Language of document : ECLI:EU:T:2016:6

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

14 januari 2016 (*)

„Landbouw – Uitvoerrestitutie – Vlees van pluimvee – Vaststelling van de uitvoerrestitutie op 0 EUR – Motiveringsplicht – Mogelijkheid voor de Commissie om zich te beperken tot een standaardmotivering – Gebruikelijke praktijk van de Commissie bij de vaststelling van restituties – Artikel 164, lid 3, van verordening (EG) nr. 1234/2007 – Niet-uitputtendheid van de genoemde criteria”

In zaak T‑549/13,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues, D. Colas en C. Candat als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Bianchi en K. Skelly als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 196, blz. 13),

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, J. Schwarcz en V. Tomljenović, rechters,

griffier: S. Bukšek Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 april 2015,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Met dit beroep vordert de Franse Republiek nietigverklaring van een door de Europese Commissie vastgestelde handeling waarbij het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee voor drie categorieën gehele bevroren kippen op 0 EUR is vastgesteld.

2        De uitgangspunten voor de uitvoerrestituties zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299, blz. 1), zoals gewijzigd.

3        In hoofdstuk III, „Uitvoer”, van deel III, „Handelsverkeer met derde landen”, van verordening nr. 1234/2007 bevindt zich sectie II, „Uitvoerrestituties”, die is gewijd aan deze restituties. Artikel 162 van die verordening bepaalt dat voor zover nodig om te kunnen uitvoeren op basis van de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die volgens artikel 218 VWEU zijn gesloten, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Europese Unie kan worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer voor producten van onder meer de sector vlees van pluimvee.

4        Ingevolge artikel 164, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 zijn de uitvoerrestituties voor de gehele Unie gelijk. Krachtens lid 2 van dit artikel stelt de Commissie de uitvoerrestituties vast en kunnen zij periodiek worden vastgesteld of, voor bepaalde producten, door middel van een openbare inschrijving. Dit lid bepaalt voorts dat behalve bij vaststelling via openbare inschrijving de lijst van producten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt toegekend en het bedrag van deze restitutie ten minste eenmaal per drie maanden worden vastgesteld.

5        Artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 bepaalt:

„Bij de vaststelling van restituties voor een bepaald product wordt rekening gehouden met één of meer van de volgende aspecten:

a)      de situatie en de vooruitzichten inzake:

–        de prijzen en de beschikbaarheid van dat product op de markt van de Gemeenschap,

–        de prijzen van dat product op de wereldmarkt;

b)      de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie van de betrokken markten en een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen en handelsverkeer;

c)      de noodzaak om storingen die het evenwicht tussen aanbod en vraag op de markt van de Gemeenschap langdurig kunnen verstoren, te vermijden;

d)      het economische aspect van de beoogde uitvoer;

e)      de limieten die voortvloeien uit volgens artikel [218 VWEU] gesloten overeenkomsten;

f)      de noodzaak om een evenwicht tot stand te brengen tussen het gebruik van basisproducten uit de Gemeenschap voor uitvoer van verwerkte goederen naar derde landen en het gebruik van tot het veredelingsverkeer toegelaten producten uit deze landen;

g)      de gunstigste afzetkosten en vervoerkosten vanaf de markten van de Gemeenschap tot de havens of andere plaatsen van uitvoer van de Gemeenschap, alsmede de aanvoerkosten tot de landen van bestemming;

h)      de vraag op de markt van de Gemeenschap;

i)      wat de sectoren varkensvlees, eieren en vlees van pluimvee betreft, het verschil tussen de prijzen in de Gemeenschap enerzijds en op de wereldmarkt anderzijds, van de hoeveelheid voedergranen die nodig is om de producten van die sectoren in de Gemeenschap te vervaardigen.”

6        Overeenkomstig deze voorschriften heeft de Commissie met uitvoeringsverordeningen periodiek het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee vastgesteld.

7        Sinds de vaststelling van verordening (EG) nr. 525/2010 van de Commissie van 17 juni 2010 tot vaststelling van uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 152, blz. 5), is het bedrag van deze restituties voor drie categorieën bevroren kippen gestaag gedaald. Het bedrag van de uitvoerrestituties is aanvankelijk verlaagd van 40 EUR/100 kg naar 32,50 EUR/100 kg. Dit laatste bedrag is bij acht opeenvolgende uitvoeringsverordeningen gehandhaafd, maar is bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 962/2012 van de Commissie van 18 oktober 2012 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 288, blz. 6), vervolgens verlaagd naar 21,70 EUR/100 kg.

8        Bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 33/2013 van de Commissie van 17 januari 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 14, blz. 15), heeft opnieuw een verlaging plaatsgevonden, waarbij het restitutiebedrag voor de drie categorieën bevroren kippen in kwestie op 10,85 EUR/100 kg is gesteld. Dit bedrag is vervolgens gehandhaafd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 360/2013 van de Commissie van 18 april 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 109, blz. 27).

9        Bij uitvoeringsverordening nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 196, blz. 13; hierna: „bestreden verordening”), heeft de Commissie de uitvoerrestitutiebedragen voor onder meer drie categorieën bevroren kippen met de codes 0207 12 10 9900, 0207 12 90 9190 en 0207 12 90 9990, op 0 EUR vastgesteld.

10      Het in de bijlage bij de bestreden verordening voor de overige zes producten – in hoofdzaak kuikens – vermelde restitutiebedrag, dat op 0 EUR was vastgesteld bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1056/2011 van de Commissie van 20 oktober 2011 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 276, blz. 31), is niet gewijzigd.

11      Volgens de bijlage bij de bestreden verordening zijn de bij de uitvoerrestituties betrokken bestemmingen met name landen in het Midden-Oosten.

12      Bij de bestreden verordening is verder verordening nr. 360/2013 ingetrokken, waarin tot dan toe de hoogte van de restituties voor de betrokken sector was vastgesteld.

13      De overwegingen 1 tot en met 3 van de bestreden verordening luiden als volgt:

„(1)      Krachtens artikel 162, lid 1, van verordening [nr. 1234/2007] kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Unie worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)      Gezien de huidige situatie op de pluimveevleesmarkt, moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167 en 169 van verordening [nr. 1234/2007].

(3)      Krachtens artikel 164, lid 1, van verordening [nr. 1234/2007] kunnen de restituties naargelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel [218 VWEU] gesloten overeenkomsten.”

 Procedure en conclusies van partijen

14      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 oktober 2013, heeft de Franse Republiek het onderhavige beroep ingesteld.

15      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen verzocht, schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

16      De Franse Republiek verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden verordening nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten;

17      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

 In rechte

18      De Franse Republiek legt aan haar beroep twee middelen ten grondslag. Het eerste middel is ontleend aan niet-nakoming van de in artikel 296, tweede alinea, VWEU vervatte motiveringsplicht, en het tweede aan schending van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007.

1.      Eerste middel, ontleend aan niet-nakoming van de in artikel 296, tweede alinea, VWEU vervatte motiveringsplicht

19      De Franse Republiek betoogt dat de Commissie in de bestreden verordening haar motivering niet duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking heeft gebracht, zodat belanghebbenden hun rechten niet kunnen verdedigen en het Gerecht zijn toezicht niet kan uitoefenen. Volgens de Franse Republiek diende de Commissie haar beweegredenen uitdrukkelijk uiteen te zetten aangezien de bestreden verordening veel verder is gegaan dan de vorige verordeningen.

20      De Commissie bestrijdt de argumenten van de Franse Republiek.

 Rechtspraak over de motiveringsplicht

21      Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 296, tweede alinea, VWEU vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen (zie arrest van 15 april 1997, Irish Farmers Association e.a., C‑22/94, Jurispr., EU:C:1997:187, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het is niet noodzakelijk dat alle feitelijk of rechtens relevante gegevens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 296, tweede alinea, VWEU voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest van 6 maart 2003, Interporc/Commissie, C‑41/00 P, Jurispr., EU:C:2003:125, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      Verder hangt volgens vaste rechtspraak de omvang van de motiveringsplicht af van de aard van de betrokken handeling. In het geval van handelingen van algemene strekking kan in de motivering worden volstaan met vermelding van het geheel van de omstandigheden die tot de vaststelling van de handeling hebben geleid, en van de algemene doelstellingen van de handeling (zie arrest van 9 september 2004, Spanje/Commissie, C‑304/01, Jurispr., EU:C:2004:495, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      Bovendien dient de mate van nauwkeurigheid waarmee een besluit wordt gemotiveerd, te worden bepaald door hetgeen feitelijk mogelijk is en de geldende technische eisen alsmede door de voor zijn totstandkoming gestelde termijn (arrest van 1 december 1965, Schwarze, 16/65, Jurispr., EU:C:1965:117).

