Language of document : ECLI:EU:T:2016:6

Zaak T‑549/13

Franse Republiek

tegen

Europese Commissie

„Landbouw – Uitvoerrestitutie – Vlees van pluimvee – Vaststelling van de uitvoerrestitutie op 0 EUR – Motiveringsplicht – Mogelijkheid voor de Commissie om zich te beperken tot een standaardmotivering – Gebruikelijke praktijk van de Commissie bij de vaststelling van restituties – Artikel 164, lid 3, van verordening (EG) nr. 1234/2007 – Niet-uitputtendheid van de genoemde criteria”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 14 januari 2016

1.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit in lijn van eerdere besluiten – Toelaatbaarheid van een beknopte motivering – Besluit tot vaststelling van uitvoerrestituties

(Art. 296, tweede alinea, VWEU)

2.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Restituties bij uitvoer – Vaststelling van de bedragen – Eerste keer dat het bedrag voor de betrokken producten op nihil wordt vastgesteld – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 164, lid 3; verordening nr. 689/2013 van de Commissie)

3.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Restituties bij uitvoer – Vaststelling van de bedragen – Inaanmerkingneming van de toekomstige veranderingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de onderhandelingen binnen de WHO over de afschaffing of beperking van de uitvoerrestituties – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 164, lid 3; verordening nr. 689/2013 van de Commissie)

4.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Beoordelingsbevoegdheid voor de instellingen van de Unie – Omvang – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Art. 40‑43 VWEU)

5.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Restituties bij uitvoer – Doel

(Art. 39 VWEU)

6.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Restituties bij uitvoer – Vaststelling van de bedragen – Aspecten waarmee de Commissie rekening dient te houden

(Verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 162, lid 1, en 164, lid 3)

7.      Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van de markten – Restituties bij uitvoer – Vaststelling van de bedragen – Inaanmerkingneming van de marktsituatie – Hypothetische berekening op basis van het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt – Verplichting om de specifieke situatie van exporterende ondernemingen in aanmerking te nemen – Geen

[Verordening nr. 1234/2007 van de Raad, art. 164, lid 3, a)]

1.      Een besluit dat in de lijn ligt van een vaste besluitvormingspraktijk mag summier worden gemotiveerd, met name door een verwijzing naar deze praktijk. Daarentegen moet de instantie van de Unie haar beweegredenen uitdrukkelijk uiteenzetten wanneer een besluit veel verder gaat dan in eerdere besluiten het geval was. Aldus voldoet een verwijzing in de betrokken handeling naar de toepasselijke rechtsgrondslagen aan de motiveringsplicht wanneer een standaardmotivering volstaat omdat de Commissie bij de vaststelling van de betrokken handeling binnen een vaste besluitvormingspraktijk is gebleven. Onder gebruikelijke praktijk dient te worden verstaan de consistente gedragslijn van de instelling van de Unie in het licht van de bestaande marktverhoudingen.

Dienaangaande geldt dat, nu het bedrag van de uitvoerrestituties periodiek wordt vastgesteld en er voor de vaststelling van de onderscheiden verordeningen een eenvormige procedure geldt, een standaardmotivering toelaatbaar is voor zover de Commissie bij de vaststelling van dit bedrag in overeenstemming met haar gebruikelijke praktijk handelt. Deze conclusie kan niet ter discussie worden gesteld op de grond dat de Commissie op landbouwgebied in algemene zin over een ruime beoordelingsmarge beschikt.

(cf. punten 24, 25, 29, 31, 82, 84)

2.      In het kader van de vaststelling door de Commissie van het bedrag van de uitvoerrestituties betekent het enkele feit dat dit bedrag voor de betrokken producten voor het eerst op 0 EUR is vastgesteld, niet zonder meer dat de Commissie heeft gebroken met haar gebruikelijke praktijk. In dit verband geldt dat aan het systeem van periodieke vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestitutie inherent is dat het bedrag van deze restituties kan worden gewijzigd, zodat een en dezelfde motivering betrekking kan hebben op zeer verschillende uitvoerrestitutiebedragen.

(cf. punten 45, 46)

3.      In het kader van de vaststelling door de Commissie van het bedrag van de uitvoerrestituties verplicht niets haar ertoe om rekening te houden met het feit dat er binnen de Wereldhandelsorganisatie (WHO) onderhandelingen gaande zijn over de beëindiging ervan, zolang deze onderhandelingen niet tot sluiting van een bindende overeenkomst hebben geleid. Het staat de Commissie evenwel alleszins vrij om de toekomstige veranderingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de onderhandelingen binnen de WHO bij de vaststelling van het restitutiebedrag in aanmerking te nemen, ondanks het feit dat deze aspecten niet uitdrukkelijk worden vermeld in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten.

Handelingen van algemene strekking worden immers altijd vastgesteld binnen een algemene politieke en economische context. Ook al noemt artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 uitdrukkelijk bepaalde criteria die in ogenschouw kunnen worden genomen, dat laat onverlet dat een verordening tot vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties in een dergelijke context wordt vastgesteld. Met deze context kan de Commissie in voorkomend geval rekening houden. In dat verband is het niet altijd nodig om deze algemene context in de motivering van een verordening te vermelden. Aangezien het vanzelfsprekend is dat de Commissie de algemene politieke en economische context in aanmerking neemt, betekent het enkele feit dat zij dit doet, immers niet dat zij afwijkt van haar gebruikelijke praktijk. Bovendien is de algemene politieke en economische context normaal gesproken bekend bij de betrokken marktdeelnemers.

