoven.(22) Dit zou in de onderhavige zaak het geval zijn indien de oplossing wordt gebaseerd op de afwezigheid van een extra tussenkomst in de vorm van de doorgifte van het televisiesignaal naar de huurappartementen.

28.      Dit lijkt overigens de oplossing te zijn waarvoor het Bundesgerichtshof heeft gekozen in het in punt 6 van deze conclusie genoemde arrest Königshof. Dit is ook de opvatting waarachter de Oostenrijkse regering en de Commissie zich in hun opmerkingen scharen.

29.      Ik moet echter toegeven dat ik deze oplossing weinig overtuigend vind wat het bereikte resultaat betreft. In situaties waarin het bestaan van een publiek denkbaar is, met name in het geval van de verhuur van appartementen voor korte duur(23), zou er immers een kennelijk verschil in behandeling bestaan tussen enerzijds huurappartementen die zijn uitgerust met een televisietoestel met een kamerantenne en anderzijds hotelkamers die zijn uitgerust met een televisietoestel dat is aangesloten op een centrale antenne, waarbij deze hypothese door het Hof is geanalyseerd in het arrest SGAE. Bovendien kan de in de onderhavige zaak gekozen oplossing zo nodig gemakkelijk worden toegepast op hotelkamers die zijn uitgerust met een televisietoestel met een kamerantenne. De grondslag voor dit verschil in behandeling, namelijk het ontbreken, in een van die twee gevallen, van een mededelingshandeling van de betrokken gebruiker in de vorm van een doorgifte of wederdoorgifte, in de strikte zin van het woord, van de beschermde inhoud, is naar mijn mening moeilijk te verenigen met de materiële logica waarop de door het Hof in het arrest SGAE gegeven uitlegging is gebaseerd. Het technologische verschil tussen een centrale antenne enerzijds en kamerantennen anderzijds lijkt mij evenmin voldoende substantieel om een verschillende behandeling vanuit auteursrechtelijk oogpunt te rechtvaardigen.

30.      Ik stel dus voor om de onderhavige zaak in het licht van dat arrest te analyseren om tot een oplossing te komen die daarmee in overeenstemming is, zonder te raken aan de rechtspraak van het Hof met betrekking tot het onderscheid tussen een mededeling aan het publiek en de beschikbaarstelling van faciliteiten die een dergelijke mededeling mogelijk maken.

 Analyse in het licht van het arrest SGAE

31.      Ik herinner eraan dat het Hof in het arrest SGAE heeft geoordeeld dat „het doorgeven van een signaal door middel van televisietoestellen door een hotel aan de gasten die in zijn kamers verblijven, [...] ongeacht de gebruikte techniek van doorgifte van het signaal, een mededeling aan het publiek [vormt] in de zin van artikel 3, lid 1, van [richtlijn 2001/29]”(24).

32.      Het is juist dat het Hof in dat arrest heeft gepreciseerd dat de enkele installatie van televisietoestellen in hotelkamers als zodanig geen mededeling aan het publiek vormt.(25) Het heeft hier echter aan toegevoegd dat wanneer deze installatie de toegang van het publiek tot de uitgezonden werken mogelijk maakt, doordat het hotel door middel van de in de kamers geïnstalleerde toestellen het televisiesignaal doorgeeft aan zijn gasten, het wel degelijk om een mededeling aan het publiek gaat.(26)

33.      Het is ook juist dat, in de zaak die tot het arrest SGAE heeft geleid, het televisiesignaal in kwestie aanvankelijk door het hotel werd ontvangen en vervolgens via kabel naar de kamers in het hotel werd verspreid(27), zodat het dus om een wederdoorgifte in strikte zin ging. Deze wederdoorgifte blijkt voor het Hof evenwel niet doorslaggevend te zijn geweest voor de vaststelling van het bestaan van een mededeling aan het publiek.