24      Verder volgt uit de rechtspraak dat een besluit dat in de lijn ligt van een vaste besluitvormingspraktijk summier mag worden gemotiveerd, met name door een verwijzing naar deze praktijk (zie arresten van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C‑350/88, Jurispr., EU:C:1990:71, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en van 8 november 2001, Silos, C‑228/99, Jurispr., EU:C:2001:599, punt 28). In het arrest Delacre e.a./Commissie, reeds aangehaald (EU:C:1990:71, punt 19), heeft het Hof overwogen dat in de omstandigheden van het geval een verwijzing in het bestreden besluit naar de toepasselijke rechtsgrondslagen aan het motiveringsvereiste voldeed, en dat de wijziging van het steunbedrag in kwestie ten opzichte van eerdere bijzondere inschrijvingen geen specifieke motivering behoefde. In punt 17 van dat arrest heeft het Hof vastgesteld dat er voor de vaststelling van maximumsteunbedragen „een eenvormige procedure [bestond], die ongeveer elke veertien dagen [werd] herhaald en waarbij op grond van de uitdrukkelijke criteria van een aan de betrokken bedrijven uitstekend bekende regeling besluiten w[e]rden genomen die noch naar hun wijze van vaststelling noch inhoudelijk noemenswaardig van elkaar verschil[den]”.

25      Daarentegen blijkt uit de rechtspraak dat de instantie van de Unie haar beweegredenen uitdrukkelijk moet uiteenzetten wanneer een besluit veel verder gaat dan in eerdere besluiten het geval was (zie arresten Delacre e.a./Commissie, punt 24 supra, EU:C:1990:71, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Silos, punt 24 supra, EU:C:2001:599, punt 28).

26      In het arrest Silos, punt 24 supra (EU:C:2001:599, punt 29), waarop de Franse Republiek zich beroept, heeft het Hof geoordeeld dat de motivering van een verordening waarbij het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector granen op 0 EUR wordt vastgesteld, niet voldeed aan de motiveringsplicht. Het Hof heeft geconstateerd dat in deze motivering, die identiek was met die van de voorgaande verordening, waarbij de Commissie het bedrag van de restituties voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen had verhoogd tot 74,93 ecu per ton, niet was gepreciseerd waarom de Commissie het nodig vond één week na de vaststelling van die verordening deze restituties feitelijk af te schaffen door het bedrag ervan te verlagen tot 0 ecu per ton. Het Hof heeft er in punt 30 van dat arrest voorts op gewezen dat de loutere verwijzing naar de afzetmogelijkheden en verkoopvoorwaarden op de wereldmarkt, het belang dat men erbij had om verstoringen op de markt van de Unie te voorkomen, en het economisch aspect van de uitvoer, anders dan de Commissie stelde, geen toereikende motivering van een verordening was waarin werd gebroken met de gebruikelijke praktijk van de Commissie om het bedrag van de restituties vast te stellen op basis van het verschil tussen de prijzen van de betrokken goederen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt.

27      Evenwel dient te worden vastgesteld dat uit de op het arrest Schwarze, punt 23 supra (EU:C:1965:117), gebaseerde rechtspraak blijkt dat op het terrein van de landbouw standaardmotiveringen onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar zijn.

28      Verder blijkt uit het arrest Delacre e.a./Commissie, punt 24 supra (EU:C:1990:71, punten 15, 17 en 19), dat een verwijzing in de motivering van een handeling naar „de toepasselijke rechtsgrondslagen” voldoende kan zijn, voor zover deze handeling in de lijn ligt van een vaste besluitvormingspraktijk.

29      Zoals advocaat-generaal Geelhoed in punt 52 van zijn conclusie in de zaak Silos (C‑228/99, Jurispr., EU:C:2001:196) heeft opgemerkt, dient onder gebruikelijke praktijk te worden verstaan de consistente gedragslijn van de Commissie in het licht van de bestaande marktverhoudingen.

 Toereikendheid van de motivering van de bestreden verordening

30      In deze zaak dient te worden geconstateerd dat de motivering van de bestreden verordening een standaardmotivering betreft. Zoals de Franse Republiek benadrukt, is deze motivering gelijk aan die van de voorgaande verordeningen, waarbij het bedrag van de restituties op onderscheidenlijk 32,50 EUR/100 kg, 21,70 EUR/100 kg en 10,85 EUR/100 kg was vastgesteld (zie de punten 7 en 8 hierboven).

31      Geconstateerd dient te worden dat, nu het bedrag van de uitvoerrestituties periodiek wordt vastgesteld en er voor de vaststelling van de onderscheiden verordeningen een eenvormige procedure geldt, een standaardmotivering volgens de in punt 24 hierboven bedoelde rechtspraak toelaatbaar is voor zover de Commissie bij de vaststelling van dit bedrag in overeenstemming met haar gebruikelijke praktijk handelt. De Franse Republiek erkent in punt 31 van het verzoekschrift overigens dat de bestreden verordening in de lijn ligt van een vaste besluitvormingspraktijk en dat de verordening daarom in beginsel summier mag worden gemotiveerd. De Franse Republiek is desondanks van mening dat de Commissie haar beweegredenen uitdrukkelijk uiteen diende te zetten aangezien de bestreden verordening veel verder ging dan de vorige verordeningen.

32      Derhalve dient te worden nagegaan of de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties in de bestreden verordening in overeenstemming heeft gehandeld met haar gebruikelijke praktijk.

 Gebruikelijke praktijk van de Commissie

33      In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft de Commissie uitvoerig de gebruikelijke praktijk bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee beschreven zoals zij die ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening volgde.

34      De Commissie heeft onder meer opgemerkt dat haar gebruikelijke praktijk inhield dat zij op basis van het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt een hypothetische berekening maakte van het bedrag van de uitvoerrestituties, en verder dat zij een analyse verrichtte van de marktsituatie.

35      De Commissie heeft verder uiteengezet dat bij gehele bevroren kippen het prijsverschil in de eerste plaats wordt berekend op basis van het verschil tussen de kostprijs in Frankrijk op fob-basis (free-on-board) en de door de marktdeelnemers doorgegeven verkoopprijs op de bestemming (gehanteerde wereldmarktprijs), en in de tweede plaats op basis van het verschil tussen de kostprijs in Frankrijk op fob-basis en de Braziliaanse prijs, wanneer deze beschikbaar en actueel is.

36      De Commissie heeft aangegeven dat zij bij haar analyse van de markt zoveel mogelijk economische gegevens over de sector had vergaard, waaronder met name de ontwikkeling van de gemiddelde weekprijs van kip in de Unie, de procentuele schommelingen van de prijs van kip, de termijnkoersen van sojabonen, mais en voedertarwe, de wisselkoersen, de prijzen van basisingrediënten, de ontwikkelingen bij mengvoeders, de productievooruitzichten voor kip en de productie van kip, de invoer en de uitvoer.

37      De Commissie heeft verder uiteengezet dat op basis van al deze gegevens algemene conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de marktsituatie op het punt van onder meer de productie binnen de Unie, de prijzen van pluimveevlees op de markt van de Unie, de marges van de Europese producenten naargelang van de voederkosten, de situatie bij uitvoer en invoer op de markt van de Unie met in begrip van de uitvoer met restituties, en de situatie en de prijzen op de internationale markten (Brazilië en de Verenigde Staten) rekening houdend met de wisselkoersen.

38      Volgens de door de Commissie verstrekte inlichtingen leidde zij het restitutiebedrag af uit de combinatie van deze twee elementen, te weten de hypothetische berekening en de marktanalyse.

39      In het arrest Silos, punt 24 supra (EU:C:2001:599), heeft het Hof ten aanzien van de sector granen overwogen dat de gebruikelijke praktijk van de Commissie inhield dat zij het bedrag van de restituties vaststelde op basis van het verschil tussen de prijs van de betrokken goederen op de markt van de Unie en de prijs op de wereldmarkt. Wat betreft de uit dit arrest, en in het bijzonder uit punt 30 daarvan, te trekken conclusies, heeft de Commissie opgemerkt dat zij het bedrag van de restituties vaststelde „op basis van” dat prijsverschil, in die zin dat dit verschil een element vormde waarmee zij rekening hield. De Commissie heeft erop gewezen dat haar gebruikelijke praktijk nooit was om uitsluitend met dit element rekening te houden en de hoogte van de uitvoerrestituties vast te stellen op het verschil tussen de marktprijs van de Unie en de wereldmarktprijs, maar dat zij altijd mede rekening had gehouden met de overige in de toepasselijke regelgeving genoemde criteria voor de vaststelling van de restituties.

