ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
25 februari 1999 (1)
Zesde BTW-richtlijn Pakket van diensten Een enkele dienst Begrip
Vrijstellingen Handelingen ter zake van verzekering Hulpverlening
Diensten verricht door verzekeringsagenten Beperking van de vrijstelling van
handelingen ter zake van verzekering tot die verricht door toegelaten
verzekeraars
In zaak C-349/96,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het
House of Lords (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen
Card Protection Plan Ltd (CPP)
en
Commissioners of Customs & Excise,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 2, lid 1, en 13 B,
sub a, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende
de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting
Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme
grondslag (PB L 145, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: P. J. G. Kapteyn, kamerpresident, G. Hirsch (rapporteur),
G. F. Mancini, H. Ragnemalm en R. Schintgen, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
Card Protection Plan Ltd (CPP), vertegenwoordigd door R. Cordara, QC,
en P. Cargill-Thompson, Barrister, geïnstrueerd door C. Mainprice, Solicitor,
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door
J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door
S. Richards en C. Vajda, Barristers,
de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het
Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde,
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
R. Lyal en E. Traversa, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Card Protection Plan Ltd (CPP),
vertegenwoordigd door C. Mainprice en R. Cordara, de regering van het Verenigd
Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins en door N. Paines, QC, en de
Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal, ter terechtzitting van 24 maart 1998,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juni 1998,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij beschikking van 15 oktober 1996, ingekomen bij het Hof op 21 oktober
daaraanvolgend, heeft het House of Lords krachtens artikel 177 EG-Verdrag vier
prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 2, lid 1, en 13 B,
sub a, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende
de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting
Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme
grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn).
- 2.
- Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Card Protection Plan Ltd (hierna:
CPP) en de Commissioners of Customs & Excise (hierna: Commissioners), die
in het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn ter zake van de inning van de belasting
over de toegevoegde waarde (hierna: BTW), betreffende de toepassing van een
BTW-vrijstelling krachtens section 17 en groep 2 van Schedule 6 van de Value
Added Tax Act van 1983 (wet op de BTW; hierna: VAT Act 1983).
De nationale regeling
- 3.
- Ten tijde van de feiten in het hoofdgeding waren ingevolge section 17 en groep 2
van Schedule 6 van de VAT Act 1983 onder meer vrijgesteld van BTW:
1. Handelingen ter zake van verzekering en herverzekering, verricht door
personen die ingevolge section 2 van de Insurance Companies Act 1982 als
verzekeraar mogen optreden.
2. (...)
3. Bemiddeling bij handelingen ter zake van verzekering of herverzekering in
de zin van de leden 1 en 2.
4. De behandeling van verzekeringsclaims door assurantiemakelaars,
verzekeringsagenten en personen die als verzekeraar mogen optreden, als
omschreven in punt 1.
De gemeenschapsregeling
- 4.
- Artikel 2 van de Zesde richtlijn bepaalt:
Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:
1. de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door
een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel
worden verricht;
(...).
Artikel 13 van de Zesde richtlijn, dat de vrijstellingen in het binnenland betreft,
bepaalt:
(...)
B. Overige vrijstellingen
Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling
voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om
een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren
en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
a) handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van
daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en
verzekeringsagenten;
(...).
- 5.
- De bijlage bij de eerste richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot
coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de
toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de
levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228, blz. 3), zoals
gewijzigd bij richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 (PB L 339,
blz. 21), bepaalt:
A. Indeling van de risico's per branche
(...)
18. Hulpverlening
Hulpverlening aan in moeilijkheden verkerende personen die op reis zijn of
zich buiten hun woonplaats of vaste verblijfplaats bevinden.
- 6.
- Artikel 2 van richtlijn 77/92/EEG van de Raad van 13 december 1976 houdende
maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van
vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden van
verzekeringsagent en assurantiemakelaar (ex groep 630 CITI) en houdende met
name overgangsmaatregelen voor deze werkzaamheden (PB 1977, L 26, blz. 14),
bepaalt op welke werkzaamheden van verzekeringsagent en assurantiemakelaar
deze richtlijn van toepassing is.