34.      Om tot de in het arrest SGAE uiteengezette oplossing te komen, heeft het Hof geoordeeld dat de gasten van een hotel een nieuw publiek vormen, dat verschilt van het publiek dat de auteursrechthebbenden in aanmerking hebben genomen toen zij toestemming gaven voor de oorspronkelijke mededeling van de werken, in dit geval de televisie-uitzending. Volgens het Hof bestaat dit laatste publiek enkel uit de bezitters van televisietoestellen die in hun privé- of gezinssfeer deze uitzendingen ontvangen. Personen die zich weliswaar binnen het ontvangstgebied van de uitzending bevinden, maar zonder tussenkomst van een derde niet van deze uitzending kunnen profiteren, maken geen deel uit van dit oorspronkelijke publiek. Aldus moeten deze personen, zodra zij toegang tot de betrokken uitzending krijgen, als een nieuw publiek worden beschouwd, zodat de handeling waarmee zij toegang tot de uitzending krijgen, een van de oorspronkelijke mededeling te onderscheiden mededeling aan het publiek vormt. In die zaak is het hotel, door in de hotelkamers televisietoestellen te installeren waarmee uitzendingen konden worden bekeken, met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag tussengekomen om zijn gasten toegang tot de beschermde werken te verlenen.(28)

35.      Met andere woorden, de gasten van een hotel, die zich per definitie buiten hun woonplaats bevinden, zouden normaliter niet van een televisie-uitzending kunnen profiteren op de plaats waar het hotel is gevestigd, tenzij zij hun eigen televisietoestel met een antenne met zich meebrengen, hetgeen weinig evident is. Door in de kamers televisietoestellen te installeren die op een antenne zijn aangesloten, verricht het betrokken etablissement de noodzakelijke handeling om deze gasten toegang tot de uitzending te verlenen. Aangezien de gasten van een hotel een publiek vormen(29), moet dit publiek als nieuw worden aangemerkt en de betrokken handeling in haar geheel als een mededeling aan het publiek. Dit is de kern van de redenering van het Hof in het arrest SGAE.

36.      Indien deze redenering op de onderhavige situatie wordt toegepast, kan gemakkelijk tot hetzelfde resultaat worden gekomen. In de eerste plaats vormen huurders van voor korte duur verhuurde appartementen immers op dezelfde wijze een publiek als de gasten van een hotel. In de tweede plaats bevinden zij zich ook op verplaatsing ten aanzien van hun woonplaats, zodat zij zonder tussenkomst van een derde niet van televisie-uitzendingen kunnen profiteren. Een dergelijke tussenkomst in de vorm van de installatie in appartementen van televisietoestellen waarmee dergelijke uitzendingen kunnen worden ontvangen, moet derhalve, in de derde plaats, worden beschouwd als het verlenen van toegang tot beschermde werken aan een nieuw publiek en als een mededeling aan het publiek.

37.      In een situatie als die in het hoofdgeding neemt de tussenkomst van de exploitant van een appartementsgebouw weliswaar niet de vorm aan van een eigenlijke doorgifte of wederdoorgifte. Derhalve zou kunnen worden geoordeeld, zoals ik hierboven heb opgemerkt(30), dat er geen sprake is van een mededelingshandeling. Niettemin is er nog steeds sprake van een weloverwogen interventie van de betrokken gebruiker met als doel een nieuw publiek toegang te geven tot beschermde werken.(31)

38.      We staan dus als het ware voor een dilemma tussen enerzijds de coherentie van de redenering volgens welke er geen sprake is van een mededelingshandeling wanneer er geen doorgifte van beschermde werken plaatsvindt, en anderzijds de coherentie van het resultaat, die dicteert dat iedere tussenkomst van een gebruiker die met volledige kennis van zaken dergelijke werken toegankelijk maakt voor een nieuw publiek, dat er zonder die tussenkomst niet van zou kunnen profiteren, als een mededeling aan het publiek moet worden gekwalificeerd.