40      De Franse Republiek heeft, ter terechtzitting hierover bevraagd, niet betwist dat de gebruikelijke praktijk van de Commissie – zoals laatstgenoemde deze in antwoord op schriftelijke vragen heeft toegelicht – erin bestond om een hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties te maken en een analyse van de marktsituatie te verrichten.

41      Derhalve dient te vraag te worden onderzocht of de Commissie bij de vaststelling van de bestreden verordening is afgeweken van haar gebruikelijke praktijk zoals door haar beschreven. Ingeval de Commissie bij de vaststelling van de bestreden verordening is afgeweken van haar gebruikelijke praktijk, zou de door haar in de bestreden verordening gegeven standaardmotivering overeenkomstig de in de punten 25 en 26 hierboven aangehaalde rechtspraak onvoldoende zijn.

 Beoordeling of de Commissie is afgeweken van haar gebruikelijke praktijk

42      In antwoord op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft de Franse Republiek aangegeven niet te betwisten dat de Commissie in dit geval een hypothetische berekening had gemaakt van het bedrag van de uitvoerrestituties en een analyse had verricht van de marktsituatie. De Franse Republiek betwist niet dat de Commissie in de bestreden verordening formeel de gebruikelijke procedure voor de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties heeft gevolgd.

43      De Franse Republiek betoogt op basis van twee argumenten dat de bestreden verordening veel verder gaat dan de voorgaande verordeningen. Ten eerste stelt zij dat de vaststelling op 0 EUR van het restitutiebedrag voor de betrokken producten een volkomen nieuwe maatregel is. Ten tweede stelt zij dat de Commissie heeft gebroken met haar gebruikelijke praktijk door bij de vaststelling van de bestreden verordening rekening te houden met de interne en de internationale context.

–       Argument inzake het bestaan van een volkomen nieuwe maatregel

44      De Franse Republiek betoogt dat de Commissie heeft gebroken met haar besluitvormingspraktijk aangezien de vaststelling op 0 EUR van het bedrag van de uitvoerrestituties voor de betrokken producten een volkomen nieuwe maatregel vormt.

45      Er dient evenwel op te worden gewezen dat het enkele feit dat dit bedrag voor de betrokken producten voor het eerst op 0 EUR is vastgesteld, niet zonder meer betekent dat de Commissie heeft gebroken met haar gebruikelijke praktijk.

46      Aan het systeem van periodieke vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties is inherent dat het bedrag van deze restituties kan worden gewijzigd, zodat een en dezelfde motivering betrekking kan hebben op zeer verschillende uitvoerrestitutiebedragen.

47      Ook dient te worden opgemerkt dat het bedrag in absolute zin met dezelfde hoeveelheid is gedaald als bij de twee vorige verlagingen (van 32,50 EUR/100 kg naar 21,70 EUR/100 kg, en vervolgens naar 10,85 EUR/100 kg), zoals de Commissie benadrukt. Bovendien was voor andere producten uit de sector pluimvee, hoofdzakelijk kuikens, het bedrag van de uitvoerrestituties al in 2011 op 0 EUR vastgesteld.

48      Voor zover de Franse Republiek stelt dat het bedrag van de uitvoerrestituties in de eerdere verordeningen was vastgesteld voor producten in de categorie levende dieren, die niet vergelijkbaar zijn met de soorten pluimveevlees waarvoor het bedrag van de uitvoerrestituties bij de bestreden verordening op 0 EUR is vastgesteld, en dat de eerdere verordeningen betrekking hadden op uitvoer naar alle bestemmingen met uitzondering van de Verenigde Staten, dient te worden opgemerkt dat deze argumenten uitgaan van een te ruime uitlegging van het begrip „volkomen nieuwe maatregel”. Niet kan worden gezegd dat telkens wanneer het bedrag van de uitvoerrestituties voor een bepaald product en een bepaalde bestemming voor het eerst op 0 EUR wordt vastgesteld, sprake is van een volkomen nieuwe maatregel. De sector pluimvee werd gekenmerkt door een gestage daling van het bedrag van de uitvoerrestituties, en voor een deel van de betrokken producten van deze sector is het restitutiebedrag al op 0 EUR vastgesteld.

49      Zoals de Commissie benadrukt, kan de vaststelling op 0 EUR van het bedrag van de uitvoerrestituties dus niet als abrupt worden aangemerkt. De daling van het bedrag van deze restituties van 10,85 EUR/100 kg naar 0 EUR is niet structureel anders dan de voorgaande dalingen van 32,50 EUR/100 kg naar 21,70 EUR/100 kg en vervolgens naar 10,85 EUR/100 kg.

50      Voor zover de Franse Republiek zich beroept op het arrest Silos, punt 24 supra (EU:C:2001:599), dient te worden opgemerkt dat het Hof in dit arrest niet slechts de omstandigheid dat het bedrag op 0 EUR was vastgesteld, ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat de verordening in kwestie brak met de gebruikelijke praktijk van de Commissie om het bedrag van de uitvoerrestituties vast te stellen op basis van het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt. Het Hof heeft daaraan ook de omstandigheid ten grondslag gelegd dat de Commissie slechts één week vóór de vaststelling van de in deze zaak aan de orde zijnde verordening het bedrag van de restituties had verhoogd tot 74,93 ecu per ton. In die zaak was dus sprake van een abrupte daling van het bedrag van de uitvoerrestituties, die kennelijk geen verklaring vond in een gewijzigde marktsituatie.

51      In dit geval kan de verlaging niet als abrupt worden aangemerkt, aangezien zij paste in het kader van een gestage daling van het bedrag van de uitvoerrestituties, en het bedrag van de verlaging in absolute zin overeenkwam met dat van de eerdere verlagingen.

52      De Franse Republiek heeft ter terechtzitting overigens erkend dat een vaststelling op 0 EUR van het bedrag van de uitvoerrestituties geen bijzondere motivering behoefde wanneer deze werd vereist door de economische gegevens. Opgemerkt dient te worden dat de Commissie zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan kon oordelen dat het gelet op de marktsituatie niet nodig was de uitvoerrestituties op een positief bedrag vast te stellen, zoals blijkt uit de beoordeling van het eerste onderdeel van het tweede middel (zie de punten 82‑142 hieronder).

53      Uit het voorgaande volgt dat het argument van de Franse Republiek dat er sprake is van een „volkomen nieuwe” maatregel die veel verder gaat dan de voorgaande verordeningen omdat het restitutiebedrag voor het eerst op 0 EUR is vastgesteld, moet worden verworpen.

–       Rekening houden met de interne en de internationale context

54      De Franse Republiek betoogt dat de Commissie heeft gebroken met haar gebruikelijke praktijk door bij de vaststelling van de bestreden verordening rekening te houden met de interne en de internationale context, dat wil zeggen met het vooruitzicht dat er een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in werking zou treden alsmede met de verwachte uitkomst van de internationale onderhandelingen over uitvoerrestituties in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WHO).

55      De Commissie betoogt dat het geen wijziging van praktijk is dat rekening wordt gehouden met de interne en de internationale context, aangezien het daarbij gaat om aspecten die deel uitmaken van de algemene context waarmee bij elke vaststelling van het restitutiebedrag op grond van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 rekening wordt en moet worden gehouden.

56      Wat deze laatste stelling betreft, betoogt de Franse Republiek dat de redenering van de Commissie onsamenhangend is, nu de Commissie in punt 38 van het verweerschrift stelt dat zij verplicht is om rekening te houden met de interne en de internationale context, terwijl zij in de punten 59 en 61 van het verweerschrift slechts stelt dat artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 er niet aan de in weg staat dat met deze aspecten rekening wordt gehouden.

57      Vastgesteld dient te worden dat de Commissie niet verplicht is om rekening te houden met de lopende onderhandelingen binnen de WHO of de afronding van juridische teksten die strekken tot wijziging van het beleid. Niets verplicht de Commissie er immers toe om bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties rekening te houden met het feit dat er binnen de WHO onderhandelingen gaande zijn over de beëindiging ervan, zolang deze onderhandelingen niet tot sluiting van een bindende overeenkomst hebben geleid. Wat de veranderingen in het GLB betreft, dient erop te worden gewezen dat er pas op 17 december 2013 een verordening is vastgesteld die erin voorziet dat uitvoerrestituties van een positief bedrag met ingang van 1 januari 2014 slechts worden toegekend in crisisgevallen [zie artikel 196, leden 1 en 3, en artikel 232, lid 1, eerste alinea, van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347, blz. 671)]. De Commissie was geenszins verplicht om vóór 1 januari 2014 – datum van inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen in kwestie – bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties rekening te houden met de nieuwe beleidskoers.