Het hoofdgeding
- 7.
- CPP biedt de houders van kredietkaarten tegen betaling van een bepaald bedrag
een plan aan ter bescherming tegen de financiële schade en de ongemakken van
het verlies of de diefstal van hun kaarten en van een aantal andere voorwerpen
zoals autosleutels, een paspoort of verzekeringsdocumenten.
- 8.
- Voor zover dit beschermingsplan (hierna: plan) voorziet in een vergoeding ter
compensatie van de financiële schade van de kaarthouder bij verlies of diefstal,
geniet CPP een collectieve dekking bij een verzekeringsmaatschappij. De collectieve
polis is opgesteld door een door CPP daartoe aangewezen assurantiemakelaar. Ten
tijde van de feiten in het hoofdgeding was de verzekeraar Continental Assurance
Company of London (hierna: Continental). Als verzekerden vermeldt de polis de
klanten van CPP. Wanneer een kaarthouder klant wordt van CPP, wordt zijn naam
toegevoegd aan de lijst van de door deze polis gedekte verzekerden. CPP betaalt
de verzekeringsmaatschappij de premies vooruit aan het begin van het jaar
waarvoor de polis wordt gesloten; alle noodzakelijke aanpassingen worden verricht
aan het einde van het boekjaar op basis van het aantal klanten dat tot het plan is
toegetreden of dit heeft verlaten.
- 9.
- De door CPP aangeboden diensten, die overeenkomen met de in de bijlage bij de
polis van Continental uiteengezette verzekeringsdekking, kunnen worden
samengevat als volgt:
betaling van een vergoeding in geval van frauduleus gebruik van de kaarten
(gedurende de eerste 24 uur na de ontdekking van het verlies bedraagt het
verzekerde bedrag 750 UKL per claim; het is onbeperkt na kennisgeving
aan CPP);
betaling van een vergoeding voor de kosten van terugbezorging aan de
kaarthouder van verloren bagage of voorwerpen, mits daarop de door CPP
verstrekte labels zijn aangebracht (verzekerd bedrag 25 UKL per claim);
betaling van een vergoeding voor de kosten van hulpverlening aan de politie
en/of het indienen van verzekeringsclaims betreffende waardevolle stukken
en/of belangrijke documenten waarvan de serienummers door CPP zijn
geregistreerd (verzekerd bedrag 25 UKL per claim);
adviesverstrekking per telefoon, 24 uur per dag, door de verzekeraar inzake
toegang tot medische hulp, waaronder het maken van afspraken voor
medische verzorging in het buitenland;
betaling van een voorschot in contanten in geval van nood na verlies van
kredietkaarten, tot een maximum van 500 UKL per claim, terug te betalen
binnen 14 dagen;
betaling van een vergoeding voor de aanschaf van een vliegtuigticket van
waar ook ter wereld naar de woonplaats van de kaarthouder na verlies van
kredietkaarten (tot een minimum van 1 500 UKL per claim, terug te
betalen binnen veertien dagen).
- 10.
- Voorts omvat het plan in wezen de volgende diensten :
het bijhouden door CPP van een computerbestand van de kredietkaarten
van de klant;
een 24 uur per dag bereikbaar telefoonnummer voor verliesmeldingen,
opdat de nodige maatregelen kunnen worden getroffen om het verlies te
melden aan de emittenten van de kredietkaarten en verstrekking van
stickers waarop dit telefoonnummer vermeld staat;
hulpverlening ter verkrijging van vervangingskredietkaarten in geval van
verlies;
hulpverlening voor de mededeling van adreswijzigingen aan de emittenten
van de kaarten;
het verstrekken van voorgedrukte stickers voor de sleutels om ze bij verlies
te kunnen terugvinden;
het verstrekken van een jaarlijkse uitdraai aan de klant ter verificatie;
het verstrekken van een medische kaart voor vermelding van persoonlijke
medische gegevens;
kortingen bij huur van een auto.