39.      De redenering is uiteraard zeer belangrijk bij de uitlegging en de toepassing van het recht. Een coherente en overtuigende redenering rechtvaardigt de gekozen uitlegging van de bepalingen en de vastgestelde oplossing voor het geschil, in de ogen van zowel de betrokken partijen als het ruimere publiek(32). Een al te formalistische redenering dreigt echter te leiden tot een oplossing die misschien wel coherent is volgens de gekozen logica, maar in wezen onrechtvaardig of eenvoudigweg onjuist is. In een dergelijke situatie is het naar mijn mening dan ook te verkiezen om niet de voorkeur te geven aan het resultaat dat zou voortvloeien uit de formalistische toepassing van een bepaalde redenering, ook al is deze reeds eerder gevolgd, maar aan het resultaat dat het best de werkelijke grondslagen en doelstellingen van de uit te leggen regel weergeeft, ongeacht of deze regel zijn oorsprong vindt in de wetgeving of in de rechtspraak.

40.      Het is juist dat, in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie, de exploitant van een appartementsgebouw geen doorgifte van het televisiesignaal naar de betrokken appartementen realiseert, aangezien elk appartement is uitgerust met een onafhankelijke installatie waarmee dat signaal kan worden ontvangen. De handeling van de exploitant beperkt zich er echter niet toe, voor de huurders te voorzien in een televisietoestel en een kamerantenne, die zij op elke gewenste manier kunnen gebruiken. Door de appartementen uit te rusten met een televisietoestel met een kamerantenne die zo is afgesteld dat zij de ontvangst mogelijk maakt van het signaal van terrestrische televisie-uitzendingen dat beschikbaar is in het ontvangstgebied waarbinnen het gebouw is gelegen, stelt de exploitant de huurders in staat om binnen het gehuurde appartement en tijdens de huurperiode te profiteren van welbepaalde televisie-uitzendingen.

41.      Uit dit oogpunt lijkt de situatie in het hoofdgeding sterk op die in de zaak die tot het arrest SGAE heeft geleid. In het licht van de redenering die aan de door het Hof in dit arrest vastgestelde oplossing ten grondslag ligt, lijkt het mij niet dat in het onderhavige geval verschillen van technische aard, zoals het aantal gebruikte antennen (een centrale antenne of verscheidene kamerantennen) of de lengte van de kabel tussen de antenne en het televisietoestel(33), een radicaal tegenovergestelde oplossing rechtvaardigen.

42.      Naar mijn mening kan er dus van worden uitgegaan dat de exploitant van een appartementsgebouw, door met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze televisietoestellen met een kamerantenne in de huurappartementen van dit gebouw te installeren, een „mededelingshandeling” verricht die erin bestaat dat de huurders toegang wordt verleend tot beschermde werken die zijn vervat in televisie-uitzendingen die door middel van die toestellen in die appartementen kunnen worden ontvangen, op een wijze die in wezen identiek is aan de situatie van hotelkamers met televisietoestellen die op een centrale antenne zijn aangesloten.

 Verband met de bestaande rechtspraak

43.      Deze oplossing is volledig in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof over het recht van mededeling aan het publiek. In de eerste plaats heeft het Hof het begrip „mededeling aan het publiek” immers ruim uitgelegd en daaronder soms handelingen begrepen die strikt genomen niet bestaan in de doorgifte van beschermde werken.

44.      Zoals GEMA terecht opmerkt, heeft het Hof in het arrest Phonographic Performance (Ireland)(34) het feit dat een hotel geluidsopnamen aan zijn gasten beschikbaar stelde, ook in fysieke vorm, alsmede apparatuur voor het afspelen daarvan, als mededeling aan het publiek gekwalificeerd, ondanks het feit dat deze handeling geen enkele doorgifte inhield en veeleer verwant was aan het verhuren van fonogrammen en bijbehorende technische apparatuur. Om tot dit resultaat te komen, heeft het Hof zich gebaseerd op het feit dat de betrokken gebruiker zijn klanten de twee elementen verschafte die noodzakelijk waren om van de beschermde werken kennis te kunnen nemen(35), hetgeen doet denken aan de installatie van een televisietoestel met een kamerantenne waarmee televisie-uitzendingen kunnen worden ontvangen en bekeken.

