Language of document : ECLI:EU:C:2010:816

Zaak C‑393/09

Bezpečnostní softwarová asociace – Svaz softwarové ochrany

tegen

Ministerstvo kultury

(verzoek van de Nejvyšší správní soud om een prejudiciële beslissing)

„Intellectuele eigendom – Richtlijn 91/250/EEG – Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Begrip ‚uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma’ – Grafische gebruikersinterface van programma al dan niet inbegrepen – Auteursrecht – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Tonen van grafische gebruikersinterface tijdens televisie-uitzending – Mededeling van werk aan publiek”

Samenvatting van het arrest

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Geding voorafgaand aan toetreding van staat tot Europese Unie

(Art. 267 VWEU)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 91/250 – Rechtsbescherming van computerprogramma’s – Werkingssfeer

(Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad; richtlijn 91/250 van de Raad, art. 1, lid 2)

3.        Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Mededeling van beschermd werk aan publiek

(Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

1.        Wanneer prejudiciële vragen de uitlegging van het recht van de Unie betreffen, doet het Hof daarover uitspraak, zonder dat het in beginsel behoeft te onderzoeken wat de nationale rechter ertoe heeft gebracht de vragen te stellen en welke toepassing hij denkt te geven aan de bepaling van het recht van de Unie waarvan hij het Hof om uitlegging verzoekt.

Het ligt alleen anders wanneer de aan het Hof ter uitlegging voorgelegde bepaling van het recht van de Unie niet van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, die zich vóór de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Unie hebben voorgedaan, of wanneer duidelijk is dat deze bepaling niet van toepassing kan zijn.

(cf. punten 25‑26)

2.        De grafische gebruikersinterface vormt geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent.

Elke uitdrukkingswijze van een computerprogramma, moet immers worden beschermd zodra de reproductie ervan ook de reproductie meebrengt van het computerprogramma zelf, waardoor de computer zijn taken kan uitvoeren. Zoals in de tiende en de elfde overweging van de considerans van richtlijn 91/250 is gezegd, zijn de interfaces de onderdelen van een computerprogramma die koppeling en interactie verzekeren tussen alle elementen van de programmatuur en apparatuur in alle door deze te vervullen functies enerzijds en andere programmatuur en apparatuur alsmede de gebruikers anderzijds. De grafische gebruikersinterface is met name een interactieve interface, die communicatie mogelijk maakt tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan. In die omstandigheden kan het computerprogramma niet worden gereproduceerd op basis van de grafische gebruikersinterface, maar vormt deze interface louter een element van het programma dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om dit programma optimaal te gebruiken.

Een dergelijke interface kan daarentegen als werk wel onder de door richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij verleende auteursrechtelijke bescherming vallen indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit het geval is. Daarbij moet deze met name rekening houden met de schikking of de specifieke configuratie van alle onderdelen van de grafische gebruikersinterface, teneinde vast te stellen welke daarvan voldoen aan het oorspronkelijkheidscriterium. In dit verband voldoen onderdelen van de grafische gebruikersinterface die alleen worden gekenmerkt door hun technische functie, niet aan dit criterium.

(cf. punten 38‑42, 47‑48, 51, dictum 1)

3.        Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een auteursrechtelijk beschermd werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

Het tonen van een werk tijdens een televisie-uitzending is in beginsel een mededeling aan het publiek, die de auteur van dit werk op grond van zijn uitsluitend recht kan toestaan of verbieden, en bovendien kan de grafische gebruikersinterface een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan vormen. Wanneer een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending wordt getoond, nemen de televisiekijkers echter op zuiver passieve wijze kennis van deze interface, zonder dat zij hierin kunnen ingrijpen. Zij kunnen dus geen gebruik maken van de functie van die interface, die erin bestaat interactie tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan mogelijk te maken. Aangezien de grafische gebruikersinterface, wanneer zij tijdens een televisie-uitzending wordt getoond, niet beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, zodat de leden van dat publiek geen toegang krijgen tot het wezenlijke bestanddeel van deze interface, namelijk de interactie met de gebruiker, vindt er geen mededeling van de grafische gebruikersinterface aan het publiek plaats in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

(cf. punten 55‑58, dictum 2)