58      Het stond de Commissie evenwel alleszins vrij om de toekomstige veranderingen in het GLB en de onderhandelingen binnen de WHO bij de vaststelling van het restitutiebedrag in aanmerking te nemen, ondanks het feit dat deze aspecten niet uitdrukkelijk worden vermeld in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 (zie voor meer details de punten 143‑158 hieronder).

59      De vraag dient echter te worden beoordeeld of de Commissie, wanneer zij niet expliciet in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 vermelde aspecten in aanmerking neemt, deze aspecten in de motivering van een verordening tot vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties uitdrukkelijk moet noemen.

60      Dienaangaande dient erop te worden gewezen dat handelingen van algemene strekking altijd worden vastgesteld binnen een algemene politieke en economische context. Ook al noemt artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 uitdrukkelijk bepaalde criteria die in ogenschouw kunnen worden genomen, dat laat onverlet dat een verordening tot vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties in een dergelijke context wordt vastgesteld. Met deze context kan de Commissie in voorkomend geval rekening houden.

61      Opgemerkt dient te worden dat het niet altijd nodig is om deze algemene context in de motivering van een verordening te vermelden. Aangezien het vanzelfsprekend is dat de Commissie de algemene politieke en economische context in aanmerking neemt, betekent het enkele feit dat zij dit doet, immers niet dat zij afwijkt van haar gebruikelijke praktijk. Bovendien is de algemene politieke en economische context normaal gesproken bekend bij de betrokken marktdeelnemers.

62      Wat meer in het bijzonder de in dit geval door de Commissie in aanmerking genomen aspecten betreft, dient het volgende te worden opgemerkt.

63      In de eerste plaats maken de binnen de WHO lopende onderhandelingen over afschaffing of beperking van de uitvoerrestituties deel uit van de algemene context. Deze hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden vermeld in de motivering van een verordening tot vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties.

64      Wanneer het stelsel van uitvoerrestituties op internationaal niveau wordt bekritiseerd en wanneer de Commissie zich ertoe heeft verplicht om, mits er een akkoord wordt bereikt, de uitvoerrestituties stop te zetten, dan is er immers sprake van een aspect dat invloed kan uitoefenen op de besluiten van de Commissie ter zake van de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties. Opgemerkt dient te worden dat de verplichting om, mits er een overeenkomst wordt gesloten, de uitvoerrestituties uiterlijk in 2013 stop te zetten, reeds in 2005 in het kader van de ronde van Doha van de WHO was aangegaan.

65      Daarbij behoren de lopende onderhandelingen binnen de WHO tot de context waarmee de betrokken marktdeelnemers bekend zijn, zoals de Commissie in essentie stelt. Het spreekt immers vanzelf dat de op het gebied van de uitvoer van pluimvee naar derde landen actieve marktdeelnemers de lopende onderhandelingen binnen de WHO over de uitvoerrestituties van nabij volgen.

66      Dergelijke lopende onderhandelingen vormen onderdeel van een algemene context die de Commissie ertoe kan brengen terughoudender te zijn bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties.

67      Nu het gebruikelijk is dat de Commissie rekening houdt met de algemene context, breekt de Commissie niet met haar gebruikelijke praktijk doordat zij de lopende onderhandelingen in aanmerking neemt.

68      In de tweede plaats dient het volgende te worden opgemerkt over het rekening houden met de toekomstige beleidskoers.

69      Ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening was er over de hervorming van het GLB een politiek akkoord bereikt en werd de laatste hand gelegd aan de wetsteksten.

70      Volgens dit akkoord zouden uitvoerrestituties van een positief bedrag enkel in crisisgevallen worden toegekend (zie, wat betreft de op 20 december 2013 vastgestelde verordening van deze strekking, punt 57 hierboven).

71      Een politiek akkoord over de toekomstige koers van het GLB behoort tot de algemene politieke en economische context die de Commissie in ogenschouw kan nemen. Indien immers te verwachten valt dat het bedrag van de uitvoerrestituties in de nabije toekomst behoudens crisisgevallen op de markt stelselmatig op 0 EUR zal worden vastgesteld, dan kan dat de Commissie ertoe brengen het bedrag van de uitvoerrestituties te verlagen.

72      Daarbij dient te worden opgemerkt dat de toekomstige beleidskoers onderdeel is van de algemene context waarmee de betrokken marktdeelnemers bekend zijn.

73      Dat rekening is gehouden met de lopende onderhandelingen binnen de WHO en met de toekomstige beleidskoers dwong er dus niet toe dit uitdrukkelijk te vermelden in de motivering van de bestreden verordening, tenzij deze aspecten niet enkel deel hadden uitgemaakt van de algemene politieke en economische context, die in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de uitvoerrestituties, maar de bestaansreden van de bestreden verordening waren geweest.

74      In dit geval heeft de Franse Republiek ter terechtzitting erkend dat de Commissie een berekening van het hypothetische bedrag van de uitvoerrestituties had gemaakt. Verder blijkt uit de beoordeling van het tweede middel dat de Commissie een analyse heeft verricht van de marktsituatie op basis waarvan zij, zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan, tot het oordeel heeft kunnen komen dat de marktsituatie stabiel was en dat het niet noodzakelijk was uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen (zie de punten 87‑142 hieronder).

75      Gelet hierop is er geen enkele reden om aan te nemen dat de lopende onderhandelingen binnen de WHO en de toekomstige beleidskoers de bestaansreden zijn geweest van de bestreden verordening.

76      Ter terechtzitting heeft de Commissie bevestigd dat de vaststelling op 0 EUR van de uitvoerrestituties haar verklaring vond in de analyse van de marktsituatie, en dat noch de lopende onderhandelingen binnen de WHO noch de toekomstige beleidskoers voor het GLB bij deze vaststelling doorslaggevend waren geweest.

77      De Franse Republiek heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de Commissie buiten de kaders van de economische analyse was getreden doordat zij het bedrag van de uitvoerrestituties ongeacht de uitkomst van de economische analyse op 0 EUR had gesteld om in overeenstemming te handelen met haar standpunt in de lopende onderhandelingen binnen de WHO.

78      De Franse Republiek heeft evenwel geen argumenten ter schraging van deze stelling aangedragen. Voor zover de Franse Republiek beweert dat de Commissie een en ander zelf zou hebben toegegeven, volstaat het vast te stellen dat de Commissie enkel heeft aangegeven dat de lopende onderhandelingen binnen de WHO en de nieuwe beleidskoers voor het GLB bij de vaststelling van de bestreden verordening in aanmerking zijn genomen. De Commissie heeft nooit gesteld dat deze aspecten de bestaansreden of de belangrijkste factoren voor de vaststelling op 0 EUR van het restitutiebedrag waren geweest. Wat betreft het argument van de Franse Republiek dat een restitutie vanuit economisch oogpunt noodzakelijk was, volstaat het vast te stellen dat dit argument ongegrond is, zoals blijkt uit de beoordeling van het eerste onderdeel van het tweede middel. Het enkele feit dat de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties een positieve uitkomst opleverde, sluit geenszins uit dat de Commissie op basis van een analyse van de markt aanleiding ziet het restitutiebedrag op 0 EUR vast te stellen (zie de punten 94‑99 hieronder). De omstandigheid dat er een verschil bestond tussen de uitkomst van de hypothetische berekening en het bij de bestreden verordening vastgestelde bedrag, laat dus niet de conclusie toe dat de lopende onderhandelingen binnen de WHO of de toekomstige koers voor het GLB de bestaansreden of doorslaggevende factor was voor de vaststelling op 0 EUR van het bedrag van de uitvoerrestituties.

79      Uit een en ander volgt dat de Commissie bij de vaststelling van de bestreden verordening niet is afgeweken van haar gebruikelijke praktijk, dat zij zich dus mocht beperken tot een standaardmotivering overeenkomstig de in punt 24 hierboven aangehaalde rechtspraak, en dat de omstandigheid dat rekening is gehouden met de lopende onderhandelingen binnen de WHO en de toekomstige beleidskoers er niet toe noopten dit in de motivering van de bestreden verordening specifiek te vermelden.

 Overige door de Franse Republiek aangedragen argumenten

80      De Franse Republiek stelt dat de Commissie zich er ten onrechte toe heeft beperkt de aspecten op te sommen waarop zij zich bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties ingevolge artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 dient te baseren, zonder te verduidelijken op welke van deze elementen zij zich meer in het bijzonder had gebaseerd of hoe zij deze aspecten eventueel had gewaardeerd. Dienaangaande dient erop te worden gewezen dat de Commissie terecht opmerkt dat zij de criteria waarop zij haar besluit meer in het bijzonder heeft gebaseerd niet gerangschikt naar gewicht hoeft op te sommen, en niet hoeft aan te geven van welke feitelijke veronderstellingen zij voor haar analyse is uitgegaan.