- 11.
- Nadat de Commissioners de diensten van CPP sinds 1983 als vrijgesteld hadden
beschouwd, onderwierpen zij, voor het eerst in 1990, een specimen van
contracten voor dienstverrichting die voor een duur van drie jaar tegen betaling van
een jaarlijkse bijdrage van 16 UKL tussen CPP en een van haar klanten werden
gesloten, aan het gewone BTW-tarief. Deze beslissing was hoofdzakelijk ingegeven
door twee redenen, namelijk de omstandigheid dat het plan een pakket van
diensten omvatte, die alle belastbaar waren en verband hielden met het bijhouden
door CPP van een register van kaartnummers en het verzorgen van verliesmelding
om iedere latere aansprakelijkheid voor frauduleus gebruik bij verlies te
voorkomen, alsmede het ontbreken van een rechtstreekse contractuele band tussen
de verzekeringsmaatschappij en de klanten van CPP die specifieke
rechtsbetrekkingen ter zake van de verzekeringspolis deed ontstaan, zodat er geen
sprake was van dienstverlening aan de klant ter zake van verzekering.
- 12.
- CPP betwistte dit besluit met het betoog, dat er een rechtstreekse contractuele
betrekking bestond en dat de dienst volledig of grotendeels moest worden
vrijgesteld. Zij stelde beroep in bij het VAT and Duties Tribunal, London, dat haar
beroep verwierp. Nadat de High Court het beroep van CPP gedeeltelijk gegrond
had verklaard, stelde de Court of Appeal bij arrest van 23 november 1993 CPP
volledig in het ongelijk door te verklaren, dat het plan een overeenkomst was voor
de verrichting van een dienst van registratie van kaarten en dat de
verzekeringselementen slechts een eenvoudig accessorium waren van deze dienst.
Daarop wendde CPP zich tot het House of Lords, dat heeft besloten de
behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen
te stellen:
1) Aan de hand van welk criterium moet, gelet op de bepalingen van de Zesde
BTW-richtlijn, meer bepaald artikel 2, sub 1, daarvan, worden uitgemaakt
of een handeling uit BTW-oogpunt één enkele gemengde dienst dan wel
twee of meer afzonderlijke diensten omvat?
2) Vormt de verrichting van een dienst of meerdere diensten als die welke
Card Protection Plan (CPP) verricht in het kader van het .Plan (tot
bescherming van de klant in geval van verlies van kredietkaarten), uit BTW-oogpunt één enkele gemengde dienst dan wel twee of meer afzonderlijke
diensten? Zijn er in casu kenmerken, zoals de betaling van één prijs door
de klant of de betrokkenheid van zowel Continental Assurance Company
als CPP bij de handeling, die relevant zijn voor het antwoord op die vraag?
3) Gaat het bij die dienst of diensten om .handelingen ter zake van
verzekering (...) met inbegrip van daarmee samenhangende diensten,
verricht door (...) verzekeringsagenten in de zin van artikel 13 B, sub a, van
de Zesde richtlijn? Meer in het bijzonder wat deze vraag betreft,
a) omvat de term .verzekering in de zin van artikel 13 B, sub a, van de
Zesde BTW-richtlijn de soorten activiteiten, in het bijzonder
.hulpverlening, genoemd in de bijlage bij richtlijn 73/239/EEG
(Eerste richtlijn van de Raad betreffende het verzekeringsbedrijf, met
uitzondering van de levensverzekeringsbranche), zoals gewijzigd bij
richtlijn 84/641/EEG van de Raad?
b) zijn de in artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn bedoelde, met
verzekering .samenhangende diensten (...) van verzekeringsagenten,
activiteiten in de zin van artikel 2 van richtlijn 77/92/EEG van de
Raad, of omvatten zij dergelijke activiteiten?