45.      Verder heeft het Hof in het arrest Airfield en Canal Digitaal(36) geoordeeld dat, hoewel de doorgifte van televisieprogramma’s per satelliet moet worden beschouwd als één enkele, ondeelbare mededeling aan het publiek die is toe te schrijven aan de omroeporganisatie onder wier controle en verantwoordelijkheid de programmadragende signalen worden ingevoerd in de mededelingenketen die naar de satelliet leidt(37), een aanbieder van een satellietpakket deze programma’s toegankelijk kan maken voor een nieuw publiek, waardoor hij een afzonderlijke handeling verricht die onder het recht van mededeling aan het publiek valt(38). Er kan dus sprake zijn van een handeling bestaande in een mededeling aan het publiek, zonder dat er sprake is van een wederdoorgifte van beschermde werken die zich onderscheidt van de oorspronkelijke doorgifte. Deze oplossing is onlangs bevestigd in het arrest AKM (Aanbieden van satellietpakketten in Oostenrijk)(39).

46.      Ten slotte heeft het Hof in een aantal gevallen geoordeeld dat er sprake was van een mededeling aan het publiek in situaties waarin de betrokken gebruiker de beschermde werken rechtstreeks aan het ter plaatse aanwezige publiek beschikbaar stelde.(40) Zo interpreteert het Hof, teneinde in overeenstemming met overweging 9 van richtlijn 2001/29 een hoog beschermingsniveau voor de auteursrechthebbenden te garanderen, het begrip „mededeling aan het publiek” op een wijze die verder gaat dan het strikte kader van „iedere mededeling [...] die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan”, door in dit begrip elke handeling op te nemen waarbij een gebruiker weloverwogen intervenieert om een nieuw publiek toegang te verlenen tot een beschermd werk.(41)

47.      In de tweede plaats doet de door mij voorgestelde oplossing niet af aan en is zij niet in tegenspraak met de rechtspraak van het Hof met betrekking tot het onderscheid tussen een mededeling aan het publiek en de enkele beschikbaarstelling van faciliteiten die een dergelijke mededeling mogelijk maken.

48.      Deze oplossing is met name niet in strijd met die waartoe het Hof in het arrest Stim en SAMI is gekomen. In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat de verhuur van met een radio uitgeruste motorvoertuigen geen mededeling aan het publiek is. Het Hof heeft deze oplossing vastgesteld op grond dat de betrokken autoverhuurmaatschappijen geen mededelingshandeling verrichtten, maar slechts faciliteiten ter beschikking stelden die een mededeling mogelijk maakten.(42)

49.      Zoals ik reeds heb aangegeven(43), kunnen de situatie in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Stim en SAMI en de situatie in het hoofdgeding op het eerste gezicht vergelijkbaar lijken, zodat een identieke juridische kwalificatie gerechtvaardigd zou zijn. Ik ben evenwel van mening dat deze twee situaties zich van elkaar onderscheiden door een element dat essentieel is om een handeling als een mededeling aan het publiek te kunnen kwalificeren, namelijk een weloverwogen en onontkoombare interventie van de betrokken gebruiker, die in de onderhavige zaak aanwezig is, maar ontbreekt in de zaak die tot het arrest Stim en SAMI heeft geleid.

50.      Zoals ik heb vastgesteld(44), verricht de exploitant van het gebouw immers, door in de appartementen naar eigen goeddunken en volledig onafhankelijk van de bouw van die appartementen televisietoestellen met een kamerantenne te installeren, weloverwogen een interventie teneinde zijn klanten toegang tot televisie-uitzendingen te verlenen. Dergelijke interventie kan worden beschouwd als een mededelingshandeling in de zin van de rechtspraak van het Hof betreffende het recht van mededeling aan het publiek.