81      De Franse Republiek is verder van mening dat de Commissie in de bestreden verordening op geen enkele wijze heeft verduidelijkt op welke aspecten zij haar beoordeling had gebaseerd. Een dergelijke motivering komt neer op het ontbreken van een motivering.

82      Er dient op te worden gewezen dat uit punt 19 van het arrest Delacre e.a./Commissie, punt 24 supra (EU:C:1990:71), blijkt dat een verwijzing in de betrokken handeling naar de „toepasselijke rechtsgrondslagen” voldoet aan de motiveringsplicht wanneer een standaardmotivering volstaat omdat de Commissie bij de vaststelling van de betrokken handeling binnen een vaste besluitvormingspraktijk is gebleven. In dit geval heeft de Commissie de op de vaststelling van de uitvoerrestituties toepasselijke rechtsgrondslagen in de overwegingen van de bestreden verordening vermeld, met name in overweging 2.

83      De Franse Republiek stelt voorts dat het juist wanneer de instellingen van de Unie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken, van wezenlijk belang is dat de door de rechtsorde van de Unie in administratieve procedures geboden waarborgen – waaronder met name de verplichting om het besluit toereikend te motiveren – worden geëerbiedigd.

84      In dit verband volstaat het om vast te stellen dat de in de punten 24 en 28 hierboven genoemde arresten, volgens welke het de Commissie vrijstaat om gebruik te maken van standaardmotiveringen wanneer zij zich beweegt binnen het kader van een vaste besluitvormingspraktijk, betrekking hadden op zaken op het gebied van de landbouw. Deze rechtspraak kan dus niet ter discussie worden gesteld op de grond dat de Commissie op dit gebied in algemene zin over een ruime beoordelingsmarge beschikt.

85      Uit een en ander volgt dat de motivering van de bestreden verordening toereikend was. Het eerste middel moet dus worden afgewezen.

2.      Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007

86      Het tweede middel valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel is ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling van de marktsituatie, en het tweede houdt in dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk heeft overschreden door met het oog op de vaststelling van de bestreden verordening rekening te houden met in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 niet vermelde aspecten.

 Eerste onderdeel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling van de marktsituatie

87      De Franse Republiek is van mening dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te oordelen dat het op grond van de marktsituatie gerechtvaardigd was het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee op 0 EUR vast te stellen.

88      De Commissie bestrijdt de argumenten van de Franse Republiek.

89      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de Uniewetgever op het gebied van de landbouw over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, in overeenstemming met de hem bij de artikelen 40 VWEU tot en met 43 VWEU toegekende politieke verantwoordelijkheid. Derhalve dient het rechterlijke toezicht zich te beperken tot het onderzoek of bij de vaststelling van de betrokken maatregel geen kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid is begaan, dan wel of het betrokken orgaan de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk heeft overschreden (zie arrest van 14 maart 2013, Agrargenossenschaft Neuzelle, C‑545/11, Jurispr., EU:C:2013:169, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

 Bepaalde aan de redenering van de Franse Republiek ten grondslag liggende veronderstellingen

90      Opgemerkt dient te worden dat de argumentatie van de Franse Republiek berust op een onjuiste veronderstelling over de bestaansreden van de uitvoerrestituties.

91      De Franse Republiek stelt in repliek dat uit artikel 162, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 blijkt dat de bestaansreden van de uitvoerrestituties erin is gelegen het verschil tussen de noteringen of prijzen op de wereldmarkt en de prijzen in de Unie te overbruggen.

92      Evenwel dient erop te worden gewezen dat de bestaansreden van de uitvoerrestituties erin is gelegen de Unie in staat te stellen haar op de interne markt voorhanden overschotten van het product in kwestie in derde landen af te zetten (zie beschikking van 26 september 2013, Tilly-Sabco/Commissie, T‑397/13 R, EU:T:2013:502, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het doel van het stelsel van uitvoerrestituties bestaat er niet in om een willekeurige exporteur subsidie te verstrekken, maar om in het kader van de doelstellingen van het GLB als vervat in artikel 39 VWEU zo nodig de uitvoer te faciliteren, dat wil met name zeggen de markten te stabiliseren, de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te garanderen en de verbruiker van redelijke prijzen te verzekeren (beschikking Tilly-Sabco/Commissie, reeds aangehaald, EU:T:2013:502, punt 30).

93      Het overbruggen van het verschil tussen de noteringen of prijzen op de wereldmarkt en de prijzen in de Unie is dus niet de bestaansreden van de uitvoerrestituties, maar slechts een middel waarmee de Unie haar overschotten in derde landen kan afzetten teneinde met name de stabiliteit van de markt de waarborgen. In die zin voorziet artikel 164, lid 3, onder b), van verordening nr. 1234/2007 erin dat de Commissie rekening kan houden met „de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie van de betrokken markten en een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen en handelsverkeer”.

94      De argumentatie van de Franse Republiek berust verder op de veronderstelling dat de ontwikkeling van de prijzen van het betrokken product binnen de Unie en op de wereldmarkt een cruciale factor is bij de vaststelling van de uitvoerrestituties.

95      Ter terechtzitting heeft de Franse Republiek daaraan toegevoegd dat de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties op basis van het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt een cruciale factor vormt bij de vaststelling van de uitvoerrestituties, en dat het uit de hypothetische berekening volgende restitutiebedrag enkel kan worden „aangepast” op basis van de analyse van de marktsituatie. De Franse Republiek meent verder dat enkel in geval van een ernstige crisis op de markt de marktanalyse prevaleert boven de uitkomst van de hypothetische berekening. Volgens de Franse Republiek kan het restitutiebedrag op grond van de marktanalyse altijd „enigszins worden gewijzigd”, maar is de enige situatie waarin het de Commissie vrijstaat om geen restitutie toe te kennen terwijl deze wel „noodzakelijk” is, de situatie waarin sprake is van een tekort aan pluimveevlees op de markt van de Unie.

96      Deze veronderstellingen zijn evenwel onjuist. Volgens de tekst van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 dient de Commissie immers rekening te houden „met één of meer” van de in die bepaling genoemde aspecten. Volgens deze tekst staat het de Commissie zelfs vrij zich op één enkel van de in deze bepaling genoemde aspecten te baseren. Deze bepaling legt ook geen rangorde tussen die verschillende aspecten vast. Niets staat eraan in de weg dat de Commissie bijvoorbeeld een bijzonder gewicht toekent aan het in artikel 164, lid 3, onder b), van verordening nr. 1234/2007 bedoelde aspect, te weten „de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie van de betrokken markten en een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen en handelsverkeer”. De Commissie kan bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties dus meer gewicht toekennen aan de uitkomst van de marktanalyse dan aan de uitkomst van de hypothetische berekening.

97      De stelling van de Franse Republiek dat de uitkomst van de berekening op basis van de analyse van de marktsituatie slechts kan worden „aangepast”, vindt geen enkele steun in verordening nr. 1234/2007. Hetzelfde geldt voor het standpunt van de Franse Republiek dat de enige situatie waarin het de Commissie vrijstaat om geen restitutie toe te kennen terwijl deze wel „noodzakelijk” is, de situatie is waarin sprake is van een tekort aan pluimveevlees op de markt van de Unie.

98      Er dient op te worden gewezen dat waar de Franse Republiek in dit verband verwijst naar een „noodzakelijke restitutie”, zij hiermee het oog heeft op de uitkomst van de hypothetische berekening van het restitutiebedrag. Deze hypothetische berekening betreft enkel de vraag of een uitvoerrestitutie van een positief bedrag „noodzakelijk” is voor exporteurs van pluimveevlees willen zij in staat zijn om hun producten te verkopen in de gebieden waarvoor die restituties gelden. In het kader van de algemene analyse van de marktsituatie is de Commissie echter niet verplicht om de specifieke situatie van exporterende ondernemingen in aanmerking te nemen. Zelfs indien een uitvoerrestitutie voor de exporteurs „noodzakelijk” is willen zij in staat zijn hun producten te verkopen, dan betekent dat nog niet dat het gelet op de algemene situatie op de markt „noodzakelijk” is om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen.

99      Het is mogelijk dat de Commissie op basis van de analyse van de marktsituatie tot het oordeel komt dat de situatie op de markt van de Unie stabiel is, en dat het niet noodzakelijk is om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen om de stabiliteit van de markt te waarborgen en de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te garanderen. In een dergelijke situatie staat het de Commissie vrij om geen uitvoerrestituties toe te kennen of het bedrag ervan op 0 EUR vast te stellen, zelfs indien de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties een positieve uitkomst oplevert. Een dergelijk geval is niet beperkt tot situaties waarin er sprake is van een tekort aan pluimveevlees, of van een ernstige crisis op de markt van de Unie.

