Language of document : ECLI:EU:T:2013:408

Zaak T‑6/12

(gedeeltelijke publicatie)

Godrej Industries Ltd

en

VVF Ltd

tegen

Raad van de Europese Unie

„Dumping – Invoer van bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië – Uit hoofde van valuta-omrekening gevraagde aanpassing – Bewijslast – Schade – Definitief antidumpingrecht”

Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013  II – 0000

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Schade – Vaststelling van causaal verband – Verplichtingen van de instellingen – Inaanmerkingneming van factoren die niets van doen hebben met dumping – Niet-toerekening van door deze factoren veroorzaakte schade

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 3, leden 6 en 7)

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Schade – Begrip bedrijfstak van Unie – Invoer door Unieproducent van producten van oorsprong uit landen waarop antidumpingonderzoek betrekking heeft – Daaronder begrepen – Inaanmerkingneming van deze invoer als „andere factor” in de zin van artikel 3, lid 7, van verordening nr. 1225/2009 – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 3, lid 7, en 4, lid 1, sub a)

1.      Blijkens artikel 3, lid 6, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009 moeten de instellingen van de Unie aantonen dat de invoer met dumping, gelet op de omvang en prijzen ervan, de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijk schaden. Dit is de zogenoemde analyse van toerekening. Blijkens artikel 3, lid 7, van deze verordening moeten deze instellingen enerzijds ook alle andere gekende factoren dan de invoer met dumping onderzoeken, die de bedrijfstak van de Unie tezelfdertijd schade toebrengen, en anderzijds voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Dit is de zogenoemde analyse van niet-toerekening.

Doel van artikel 3, leden 6 en 7, van verordening nr. 1225/2009 is dus dat de instellingen van de Unie de schadelijke gevolgen van invoer met dumping duidelijk onderscheiden van die van andere factoren. De instellingen kunnen, zonder duidelijk onderscheid tussen de invloed van de verschillende schadefactoren, niet rechtsgeldig vaststellen dat de invoer met dumping de bedrijfstak van de Unie heeft geschaad. Vervolgens zijn de instellingen bij de vaststelling van de schade met name verplicht te onderzoeken of de schade die zij in aanmerking willen nemen, zijn oorsprong vindt in eigen gedrag van de producenten van de Unie.

(cf. punten 62‑64)

2.      Artikel 4, lid 1, sub a, van antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009 definieert het begrip bedrijfstak van de Unie. De opneming in de definitie van de bedrijfstak van de Unie van een producent die zelf importeur is van het product ten aanzien waarvan wordt beweerd dat dumping plaatsvindt, houdt niet automatisch in dat zijn invoer niet dient te worden beschouwd als een „andere factor” in de zin van artikel 3, lid 7, van deze verordening. Dat eigen gedrag aan de oorsprong van schade ligt die eventueel kan voortvloeien uit de aankoop door een producent van de Unie van producten die met dumping worden ingevoerd uit de landen waarop het antidumpingonderzoek betrekking heeft, is een „andere factor” die de instellingen bij de analyse van de schade in aanmerking moeten nemen. Uit verordening nr. 1225/2009 of uit de rechtspraak blijkt evenwel niet dat de invoer door een producent van de Unie van producten die met dumping worden ingevoerd uit de landen waarop het onderzoek betrekking heeft, bij de analyse van de schade nooit een rol kan spelen.

(cf. punten 65, 67)