Language of document : ECLI:EU:F:2010:168

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer)

15 december 2010

Zaak F‑66/09

Roberta Saracco

tegen

Europese Centrale Bank

„Openbare dienst — Personeel van de ECB — Verlof om redenen van persoonlijke aard — Maximumduur — Weigering van verlenging”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 36.2 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het EG-Verdrag, waarbij Saracco vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van de ECB van 14 oktober 2008 houdende weigering om het verlof om redenen van persoonlijke aard dat zij tot dan toe genoot, te verlengen tot en met 31 oktober 2009.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoekster zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Personeelsleden van de Europese Centrale Bank — Beroep — Voorwerp

(Arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, art. 42)

2.      Ambtenaren — Personeelsleden van de Europese Centrale Bank — Verlof om redenen van persoonlijke aard — Maximumduur

(Reglement van orde van de Europese Centrale Bank, art. 11.2; arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, art. 30; personeelsverordeningen en ‑regelingen van de Europese Centrale Bank)

3.      Handelingen van de instellingen — Toepassing ratione temporis

4.      Ambtenaren — Personeelsleden van de Europese Centrale Bank — Algemene voorwaarden voor mobiliteit — Werkingssfeer — Personeelsleden met verlof om redenen van persoonlijke aard — Daaronder begrepen

(Arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, art. 30; personeelsverordeningen en ‑regelingen van de Europese Centrale Bank, art. 5.12)

5.      Ambtenaren — Personeelsleden van de Europese Centrale Bank — Verlof om redenen van persoonlijke aard — Maximumduur — Beoordeling — Inaanmerkingneming van periode vóór inwerkingtreding van algemene voorwaarden voor mobiliteit — Toelaatbaarheid

6.      Ambtenaren — Op administratie rustende zorgplicht — Omvang — Eerbiediging door Europese Centrale Bank

1.      Het is niet de taak van de rechter van de Unie om in het kader van zijn wettigheidscontrole op basis van artikel 42 van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank verklaringen van recht te doen.

(cf. punt 39)

2.      Op grond van artikel 11.2 van het Reglement van orde van de Europese Centrale Bank is de directie bevoegd om organisatieregels voor de personeelsleden vast te stellen, daaronder begrepen op het gebied van de arbeidsverhouding tussen de Bank en haar personeel.

Bovendien verzet geen enkele bepaling van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel en van de personeelsverordeningen en ‑regelingen van de Bank zich ertegen dat de duur van het verlof om redenen van persoonlijke aard, voorzien in artikel 30 van die arbeidsvoorwaarden, wordt beperkt. De directie van de Bank kan daarom een regel vaststellen om de duur van een onbezoldigd verlof te beperken tot maximaal drie jaar wanneer dat verlof wordt verleend aan een personeelslid dat bij een andere organisatie wil werken, zelfs al kan die regel een beperking tot gevolg hebben van de duur van het verlof om redenen van persoonlijke aard dat personeelsleden op basis van artikel 30 van de arbeidsvoorwaarden genieten.

(cf. punten 62, 65, 66 en 82)

3.      Voorschriften van materieel recht moeten aldus worden uitgelegd dat zij ten aanzien van vóór de inwerkingtreding ervan verworven rechtsposities alleen gelden voor zover uit de bewoordingen, doelstelling of opzet daarvan blijkt dat er zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend.

Een nieuw voorschrift, met name wanneer het om een voorschrift van materieel recht gaat, is in beginsel echter onmiddellijk van toepassing, daaronder begrepen voor de toekomstige gevolgen van een positie die vóór de inwerkingtreding van dat voorschrift is ontstaan.

De bepalingen van een besluit waarbij de maximumduur van een onbezoldigd verlof wordt vastgesteld zijn op grond van de onmiddellijke werking van nieuwe voorschriften en bij gebreke van vermelding van een datum vóór welke de verlofperiodes niet in aanmerking moeten worden genomen onmiddellijk van toepassing, ook op de toekomstige gevolgen van posities die vóór hun inwerkingtreding zijn ontstaan. Dit is het geval voor periodes van onbezoldigd verlof vóór de inwerkingtreding van die bepalingen.

(cf. punten 75‑77)

Referentie:

Hof: 29 januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer, C‑162/00, Jurispr. blz. I‑1049, punten 49 en 50

4.      De algemene voorwaarden voor mobiliteit bij de Europese Centrale Bank bepalen de juridische regeling die van toepassing is op de personeelsleden van de Bank die in een positie van „externe mobiliteit” verkeren. Zij preciseren dat die positie met name betrekking heeft op het geval van personen aan wie een onbezoldigd verlof is verleend om te kunnen werken voor andere organisaties.

De omstandigheid dat dit onbezoldigd verlof onder artikel 30 van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Bank en onder artikel 5.12 van de personeelsverordeningen en ‑regelingen van de Bank valt en dus een verlof om redenen van persoonlijke aard vormt, heeft op zich niet tot gevolg dat degene die dit verlof geniet buiten de werkingssfeer van de algemene voorwaarden voor mobiliteit bij de Bank valt.

(cf. punten 79 en 81)

5.      De inaanmerkingneming door de Europese Centrale Bank van een periode van verlof om redenen van persoonlijke aard dat een van haar personeelsleden vóór de inwerkingtreding van de algemene voorwaarden voor mobiliteit bij de Bank heeft genoten, om te beoordelen of de maximumduur van het onbezoldigd verlof om redenen van persoonlijke aard was bereikt, doet geen afbreuk aan een verworven positie of recht, wanneer, ten eerste, de betrokkene tot aan de afloop ervan heeft kunnen genieten van het haar verleende verlof om redenen van persoonlijke aard, ten tweede, die algemene voorwaarden niet bepalen dat de personeelsleden vanaf de inwerkingtreding ervan recht hebben op een onbezoldigd verlof van drie jaar, maar slechts de maximumduur van dat verlof bepalen waarvan, bij gebreke van een precisering op dat punt in de tekst, moet worden aangenomen dat deze niet alleen geldt voor aanvragen om onbezoldigd verlof die na de inwerkingtreding van die algemene voorwaarden worden ingediend, ten derde, de betrokkene vóór de inwerkingtreding van die algemene voorwaarden op grond van een tekst of een besluit van de administratie geen recht had op een onbezoldigd verlof van langer dan drie jaar en, ten vierde, niet is aangetoond of zelfs maar is gesteld dat afbreuk wordt gedaan aan een verworven recht, los van het recht op verlof.

(cf. punten 89‑91, 93 en 95)

6.      Het begrip op de administratie rustende zorgplicht weerspiegelt het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen dat het Statuut in de relatie tussen het openbaar gezag en de personeelsleden van de openbare dienst heeft gecreëerd. Dit evenwicht impliceert met name dat het gezag, wanneer het zich over de situatie van een ambtenaar uitspreekt, rekening houdt met alle elementen die zijn besluit kunnen bepalen en dat het hierbij niet alleen rekening houdt met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar.

De zorgplicht die de instellingen in aanmerking moeten nemen wanneer zij jegens een van hun ambtenaren een voor hem bezwarend besluit nemen, geldt eveneens voor de Europese Centrale Bank wanneer zij een dergelijk besluit jegens een van haar personeelsleden neemt.

(cf. punten 106 en 107)

Referentie:

Hof: 28 mei 1980, Kuhner/Commissie, 33/79 en 75/79, Jurispr. blz. 1677, punt 22; 29 juni 1994, Klinke/Hof van Justitie, C‑298/93 P, Jurispr. blz. I‑3009, punt 38