100    Thans dient in het licht van de door de Commissie in deze procedure verstrekte inlichtingen te worden nagegaan op welke aspecten zij zich bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties op 0 EUR heeft gebaseerd. Vervolgens dienen de concrete argumenten te worden onderzocht die de Franse Republiek heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar betoog dat de Commissie de marktsituatie kennelijk onjuist heeft beoordeeld.

 Aspecten waarop de Commissie zich bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties op 0 EUR heeft gebaseerd

101    De Commissie heeft in haar verweerschrift opgemerkt dat zij bij de in de bestreden verordening vervatte vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties op 0 EUR rekening had gehouden met onder meer de volgende aspecten:

–        de prijzen van pluimveevlees op de interne markt waren als gevolg van een sterke interne vraag hoog;

–        de marges voor de producenten zoals mede bepaald door de voederkosten lagen boven het historisch gemiddelde, ondanks het feit dat de prijs van voeder al verschillende maanden hoog was; bovendien was de verwachting dat de prijs van granen, na historische hoogten te hebben bereikt, zou gaan dalen;

–        de uitvoer met restitutie bleef ondanks drie achtereenvolgende verlagingen van het restitutiebedrag (met 7 % over de eerste vijf maanden van het jaar 2013) stijgen;

–        de uitvoer van pluimveevlees steeg (met 0,6 % in volume en met 1 % in waarde over de eerste vijf maanden van het jaar 2013), met inbegrip van de uitvoer van producten zonder restitutie, die de hoofdmoot van de uitvoer vormde, waaruit bleek dat de sector concurrerend was;

–        de marktvooruitzichten waren met een verwachte groei van de Europese pluimveevleesproductie van 0,7 % gunstig, waarbij deze groei werd gedreven door een stijgende vraag op de interne en de internationale markt;

–        daar stond tegenover dat, gelet op de hoge prijzen voor kip op de interne markt, de hoge voederkosten en de devaluatie van de Braziliaanse real (BRL), het prijsverschil met pluimvee uit Brazilië werd geraamd op 44,73 EUR/100 kg;

–        met de ontwikkeling van de wisselkoers is rekening gehouden.

102    De Commissie heeft verder opgemerkt dat uitvoerrestituties gelet op de marktsituatie en -ontwikkeling niet noodzakelijk waren om te zorgen voor marktevenwicht, met name op het niveau van de Unie, en voor een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen.

103    Uit de toelichting van de Commissie blijkt dat zij, hoewel de hypothetische berekening van het restitutiebedrag tot een positieve uitkomst leidde, heeft geoordeeld dat de situatie op de markt van de Unie stabiel was en dat het niet nodig was om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen teneinde te zorgen voor marktevenwicht en een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen. De Commissie heeft dus bijzonder gewicht toegekend aan het criterium vervat in artikel 164, lid 3, onder b), van verordening nr. 1234/2007.

104    Opgemerkt dient te worden dat aspecten zoals een prijsstijging op de markt van de Unie, boven het historisch gemiddelde liggende marges voor de producenten van de Unie en een toenemende export aspecten zijn op basis waarvan de Commissie in beginsel zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan kon oordelen dat de situatie op de markt van de Unie stabiel was en dat het voor het waarborgen van het marktevenwicht niet nodig was om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen.

105    Derhalve dienen de door de Franse Republiek aangevoerde concrete argumenten inzake kennelijke beoordelingsfouten van de Commissie te worden beoordeeld.

 Door de Franse Republiek aangevoerde concrete argumenten inzake een kennelijk onjuiste beoordeling van de marktsituatie

106    De Franse Republiek betoogt dat de Commissie tijdens de vergadering van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten van 18 juli 2013, op basis van een document met de titel „EU Market situation for poultry” (Situatie op de pluimveemarkt van de Unie; hierna: het „aan het Beheerscomité overgelegde document”), een kennelijk onjuiste analyse heeft gegeven van de prijsontwikkeling voor het betrokken product binnen de Unie en op de wereldmarkt.

107    De Franse Republiek stelt dat de Commissie heeft geoordeeld dat de prijzen van pluimveevlees op de markt waren gestegen. De Franse Republiek betoogt dat de Commissie daarmee geen rekening heeft gehouden met de wisselkoers van de euro en de US-dollar (USD) als variabele, en dat de Commissie, had zij met deze variabele wel rekening gehouden, zou hebben geconstateerd dat de wereldprijzen van pluimveevlees in hun totaliteit constant waren gebleven of althans slechts zeer beperkt waren gestegen.

108    Dienaangaande wijst de Franse Republiek erop dat de prijzen van pluimveevlees op de wereldmarkt in de loop van het jaar vóór de vaststelling van de bestreden verordening van ongeveer 185 USD/100 kg naar 204 USD/100 kg zijn gegaan, zijnde een stijging van 9,3 %. Deze stijging is volgens de Franse Republiek echter grotendeels gecompenseerd door de revaluatie van de euro ten opzichte van de USD met 6,5 % tijdens dezelfde periode.

109    Ten eerste dient te worden vastgesteld dat ook indien rekening wordt gehouden met de door de Franse Republiek verstrekte getalsmatige gegevens, hieruit niet blijkt dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door een prijsstijging op de wereldmarkt te constateren. De Franse Republiek geeft toe dat de prijsstijging van 9,3 % „grotendeels”, maar niet geheel is gecompenseerd door de revaluatie van de euro ten opzichte van de USD. Er dient op te worden gewezen dat ook een relatief lichte stijging nog steeds een stijging is.

110    Ten tweede dient te worden opgemerkt dat de getallen inzake de prijzen op de wereldmarkt waarop de Franse Republiek zich baseert (stijging van 185 USD/100 kg naar 204 USD/100 kg), overeenkomen met de getallen die de marktdeelnemers aan de Commissie hebben meegedeeld, zoals de Franse Republiek heeft bevestigd in antwoord op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag. Het betreft de verkoopprijs op de bestemming, te weten het Midden-Oosten. Het gaat dus om getalsmatige gegevens waarmee de Commissie bij de berekening van het hypothetische bedrag van de uitvoerrestituties rekening heeft gehouden.

111    Ter terechtzitting heeft de Franse Republiek opgemerkt dat de uitkomst van de door de Commissie gemaakte hypothetische berekening van het restitutiebedrag naar haar weten ongeveer gelijk was aan het getal waarop de betrokken marktdeelnemers waren uitgekomen. De Franse Republiek beweert dus niet dat de Commissie in het kader van de hypothetische berekening een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt. Met name beweert de Franse Republiek niet dat de Commissie het hypothetische bedrag van de uitvoerrestituties verkeerd heeft berekend door bij de vergelijking van de prijzen op de markt van de Unie met de prijzen op de wereldmarkt geen rekening te houden met veranderingen in de wisselkoers.

112    Wat betreft het argument van de Franse Republiek dat de Commissie op basis van de gegevens op bladzijde 18 van het aan het Beheerscomité overgelegde document ten onrechte heeft geoordeeld dat de prijzen van pluimveevlees op de wereldmarkt waren gestegen, dient het volgende te worden opgemerkt.

113    Op bladzijde 18 van het aan het Beheerscomité overgelegde document wordt de prijsontwikkeling op de markt van de Unie, de Verenigde Staten en Brazilië weergegeven. Al deze prijzen zijn uitgedrukt in euro, hetgeen inhoudt dat de verandering van de wisselkoers van de USD en de Braziliaanse real ten opzichte van de euro daarin is verdisconteerd.

114    Er dient op te worden gewezen dat het aan het Beheerscomité overgelegde document vooral betrekking heeft op de analyse van de marktsituatie. In het kader van de analyse van de marktsituatie is de Commissie niet verplicht om rekening te houden met de specifieke situatie van de ondernemingen die de producten waarvoor de uitvoerrestituties gelden, uitvoeren naar de betrokken bestemmingen, maar kan zij de algemene marktsituatie bezien.

115    De keuze van de Commissie om het Beheerscomité niet de door de exporteurs naar het Midden-Oosten gehanteerde verkoopprijzen te verstrekken vindt haar verklaring in het feit dat het aan het Beheerscomité overgelegde document niet bedoeld is om de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties toe te lichten, maar vooral om de marktsituatie uiteen te zetten. In antwoord op een ter zake door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft de Franse Republiek bevestigd dat zij bekend was met de praktijk van de Commissie om de details van de berekening van het hypothetische restitutiebedrag alsmede de uitkomst daarvan binnenskamers te houden, en deze gegevens niet mee te delen aan het Beheerscomité.