Dat rekening is gehouden met de lopende onderhandelingen binnen de WHO en met de toekomstige beleidskoers dwong er dus niet toe dit uitdrukkelijk te vermelden in de motivering van verordening nr. 689/2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee, tenzij deze aspecten niet enkel deel hadden uitgemaakt van de algemene politieke en economische context, die in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de uitvoerrestituties, maar de bestaansreden van die verordening waren geweest.

In dat verband geldt dat wanneer er een politiek akkoord bestaat over de toekomstige koers van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dit akkoord behoort tot de algemene politieke en economische context die de Commissie in ogenschouw kan nemen. Dit geldt ook voor de onderhandelingen binnen de WHO. Dit betekent niet dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid overschrijdt, zelfs indien de in artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 vervatte lijst van criteria als limitatief zou worden aangemerkt. De algemene context kan immers altijd van invloed zijn op de wijze waarop de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en ook een limitatieve opsomming van de criteria waarmee de Commissie rekening mag houden, kan haar niet beletten deze algemene context in aanmerking te nemen.

(cf. punten 57, 58, 60, 61, 66, 71, 73, 157)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 89)

5.      De bestaansreden van de uitvoerrestituties is erin gelegen de Unie in staat te stellen haar op de interne markt voorhanden overschotten van het product in kwestie in derde landen af te zetten. Het doel van het stelsel van uitvoerrestituties bestaat er niet in om een willekeurige exporteur subsidie te verstrekken, maar om in het kader van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid als vervat in artikel 39 VWEU zo nodig de uitvoer te faciliteren, dat wil met name zeggen de markten te stabiliseren, de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te garanderen en de verbruiker van redelijke prijzen te verzekeren

(cf. punt 92)

6.      Wat betreft de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties, dient de Commissie volgens de tekst van artikel 164, lid 3, van verordening nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten rekening te houden met één of meer van de in die bepaling genoemde aspecten. Volgens deze tekst staat het de Commissie zelfs vrij zich op één enkel van de in deze bepaling genoemde aspecten te baseren. Deze bepaling legt ook geen rangorde tussen die verschillende aspecten vast. Niets staat eraan in de weg dat de Commissie bijvoorbeeld een bijzonder gewicht toekent aan het in artikel 164, lid 3, onder b), van verordening nr. 1234/2007 bedoelde aspect, te weten de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie van de betrokken markten en een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen en handelsverkeer. De Commissie kan bij de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties dus meer gewicht toekennen aan de uitkomst van de marktanalyse dan aan de uitkomst van de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties die is verricht op basis van het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt.

Uit de bewoordingen van genoemd artikel 164, lid 3, volgt dat de Commissie gehouden is om rekening te houden met ten minste één van de in dit artikel opgesomde aspecten. Uit deze bewoordingen volgt evenwel niet dat de lijst van deze aspecten limitatief is. Ook de omstandigheid dat de toekenning van uitvoerrestituties zelf volgens artikel 162, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 facultatief is, pleit ervoor dat de Commissie beschikt over een zeer ruime beoordelingsmarge en veel armslag heeft wanneer het gaat om de vaststelling van het bedrag ervan.

(cf. punten 96, 148, 150)

7.      Wat betreft de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestituties geldt dat de hypothetische berekening van het bedrag van die restituties die is gebaseerd op het verschil tussen de prijzen op de markt van de Unie en de prijzen op de wereldmarkt, enkel de vraag betreft of een uitvoerrestitutie van een positief bedrag noodzakelijk is voor exporteurs van pluimveevlees willen zij in staat zijn om hun producten te verkopen in de gebieden waarvoor die restituties gelden. In het kader van de algemene analyse van de marktsituatie is de Commissie echter niet verplicht om de specifieke situatie van exporterende ondernemingen in aanmerking te nemen. Zelfs indien een uitvoerrestitutie voor de exporteurs noodzakelijk is willen zij in staat zijn hun producten te verkopen, dan betekent dat nog niet dat het gelet op de algemene situatie op de markt noodzakelijk is om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen.

Derhalve is het mogelijk dat de Commissie op basis van de analyse van de marktsituatie tot het oordeel komt dat de situatie op de markt van de Unie stabiel is, en dat het niet noodzakelijk is om uitvoerrestituties van een positief bedrag vast te stellen om de stabiliteit van de markt te waarborgen en de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te garanderen. In een dergelijke situatie staat het de Commissie vrij om geen uitvoerrestituties toe te kennen of het bedrag ervan op 0 EUR vast te stellen, zelfs indien de hypothetische berekening van het bedrag van de uitvoerrestituties een positieve uitkomst oplevert. Een dergelijk geval is niet beperkt tot situaties waarin er sprake is van een tekort van het betrokken product, of van een ernstige crisis op de markt van de Unie.

(cf. punten 98, 99)