51.      Een autoverhuurmaatschappij verricht daarentegen geen dergelijke interventie. Reeds vele jaren(45) worden radio’s immers normaliter standaard in motorvoertuigen ingebouwd en geïntegreerd in het bedieningssysteem van het betrokken voertuig, zodat autoverhuurmaatschappijen geen enkele invloed hebben op de aanwezigheid ervan aan boord van het voertuig. Deze ondernemingen verrichten dus geen extra handeling om hun klanten toegang tot radio-uitzendingen te verlenen en spelen geen centrale rol met betrekking tot deze toegang. Hun handeling kan derhalve worden aangemerkt als een eenvoudige beschikbaarstelling van faciliteiten, aangezien deze faciliteiten reeds vanaf de productie van de motorvoertuigen daarin aanwezig waren. Zo worden de auteursrechthebbenden, die toestemming hebben verleend voor de uitzending van de werken, geacht ook rekening te hebben gehouden met het publiek dat van deze werken profiteert via radio’s die zijn geïnstalleerd in motorvoertuigen, waaronder huurvoertuigen.(46)

52.      Het is juist dat ik in mijn conclusie in de zaak Stim en SAMI(47) dit element niet doorslaggevend heb geacht, op grond dat, gezien het ontbreken van enige interventie van de autoverhuurmaatschappijen bij de mededeling van werken via de radio, alleen de vraag rees wie de fysieke installaties ter beschikking stelde, een vraag die in het auteursrecht van geen belang is. Daarentegen is dit element in de onderhavige zaak wel van belang, aangezien aan de hand daarvan het wezenlijke verschil tussen de twee betrokken situaties kan worden aangetoond. Bovendien is het Hof in het arrest Stim en SAMI niet specifiek op deze vraag ingegaan, maar heeft het in het algemeen geoordeeld dat de ontvangst van uitzendingen via in motorvoertuigen geïntegreerde radio’s plaatsvond „zonder verdere tussenkomst van de verhuurmaatschappij”(48).

53.      Aangezien autoverhuurmaatschappijen geen invloed hebben op de installatie van radio’s in motorvoertuigen, handelen zij niet vanuit een winstoogmerk, in tegenstelling tot de exploitant van een gebouw met huurappartementen die daarin televisietoestellen installeert.(49) Hoewel het winstoogmerk van de interventie van de betrokken gebruiker op zich niet beslissend is voor het bestaan van een mededelingshandeling, kan het wel een aanwijzing zijn voor de weloverwogen aard van deze interventie.

54.      Bovendien is de oplossing die ik in de onderhavige zaak voorstel niet in strijd met de bevinding van het Hof dat de installatie van geluidsinstallaties in openbare vervoermiddelen geen mededelingshandeling in de zin van het auteursrecht vormt.(50) In een situatie als die van de zaken die tot het arrest Blue Air Aviation hebben geleid, stelt de vervoerder de geluidsinstallatie niet ter beschikking van de passagiers, maar behoudt hij zelf de controle over het gebruik ervan en over de eventuele doorgifte via deze installatie van beschermde werken. Pas als deze doorgifte plaatsvindt, zal zij als mededeling aan het publiek worden gekwalificeerd.(51) Daarentegen wordt in het hoofdgeding de apparatuur waarmee een doorgifte van beschermde werken kan worden ontvangen, namelijk een televisietoestel met een antenne, ter beschikking gesteld van leden van het publiek, die vervolgens vrij kunnen beslissen om deze doorgifte te ontvangen. Het is dus deze beschikbaarstelling die op zich de mededelingshandeling vormt.

55.      Ten slotte, in de derde plaats, is de oplossing die ik voorstel in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof voor zover zij de nadruk legt op de technologische neutraliteit die de uitlegging van de bepalingen van het auteursrecht van de Unie moet kenmerken. Deze neutraliteit is al aangehaald in het arrest SGAE, toen het Hof heeft geoordeeld dat het doorgeven van een televisiesignaal door middel van televisietoestellen in hotelkamers een mededeling aan het publiek vormt „ongeacht de gebruikte techniek van doorgifte van het signaal”(52). Het beginsel van technologische neutraliteit is vervolgens meermaals door het Hof vermeld.(53)