116    Ter terechtzitting heeft de Franse Republiek de vraag opgeworpen waarom de Commissie de gegevens waarop zij de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties baseert en de uitkomst van die berekening niet bij het Beheerscomité indient. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de Franse Republiek geen middel heeft voorgesteld inhoudend dat het Beheerscomité op een wezenlijk punt was misleid door omissies van de kant van de Commissie. De Franse Republiek voert overigens niet aan dat zijzelf of een andere lidstaat tijdens de vergadering van het Beheerscomité een vraag heeft gesteld over de hypothetische berekening en dat de Commissie zou hebben geweigerd die vraag te beantwoorden.

117    De Franse Republiek stelt verder dat de prijsdaling voor pluimveevlees op de Braziliaanse markt in de loop van het jaar vóór de vaststelling van de bestreden verordening, zoals deze blijkt uit de getalsmatige gegevens op bladzijde 18 van het aan het Beheerscomité overgelegde document, een veel grotere invloed heeft gehad op de wereldprijzen dan de prijsstijging op de Amerikaanse markt, die eveneens blijkt uit de getalsmatige gegevens op dezelfde bladzijde. De wereldprijzen van pluimveevlees zijn in de loop van het jaar vóór de vaststelling van de bestreden verordening dan ook niet gestegen.

118    Dit argument kan niet worden aanvaard. Hoewel het juist is dat de prijzen in Brazilië bij de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties in aanmerking worden genomen wanneer deze beschikbaar en actueel zijn (zie punt 35 hierboven), betekent dat nog niet dat de Commissie in het kader van de analyse van de algemene marktsituatie verplicht is om haar analyse van de prijsontwikkeling op de wereldmarkt bovenal te baseren op de prijzen in Brazilië.

119    Voorts dient erop te worden gewezen dat op bladzijde 18 van het aan het Beheerscomité overgelegde document de prijsontwikkeling op de lange termijn – te weten over de periode 2009 tot en met 2013 – wordt weergegeven.

120    In dit kader dient eraan te worden herinnerd dat het aan het Beheerscomité overgelegde document niet is bedoeld om de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties toe te lichten, maar vooral om de algemene marktsituatie uiteen te zetten. Bij de hypothetische berekening wordt de prijsontwikkeling op de korte termijn weliswaar in aanmerking genomen, maar het staat de Commissie vrij om voor de beoordeling van de marktsituatie rekening te houden met de prijsontwikkeling op de lange termijn.

121    Uit bladzijde 18 van het aan het Beheerscomité overgelegde document blijkt duidelijk dat de prijzen voor kip in de Unie en de Verenigde Staten op de lange termijn een opwaartse trend vertoonden.

122    Wat betreft de prijs voor kip in Brazilië, blijkt uit bladzijde 18 van het aan het Beheerscomité overgelegde document dat er aan het einde van de in ogenschouw genomen periode een prijsdaling is opgetreden. Evenwel was er geen sprake van een neerwaartse trend van de prijzen in Brazilië indien de gehele in ogenschouw genomen periode van 2009 tot en met 2013 in aanmerking wordt genomen.

123    Gelet op de duidelijke opwaartse trend van de prijzen voor kip in de Verenigde Staten en op het ontbreken van een neerwaartse trend van de prijzen in Brazilië op de lange termijn, heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout begaan door vast te stellen dat de prijzen op de wereldmarkt stegen.

124    De Franse Republiek stelt dat de Commissie de prijzen van pluimveevlees op de markt van de Unie had moeten vergelijken met de prijzen van pluimveevlees in het Midden-Oosten.

125    Dienaangaande volstaat het om te constateren dat de Commissie deze prijzen correct heeft vergeleken, en wel binnen het kader van een hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties.

126    Het argument van de Franse Republiek dat een dergelijke vergelijking de Commissie er noodzakelijkerwijs toe had moeten brengen het bedrag van de uitvoerrestituties te handhaven of zelfs te verhogen, berust op de onjuiste veronderstelling dat de hypothetische berekening de cruciale factor moet vormen bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties, en dat dit bedrag naar aanleiding van de marktanalyse slechts kan worden „aangepast”.

127    De Franse Republiek voert verder aan dat het vanwege de devaluatie van de Braziliaanse real in 2012 veeleer voor de hand lag dat de prijzen voor pluimveevlees in het Midden-Oosten zouden dalen, en dat deze hoe dan ook niet zouden stijgen, laat staan meer zouden stijgen dan de prijzen voor pluimveevlees op de markt van de Unie. De Franse Republiek stelt dat de Commissie had moeten constateren dat het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de markt van het Midden-Oosten niet kleiner zou gaan worden, en dat het zelfs waarschijnlijk was dat een dergelijk verschil over de komende periode groter zou worden, zodat de Commissie door met toepassing van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 de vooruitzichten inzake de prijzen op de markt van de Unie en op de wereldmarkt in aanmerking te nemen, zich genoopt had moeten zien om het bedrag van de uitvoerrestituties voor pluimveevlees bij de vaststelling van de bestreden verordening te handhaven of zelfs te verhogen.

128    Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de verkoopprijzen in het Midden-Oosten betrekking heeft op de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties. Het argument van de Franse Republiek berust dus op de onjuiste veronderstelling dat de Commissie de uitkomst van de hypothetische berekening centraal moet stellen bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties.

129    Daaraan dient te worden toegevoegd dat het argument van de Franse Republiek erop neerkomt dat de prijsstijging binnen de Unie een factor was op basis waarvan de Commissie het bedrag van de uitvoerrestituties had moeten verhogen, aangezien deze stijging het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen in het Midden-Oosten – en daarmee de uitkomst van de hypothetische berekening – heeft vergroot. Deze argumentatie houdt evenwel geen rekening met het feit dat een prijsstijging voor het betrokken product op de markt van de Unie een factor is die wijst op een stabiele marktsituatie, en dus één van de factoren is die de Commissie ertoe kunnen brengen geen uitvoerrestituties toe te kennen, of het bedrag ervan op 0 EUR vast te stellen. Een reeds stabiele situatie op de markt van de Unie kan voor de Commissie immers aanleiding zijn om te oordelen dat uitvoerrestituties van een positief bedrag niet noodzakelijk zijn voor de afzet van overschotten en het waarborgen van het marktevenwicht.

130    De Franse Republiek stelt verder dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de zeer aanzienlijke stijging van de prijs van granen en soja op de wereldmarkt, die automatisch tot gevolg heeft dat de voederkosten voor het pluimvee toenemen en dat de productiekosten van pluimveevlees voor de veehouders in de Unie bijgevolg zeer aanzienlijk stijgen.

131    In dit verband benadrukt de Commissie dat zij rekening heeft gehouden met het feit dat de marges voor de producenten zoals mede bepaald door de voederkosten boven het historisch gemiddelde lagen ondanks het feit dat de prijs van voeder al verschillende maanden hoog was. Bovendien was de verwachting volgens de Commissie dat de prijs van granen, na historische hoogten te hebben bereikt, zou gaan dalen.

132    Opgemerkt dient te worden dat op bladzijden 8 en 9 van het aan het Beheerscomité overgelegde document de prijsontwikkeling voor kippenvoeder wordt weergegeven. Verder worden op bladzijde 10 van dit document de marges voor de producenten zoals mede bepaald door de kosten van het kippenvoeder vermeld.

133    In deze omstandigheden is er geen enkele reden om aan te nemen dat de Commissie de toename van de voederkosten niet in ogenschouw heeft genomen.

134    Naar aanleiding van een vraag hierover ter terechtzitting heeft de Franse Republiek zich beperkt tot de stelling dat het enkele feit dat de Commissie de prijsstijging voor voeder had vermeld in de bij het Beheerscomité ingediende tabellen, niet aantoonde dat de Commissie daadwerkelijk rekening had gehouden met dit aspect.

135    Dienaangaande dient ten eerste te worden opgemerkt dat het aan de Franse Republiek is om aan te tonen dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan. In het aan het Beheerscomité overgelegde document, dat de Franse Republiek als bijlage bij haar verzoekschrift heeft overgelegd en waarop zij zich baseert, wordt de door de Commissie verrichte analyse van de marktsituatie weergegeven en wordt dus informatie verschaft over de aspecten waarmee de Commissie bij deze analyse rekening heeft gehouden. Indien de Franse Republiek van mening is dat met een bepaald aspect, ondanks het feit dat het voorkomt in het aan het Beheerscomité overgelegde document, geen rekening is gehouden, is het aan haar om concrete gegevens aan te reiken op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de Commissie met dat aspect niettemin geen rekening heeft gehouden.