4) Is het verenigbaar met artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn, dat een
lidstaat de werkingssfeer van de vrijstelling voor .handelingen ter zake van
verzekering beperkt tot diensten, verricht door personen die naar het recht
van die lidstaat als verzekeraar mogen optreden?
De derde vraag
- 13.
- Met zijn derde vraag, die eerst dient te worden onderzocht, wenst de nationale
rechter in wezen te vernemen, of artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn aldus
moet worden uitgelegd, dat diensten zoals die welke worden beschreven in het plan
dat CPP haar klanten aanbiedt, handelingen ter zake van verzekering zijn dan wel
daarmee samenhangende diensten, verricht door een verzekeringsagent.
- 14.
- CPP betoogt, dat het bij alle aspecten van hetgeen een klant krachtens het plan
verkrijgt, rechtstreeks om een handeling ter zake van verzekering in de zin van
artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn gaat. De Duitse regering, de regering van
het Verenigd Koninkrijk en de Commissie geven toe, dat het plan hoe dan ook
elementen van verzekering omvat. Volgens de regering van het Verenigd
Koninkrijk moet de nationale rechter bepalen, of CPP als verzekeringsagent
optreedt. Volgens de Commissie is het evenwel duidelijk, dat CPP's normale
activiteiten niet die van een verzekeringsagent in de strikte of technische betekenis
van het begrip zijn.
- 15.
- Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de vrijstellingen
van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome begrippen van gemeenschapsrecht
zijn, die tot doel hebben verschillen in de toepassing van het BTW-stelsel tussen
de lidstaten te voorkomen (zie arrest van 15 juni 1989, Stichting Uitvoering
Financiële Acties, 348/87, Jurispr. blz. 1737, punt 11).
- 16.
- De Zesde richtlijn bepaalt noch het begrip handelingen ter zake van verzekering,
noch dat van verzekeringsagenten in de zin van artikel 13 B, sub a.
- 17.
- Wat in de eerste plaats de uitlegging van het begrip handelingen ter zake van
verzekering betreft, zij opgemerkt, dat richtlijn 73/239 het begrip verzekering
evenmin omschrijft. Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie
opmerkt, wordt bij een handeling ter zake van verzekering evenwel algemeen als
kenmerkend aangenomen, dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van
een premie ertoe verbindt, de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico
de dienst te verlenen die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen.
- 18.
- Het is niet onontbeerlijk dat de dienstverlening waartoe de verzekeraar zich heeft
verbonden in geval van schade, bestaat in betaling van een geldsom, aangezien die
dienst ook kan bestaan in hulpverlening, in geld of in natura, als bedoeld in de
bijlage bij richtlijn 73/239, zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641. Er is namelijk geen
reden om de term verzekering anders uit te leggen naargelang hij in de
verzekeringsrichtlijn dan wel in de Zesde richtlijn wordt gebruikt.
- 19.
- Bovendien staat vast, dat de term handelingen ter zake van verzekering in
artikel 13 B, sub a, hoe dan ook het geval omvat waarin de betrokken handeling
wordt verricht door de verzekeraar, die de dekking van het verzekerde risico op
zich heeft genomen. Zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk terecht in
herinnering heeft gebracht, moet de nationale rechter bepalen of CPP zelf
verplichtingen van verzekeraar heeft aanvaard.
- 20.
- Evenwel moet worden vastgesteld, dat CPP erkent, dat zij haar klanten alleen heeft
beloofd het nodige te zullen doen opdat zij bij een derde verzekerd zijn, en dat zij
er zich niet zelf toe heeft verbonden de dekking te bieden. In dit verband heeft de
Commissie beklemtoond, dat CPP een collectieve polis voor haar klanten heeft.
- 21.