56.      Indien de beslissende factor in de zaak in het hoofdgeding de weloverwogen interventie van de gebruiker is teneinde zijn klanten toegang te verlenen tot televisie-uitzendingen, moet het, overeenkomstig het beginsel van technologische neutraliteit, irrelevant zijn of deze toegang hun wordt verleend door middel van een centrale antenne of een aantal kamerantennen.(54)

57.      Zo moet het feit dat de exploitant van een appartementsgebouw de huurders toegang tot televisie-uitzendingen verleent door middel van televisietoestellen met een kamerantenne die in de appartementen zijn geïnstalleerd, worden beschouwd als een handeling bestaande in de mededeling van beschermde werken die in deze uitzendingen zijn vervat. Nagegaan moet nog worden of en, zo ja, onder welke voorwaarden deze mededeling op een nieuw publiek is gericht, zoals door de rechtspraak van het Hof ter zake wordt vereist.

 Bestaan van een nieuw publiek

58.      Ik herinner eraan dat het Hof in het arrest SGAE heeft geoordeeld dat er sprake was van een publiek dat bestond uit de opeenvolgende gasten van een hotel als geheel beschouwd.(55) Deze gasten worden ook geacht niet te kunnen profiteren van de werken die op televisie worden uitgezonden zonder tussenkomst van het hotel dat hun toegang tot deze werken verleent. Zij vormen derhalve een nieuw publiek(56), hetgeen rechtvaardigt dat voor een dergelijke mededeling aan het publiek een aanvullende toestemming van de auteursrechthebbenden nodig is(57).

59.      Dezelfde redenering kan worden gevolgd ten aanzien van de exploitant van een appartementsgebouw die de huurders van de appartementen toegang tot televisie-uitzendingen verleent, wanneer deze huurders gedurende relatief korte perioden in deze appartementen verblijven en elkaar snel opvolgen, zoals gasten in een hotel. Dergelijke huurders kunnen dan worden beschouwd als personen die, hoewel zij zich in het ontvangstgebied van de televisie-uitzending bevinden, niet van deze uitzending zouden kunnen profiteren zonder tussenkomst van de exploitant van het appartementsgebouw, die hun toegang verleent door in deze appartementen televisietoestellen te installeren die zijn uitgerust met een kamerantenne. In de praktijk gaat het met name om aparthotels of toeristische accommodatie.

60.      Daarentegen moeten huurders die een appartement huren als hoofdverblijfplaats of zelfs als tweede verblijfplaats(58), worden beschouwd als „bezitters van ontvangsttoestellen” in de zin van punt 41 van het arrest SGAE en dus als leden van het publiek met wie de auteursrechthebbenden rekening hebben gehouden toen zij toestemming gaven voor de oorspronkelijke mededeling (in casu terrestrische televisie-uitzendingen). Deze personen profiteren dan van de beschermde werken in hun privé- of gezinssfeer en het doet niet ter zake dat het ontvangtoestel hun door de eigenaar of de exploitant van het appartement in het kader van de verhuur ervan ter beschikking is gesteld. Een dergelijke beschikbaarstelling moet worden gekwalificeerd als de enkele beschikbaarstelling van faciliteiten en vereist geen aanvullende toestemming.

61.      Om het bestaan van een nieuw publiek vast te stellen, moet de aangezochte rechter dus feitelijke vaststellingen doen over de aard van de verhuur in kwestie. In de onderhavige zaak bevat het verzoek om een prejudiciële beslissing op dit punt geen nadere gegevens.

 Antwoord op de prejudiciële vraag

62.      Samenvattend, hoewel ik erken dat in de zaak in het hoofdgeding een oplossing waarbij wordt vastgesteld dat er geen mededeling aan het publiek heeft plaatsgevonden omdat er geen sprake is van een doorgifte stricto sensu van beschermde werken, verdedigbaar zou zijn op basis van een zuiver technische benadering, lijkt een dergelijke oplossing mij niet bevredigend in het licht van de inhoudelijke overwegingen die aan de relevante rechtspraak van het Hof ten grondslag liggen. De logica van deze rechtspraak vereist naar mijn mening immers dat de betrokken handeling wordt beschouwd als een weloverwogen interventie van de betrokken gebruiker met het doel toegang tot beschermde werken te verlenen aan personen die daar zonder deze interventie niet van zouden kunnen profiteren, en dus als een mededelingshandeling. Deze handeling vormt een mededeling aan het publiek wanneer de betrokken personen een nieuw publiek vormen.