136    Ten tweede dient erop te worden gewezen dat de omstandigheid dat de marges voor de producenten zoals mede bepaald door de voederkosten ondanks een stijging van de voederkosten boven het historisch gemiddelde lagen, juist een aspect is dat wijst op een stabiele situatie op de markt van de Unie. Dat de Commissie een dergelijke omstandigheid in aanmerking heeft genomen, houdt noodzakelijkerwijs in dat de Commissie rekening heeft gehouden met de stijging van de voederkosten als één van de factoren bij deze berekening.

137    Ten derde dient eraan te worden herinnerd dat het prijsverschil in het kader van de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties wordt berekend op basis van het verschil tussen de kostprijs in Frankrijk op fob-basis en de verkoopprijs op de bestemming (zie punt 35 hierboven). Dat de Commissie rekening heeft gehouden met de kostprijs, impliceert dat zij rekening heeft gehouden met de voederkosten. Zoals de Commissie in antwoord op door het Gerecht gestelde schriftelijke vragen heeft uitgelegd, wordt de kostprijs in Frankrijk berekend aan de hand van de voederkosten, de kosten van het levende dier, de kosten van het dode dier, de slachterijkosten en de kosten van de levering fob. Er dient voorts aan te worden herinnerd dat de Franse Republiek niet beweert dat de Commissie in het kader van de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan (zie punt 111 hierboven).

138    In reactie op het argument van de Commissie in haar verweerschrift dat de uitvoer van pluimveevlees steeg, stelt de Franse Republiek dat de Commissie, gelet op een stijging van de uitvoer van pluimveevlees met 0,6 % in volume en 1 % in waarde over de eerste vijf maanden van het jaar 2013, had moeten oordelen dat de uitvoer over deze periode stabiel was gebleven.

139    Dienaangaande volstaat het om te constateren dat ook een lichte stijging nog altijd een stijging is. Het stond de Commissie vrij om ook met een lichte stijging van de uitvoer rekening te houden als aspect dat erop wees dat er geen noodzaak bestond om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen.

140    Ten slotte heeft de Franse Republiek ter terechtzitting aangevoerd dat de situatie op de markt in juli 2013 dezelfde was als in april en januari 2013.

141    De Franse Republiek heeft deze stelling evenwel niet met concrete argumenten gestaafd. Uit het aan het Beheerscomité overgelegde document blijkt overigens dat de marktsituatie in juli 2013 niet gelijk was aan die in april en januari 2013. Uit bladzijde 10 van het aan het Beheerscomité overgelegde document blijkt bijvoorbeeld dat de marges voor de producenten zoals mede bepaald door de voederkosten in juli 2013 hoger waren dan in april of januari 2013.

142    Gelet op een en ander moet het eerste onderdeel van het tweede middel worden afgewezen.

 Tweede onderdeel, inhoudend dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk heeft overschreden door bij de vaststelling van de bestreden verordening rekening te houden met in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 niet vermelde aspecten.

143    De Franse Republiek is van mening dat de Commissie gehouden is om bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties uitsluitend rekening te houden met de aspecten die staan vermeld in de lijst in artikel 164, lid 3, van verordening 1234/2007, omdat deze lijst limitatief is. De Franse Republiek is van opvatting dat de Commissie rekening heeft gehouden met niet in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 vermelde aspecten en dus de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk heeft overschreden door bij de vaststelling van de bestreden verordening rekening te houden met de interne en de internationale context, te weten met de omstandigheid dat er een politiek akkoord was over de hervorming van het GLB en de omstandigheid dat de Commissie zich er in het kader van de onderhandelingen tijdens de ronde van Doha van de WHO toe had verplicht om, mits er een akkoord werd bereikt, de uitvoerrestituties stop te zetten.

144    De Commissie bestrijdt de argumenten van de Franse Republiek.

145    De argumentatie van de Franse Republiek berust op de veronderstelling dat de in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 vervatte opsomming van factoren waarmee de Commissie bij de vaststelling van het restitutiebedrag rekening kan houden, limitatief is.

146    Derhalve dient te worden onderzocht of deze veronderstelling juist is.

147    Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat de bewoordingen van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 tamelijk ruim zijn. Volgens dit lid wordt immers „[b]ij de vaststelling van restituties voor een bepaald product [...] rekening gehouden met één of meer van de volgende aspecten [...]”.

148    Uit deze bewoordingen volgt dat de Commissie gehouden is om rekening te houden met ten minste één van de in dit artikel opgesomde aspecten. Uit deze bewoordingen volgt evenwel niet dat de lijst van deze aspecten limitatief is. De formulering dat „rekening [wordt] gehouden met” verzet zich er niet tegen dat andere aspecten in aanmerking worden genomen.

149    Dat de opsomming ruim is geformuleerd, pleit ertegen dat zij limitatief is. In de overige taalversies van de betrokken bepalingen keren deze ruime bewoordingen overigens terug. Zo bevestigen de Engelse versie, „One or more of the following aspects shall be taken into account when refunds for a certain product are being fixed”, en de Duitse versie, „Die Ausfuhrerstattungen werden je nach Erzeugnis unter Berücksichtigung eines oder mehrerer der folgenden Faktoren festgesetzt”, dat de Commissie slechts gehouden is om „rekening te houden” met één of meer van de genoemde aspecten, hetgeen niet betekent dat zij zich uitsluitend op die factoren dient te baseren.

150    Ook de omstandigheid dat de toekenning van uitvoerrestituties zelf volgens artikel 162, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 facultatief is, pleit ervoor dat de Commissie beschikt over een zeer ruime beoordelingsmarge en veel armslag heeft wanneer het gaat om de vaststelling van het bedrag ervan.

151    Het zou immers weinig overtuigend zijn indien zou worden geoordeeld dat de Commissie kan besluiten om in het geheel geen uitvoerrestituties toe te kennen, en wel zonder gehouden te zijn dit besluit op specifieke criteria te baseren, maar dat zij bij de vaststelling van het bedrag van deze restituties uitsluitend met limitatief opgesomde aspecten rekening mag houden.

152    Anders dan de Franse Republiek stelt, zou aan artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 niet elk nuttig effect ontvallen indien de in deze bepaling opgesomde lijst van aspecten niet als limitatief werd aangemerkt.

153    Ook al verzet artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 zich er niet tegen dat andere aspecten in aanmerking worden genomen, uit dat lid volgt immers dat de Commissie gehouden is om (ook) met ten minste één van de in die bepaling vermelde aspecten rekening te houden.

154    Uit het voorgaande volgt dat de veronderstelling waarop de Franse Republiek haar argumentatie baseert, onjuist is.

155    Ten overvloede dient erop te worden gewezen dat, zelfs indien de in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 vervatte opsomming van criteria als limitatief werd aangemerkt, dit er niet aan in de weg zou staan de algemene politieke en economische context in aanmerking te nemen, zoals de Commissie in essentie stelt.

156    Er dient immers aan herinnerd te worden dat handelingen van algemene strekking altijd worden vastgesteld binnen een algemene politieke en economische context, en dat het vanzelfsprekend is dat de Commissie deze context in aanmerking neemt (zie de punten 60 en 61 hierboven).

157    Wanneer de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties overeenkomstig de ruime criteria als vervat in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 rekening houdt met de toekomstige beleidskoers en met de lopende onderhandelingen op internationaal niveau, betekent dat niet dat zij de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschrijdt, zelfs indien de in de betrokken bepaling vervatte lijst van criteria als limitatief zou worden aangemerkt. De algemene context kan immers altijd van invloed zijn op de wijze waarop de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en ook een limitatieve opsomming van de criteria waarmee de Commissie rekening mag houden, kan haar niet beletten deze algemene context in aanmerking te nemen.

158    Uit een en ander volgt dat de beslissing van de Commissie om rekening te houden met de verwachte hervorming van het GLB alsmede met de lopende onderhandelingen binnen de WHO, niet vatbaar voor kritiek is.

159    Derhalve dient ook het tweede onderdeel van het tweede middel te worden afgewezen, zodat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

 Kosten

160    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

161    In dit geval heeft de Commissie het Gerecht verzocht „de beslissing omtrent de kosten aan te houden”. Daarmee heeft de Commissie niet op rechtsgeldige wijze gevorderd de Franse Republiek te verwijzen in de kosten. Het verzoek aan het Gerecht om de beslissing omtrent de kosten aan te houden is in dit geval immers zinledig en komt erop neer dat de Commissie omtrent de kosten geen vordering heeft geformuleerd.

162    In deze omstandigheden behoort elke partij haar eigen kosten te dragen.

HET GERECHT (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Elke partij draagt haar eigen kosten.

Dittrich

Schwarcz

Tomljenović

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 januari 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.