- In die omstandigheden moet worden opgemerkt, dat CPP de nemer is van een
collectieve verzekering waarvan haar klanten de verzekerden zijn. Zij verschaft
deze laatsten tegen betaling, voor zover het de diensten in de Continental-polis
betreft, op eigen naam en voor eigen rekening een dekking, waartoe zij een beroep
doet op een verzekeraar. Vanuit BTW-oogpunt worden dus diensten uitgewisseld,
enerzijds tussen Continental en CPP en anderzijds tussen CPP en haar klanten. De
omstandigheid dat Continental ingevolge het bepaalde in de overeenkomst met
CPP de dekking van de verzekering rechtstreeks aan de klanten van
laatstgenoemde biedt, is daarbij irrelevant.
- 22.
- Vastgesteld zij dat een dergelijke dienstverlening door CPP een handeling ter zake
van verzekering in de zin van artikel 13 B, sub a, is. De vrijstellingen van artikel 13
van de Zesde richtlijn moeten weliswaar strikt worden uitgelegd (zie arrest Stichting
Uitvoering Financiële Acties, reeds aangehaald, punt 13), doch de uitdrukking
handelingen ter zake van verzekering is in beginsel ruim genoeg om ook de
dekking van een verzekering te omvatten welke wordt geboden door een
belastingplichtige die zelf geen verzekeraar is, maar die in het kader van een
collectieve verzekering zijn klanten een dergelijke dekking verschaft door gebruik
te maken van de diensten van een verzekeraar, die het verzekerde risico op zich
neemt.
- 23.
- Deze uitlegging wordt gestaafd door het doel van de Zesde richtlijn, die
handelingen ter zake van verzekering vrijstelt, maar de lidstaten in artikel 33 de
mogelijkheid biedt een belasting op verzekeringsovereenkomsten te handhaven of
in te voeren. Indien de uitdrukking handelingen ter zake van verzekering alleen
door de verzekeraars zelf verrichte handelingen omvatte, zou de eindconsument
bijgevolg niet alleen in deze laatste belasting kunnen worden aangeslagen, maar,
bij collectieve verzekeringen, ook in de BTW. Dit resultaat zou in strijd zijn met
het doel van de vrijstelling van artikel 13 B, sub a.
- 24.
- Gelet op het voorgaande hoeft niet meer te worden onderzocht of CPP een
activiteit van verzekeringsagent in de zin van artikel 13 B, sub a, van de Zesde
richtlijn heeft uitgeoefend.
- 25.
- Op de derde vraag moet dus worden geantwoord, dat artikel 13 B, sub a, van de
Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat een belastingplichtige die niet de
hoedanigheid van verzekeraar heeft en die in het kader van een collectieve
verzekering, waarvan hij de nemer is, zijn klanten, die verzekerden zijn, een
dekking verschaft door een beroep te doen op een verzekeraar, die het gedekte
risico op zich neemt, een handeling ter zake van verzekering in de zin van deze
bepaling verricht. De term verzekering in de zin van deze bepaling omvat ook
de categorieën hulpverleningsactiviteiten vermeld in de bijlage bij richtlijn 73/239,
zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641.
De eerste en de tweede vraag
- 26.
- Met zijn eerste twee vragen, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de
verwijzende rechter met betrekking tot een plan zoals CPP dat aan haar klanten
aanbiedt, in wezen te vernemen, aan de hand van welke criteria vanuit BTW-oogpunt moet worden bepaald, of een handeling die uit verschillende elementen
bestaat, moet worden beschouwd als één enkele dienst dan wel als twee of meer
te onderscheiden diensten, die afzonderlijk moeten worden beoordeeld.
- 27.
- Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat de vraag betreffende de omvang van een
handeling vanuit BTW-oogpunt van bijzonder belang is, zowel ter bepaling van de
plaats van de dienstverrichtingen als voor de toepassing van het belastingtarief of,
zoals in casu, van de in de Zesde richtlijn vervatte bepalingen betreffende
vrijstelling. Bovendien moet worden opgemerkt, dat, gelet op de diversiteit van de
handelstransacties, de vraag hoe het probleem in alle gevallen correct moet worden
benaderd, niet afdoende kan worden beantwoord.