63.      Ik stel derhalve voor te oordelen dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het feit dat de exploitant van een gebouw met huurappartementen in die appartementen televisietoestellen installeert die zijn uitgerust met een kamerantenne waarmee televisie-uitzendingen kunnen worden ontvangen, valt onder het in die bepaling neergelegde uitsluitende recht van auteurs om de mededeling van hun werken aan het publiek toe te staan of te verbieden, tenzij de huurders in het appartement in kwestie hun hoofdverblijfplaats of tweede verblijfplaats vestigen.

 Conclusie

64.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Amtsgericht Potsdam te beantwoorden als volgt:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

moet aldus worden uitgelegd dat

het feit dat de exploitant van een gebouw met huurappartementen in die appartementen televisietoestellen installeert die zijn uitgerust met een kamerantenne waarmee televisie-uitzendingen kunnen worden ontvangen, valt onder het in die bepaling neergelegde uitsluitende recht van auteurs om de mededeling van hun werken aan het publiek toe te staan of te verbieden, tenzij de huurders in het appartement in kwestie hun hoofdverblijfplaats of tweede verblijfplaats vestigen.


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      Zie met name arresten van 2 april 2020, Stim en SAMI (C‑753/18, EU:C:2020:268; hierna: „arrest Stim en SAMI”); 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503), en 20 april 2023, Blue Air Aviation (C‑775/21 en C‑826/21, EU:C:2023:307; hierna: „arrest Blue Air Aviation”).


3      PB 2001, L 167, blz. 10.


4      BGBl. 1965 I, blz. 1273.


5      Arrest van 17 december 2015 (I ZR 21/14) (BGH GRUR 2016, blz. 697).


6      Zie laatstelijk arrest Blue Air Aviation (punt 47).


7      Zie in die zin met name arrest Blue Air Aviation (punten 66 en 67).


8      Besluit van de Raad van 16 maart 2000 houdende goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht en het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (PB 2000, L 89, blz. 6).


9      Arrest Stim en SAMI (dictum).


10      Zie met name arrest Stim en SAMI (punt 32).


11      Zie laatstelijk arrest Blue Air Aviation (punten 52 en 54).


12      Zie recentelijk arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 70).


13      Arrest van 7 december 2006, SGAE (C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 1 van het dictum; hierna: „arrest SGAE”). Deze oplossing is bevestigd in de beschikking van 18 maart 2010, Organismos Sillogikis Diacheirisis Dimiourgon Theatrikon kai Optikoakoustikon Ergon (C‑136/09, niet gepubliceerd, EU:C:2010:151).


14      Voor concrete voorbeelden van verschillende vormen van mededelingshandelingen, zie mijn conclusie in de zaak Stim en SAMI (C‑753/18, EU:C:2020:4, punten 33‑37).


15      Zie in die zin arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 79), en arrest Blue Air Aviation (punt 68).


16      Arrest Stim en SAMI, met name de punten 4 en 35.


17      Arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punten 81‑86).


18      Arrest Blue Air Aviation (punten 69 en 71).


19      Arrest SGAE (punten 45 en 46).


20      Arresten Stim en SAMI (met name punt 38) en Blue Air Aviation (punt 72).


21      Volgens de definitie in overweging 23 van richtlijn 2001/29.


22      Zo kan de opneming van een beschermd werk op een internetpagina al dan niet een mededeling van dit werk aan het publiek vormen, afhankelijk van de gebruikte techniek, namelijk rechtstreekse invoeging of deeplinking naar een andere internetsite, ook al is het resultaat vanuit het oogpunt van de gebruiker van die internetpagina hetzelfde. Zie arresten van 7 augustus 2018, Renckhoff (C‑161/17, EU:C:2018:634), en 9 maart 2021, VG Bild-Kunst (C‑392/19, EU:C:2021:181).


