Language of document : ECLI:EU:C:2021:87

ORDONNANCE DE LA COUR (grande chambre)

2 février 2021 (*)

« Rectification d’arrêt »

Dans l’affaire C‑815/18 REC,

ayant pour objet une demande de décision préjudicielle au titre de l’article 267 TFUE, introduite par le Hoge Raad der Nederlanden (Cour suprême des Pays-Bas), par décision du 14 décembre 2018, parvenue à la Cour le 21 décembre 2018, dans la procédure

Federatie Nederlandse Vakbeweging

contre

Van den Bosch Transporten BV,

Van den Bosch Transporte GmbH,

Silo-Tank Kft.,

LA COUR (grande chambre)

composée de M. K. Lenaerts, président, Mme R. Silva de Lapuerta, vice‑présidente, MM. J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, E. Regan, L. Bay Larsen (rapporteur) et N. Piçarra, présidents de chambre, Mme C. Toader, MM. M. Safjan, D. Šváby, S. Rodin, F. Biltgen, Mme K. Jürimäe, MM. C. Lycourgos et P. G. Xuereb, juges,

avocat général : M. M. Bobek,

greffier : M. A. Calot Escobar,

l’avocat général entendu,

rend la présente

Ordonnance

1        Le 1er décembre 2020, la Cour (grande chambre) a rendu l’arrêt Federatie Nederlandse Vakbeweging (C‑815/18, EU:C:2020:976).

2        Cet arrêt contient, dans sa version en langue de procédure, des erreurs qu’il convient de rectifier d’office, en vertu de l’article 103, paragraphe 1, du règlement de procédure de la Cour.

Par ces motifs, la Cour (grande chambre) ordonne :

1)      Le point 65 de l’arrêt du 1er décembre 2020, Federatie Nederlandse Vakbeweging (C815/18, EU:C:2020:976), doit être rectifié comme suit :

« Bijgevolg moet op de tweede vraag, onder c), worden geantwoord dat artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 96/71 aldus moeten worden uitgelegd dat een werknemer die als chauffeur werkzaam is in de sector van het wegvervoer en die, in het kader van een charterovereenkomst tussen de in een lidstaat gevestigde onderneming waarbij hij in dienst is en een onderneming die zich bevindt in een andere lidstaat, cabotagevervoer verricht op het grondgebied van een lidstaat die niet de lidstaat is waar die werknemer gewoonlijk werkt, in beginsel moet worden geacht ter beschikking te zijn gesteld op het grondgebied van de lidstaat waar dat vervoer wordt verricht. De duur van het cabotagevervoer is geen relevante factor voor de beoordeling of er sprake is van een dergelijke terbeschikkingstelling, onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 3, lid 3, van die richtlijn. »

2)      Le point 4 du dispositif dudit arrêt doit être rectifié comme suit :

« Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 96/71 moeten aldus worden uitgelegd dat een werknemer die als chauffeur werkzaam is in de sector van het wegvervoer en die, in het kader van een charterovereenkomst tussen de in een lidstaat gevestigde onderneming waarbij hij in dienst is en een onderneming die zich bevindt in een andere lidstaat, cabotagevervoer verricht op het grondgebied van een lidstaat die niet de lidstaat is waar die werknemer gewoonlijk werkt, in beginsel moet worden geacht ter beschikking te zijn gesteld op het grondgebied van de lidstaat waar dat vervoer wordt verricht. De duur van het cabotagevervoer is geen relevante factor voor de beoordeling of er sprake is van een dergelijke terbeschikkingstelling, onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 3, lid 3, van die richtlijn.  »

3)      La minute de la présente ordonnance est annexée à la minute de l’arrêt rectifié. Mention de cette ordonnance est faite en marge de la minute de l’arrêt rectifié.

Signatures


*      Langue de procédure : le néerlandais.