23      Wat het probleem van het bestaan van een publiek betreft, zie de punten 58‑61 van deze conclusie.


24      Arrest SGAE (punt 1 van het dictum).


25      Arrest SGAE (punt 45 en punt 46 ab initio).


26      Arrest SGAE (punt 46 in fine).


27      Zie de formulering van de prejudiciële vragen in punt 23 van het arrest SGAE.


28      Zie in die zin arrest SGAE (punten 40‑42).


29      Zoals het Hof heeft vastgesteld in de punten 38 en 39 van het arrest SGAE.


30      Zie punt 25 van deze conclusie.


31      Op deze paradox is reeds gewezen naar aanleiding van het arrest Königshof van het Bundesgerichtshof, waarnaar in punt 6 van deze conclusie wordt verwezen. Zie Lucas-Schloetter, A., „L’harmonisation européenne du droit d’auteur – La réception de la jurisprudence de la CJUE en Allemagne: l’exemple du droit de communication au public”, in Favreau, A. (red.), La propriété intellectuelle en dehors de ses frontières, Larcier, Brussel, 2019, blz. 45.


32      Deze keer in de zin van „publieke opinie”.


33      Een kamerantenne moet immers ook via een kabel met het televisietoestel zijn verbonden.


34      Arrest van 15 maart 2012 (C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 3 van het dictum).


35      Arrest van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 67).


36      Arrest van 13 oktober 2011 (C‑431/09 en C‑432/09, EU:C:2011:648).


37      Arrest van 13 oktober 2011, Airfield en Canal Digitaal (C‑431/09 en C‑432/09, EU:C:2011:648, punten 69 en 75).


38      Zie in wezen arrest van 13 oktober 2011, Airfield en Canal Digitaal (C‑431/09 en C‑432/09, EU:C:2011:648, punten 82 en 83 en dictum).


39      Arrest van 25 mei 2023 (C‑290/21, EU:C:2023:424, punt 29).


40      Zie met name arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a. (C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631); 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland) (C‑162/10, EU:C:2012:141), en 31 mei 2016, Reha Training (C‑117/15, EU:C:2016:379), en arrest Blue Air Aviation.


41      Zie in die zin recent arrest Blue Air Aviation (punt 53).


42      Arrest Stim en SAMI (punten 33‑36).


43      Zie punt 26 van deze conclusie.


44      Zie punt 42 van deze conclusie.


45      In ieder geval sinds de inwerkingtreding van richtlijn 2001/29.


46      Zie in die zin Mouron, P., „Autoradios et droit de communication au public”, Revue Lamy droit de l’immatériel: informatique, médias, communication, nr. 170, 2020, blz. 24.


47      C‑753/18, EU:C:2020:4 (punt 42).


48      Arrest Stim en SAMI (punt 34).


49      Zie in die zin arrest SGAE (punt 44).


50      Arrest Blue Air Aviation (punt 2 van het dictum).


51      Arrest Blue Air Aviation (punt 1 van het dictum).


52      Arrest SGAE (punt 1 van het dictum).


53      Zie laatstelijk arrest van 13 juli 2023, Ocilion IPTV Technologies (C‑426/21, EU:C:2023:564, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


54      Zie in die zin beschikking van 18 maart 2010, Organismos Sillogikis Diacheirisis Dimiourgon Theatrikon kai Optikoakoustikon Ergon (C‑136/09, niet gepubliceerd, EU:C:2010:151, punt 41).


55      Arrest SGAE (punt 38).


56      Arrest SGAE (punt 42).


57      Arrest SGAE (punt 41).


58      Dat wil zeggen wanneer de huur een exclusief en duurzaam karakter heeft, ook al bewoont de huurder het appartement in feite slechts tijdelijk.