- 28.
- Zoals het Hof in zijn arrest van 2 mei 1996, Faaborg-Gelting Linien (C-231/94,
Jurispr. blz. I-2395, punten 12-14), heeft geoordeeld met betrekking tot de
kwalificatie van een restaurantverrichting, dient, wanneer de betrokken handeling
uit een serie elementen en handelingen bestaat, in de eerste plaats rekening te
worden gehouden met alle omstandigheden waarin de betrokken handeling
plaatsvindt.
- 29.
- Dienaangaande is het, gelet op de tweeledige omstandigheid, dat ingevolge
artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn elke dienstverrichting normaal gesproken als
onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, en dat de dienstverrichting
waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar
moet worden gehaald ten einde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te
tasten, van belang vast te stellen, wat de kenmerkende elementen van de betrokken
handeling zijn ten einde te bepalen of de belastingplichtige de consument,
beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden
hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent.
- 30.
- Beklemtoond zij, dat er met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere
elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer
andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten,
die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd
als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich
is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk
mogelijk te maken (arrest van 22 oktober 1998, Madgett en Baldwin, C-308/96 en
C-94/97, Jurispr. blz. I-0000, punt 24).
- 31.
- In die omstandigheden is het feit dat één prijs in rekening wordt gebracht, niet
beslissend. Wanneer een dienstverrichter zijn klanten een uit verschillende
elementen bestaande dienst verleent tegen betaling van één prijs, kan dit laatste
er weliswaar voor pleiten dat het om één dienst gaat, doch wanneer uit de
omstandigheden zoals beschreven in de punten 7 tot en met 10 van het
onderhavige arrest voortvloeit, dat de klanten de bedoeling hebben twee
verschillende diensten, namelijk een verzekering en een kaartregistratie, te kopen,
dient ondanks die ene prijs het gedeelte daarvan dat betrekking heeft op de
verzekering, die hoe dan ook vrijgesteld blijft, afzonderlijk te worden bepaald.
Daartoe moet de eenvoudigste berekenings- of beoordelingsmethode worden
gevolgd (zie, in die zin, arrest Madgett en Baldwin, reeds aangehaald, punten 45
en 46).
- 32.
- Op de eerste twee vragen moet dus worden geantwoord, dat het aan de nationale
rechter staat om aan de hand van bovenvermelde uitleggingselementen te bepalen,
of handelingen als die van CPP vanuit BTW-oogpunt moeten worden geacht twee
zelfstandige dienstverrichtingen te omvatten, namelijk een vrijgestelde
verzekeringsdienst en een belastbare kaartregistratiedienst, dan wel of een van deze
twee diensten de hoofddienst is waarbij de andere bijkomend is, zodat deze laatste
het fiscale lot van de hoofddienst deelt.
De vierde vraag
- 33.
- Ingeval de nationale rechter mocht oordelen, dat CPP moet worden geacht te
handelen als verzekeraar, die het verzekerde risico op zich heeft genomen en
derhalve handelingen heeft verricht die naar nationaal recht ongeoorloofd zijn, zij
eraan herinnerd, dat de Zesde richtlijn uitgaat van het beginsel van fiscale
neutraliteit. Zoals het Hof reeds heeft verklaard, staat dit beginsel eraan in de weg
dat, behalve in gevallen die hier irrelevant zijn, geoorloofde handelingen en
ongeoorloofde handelingen vanuit BTW-oogpunt verschillend worden behandeld
(zie arrest van 11 juni 1998, Fischer, C-283/95, Jurispr. blz. I-3369, punt 22).
- 34.
- De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft betoogd, dat de beperking van de
vrijstelling tot door toegelaten verzekeraars verrichte handelingen, gerechtvaardigd
was gelet op de inleidende zin van artikel 13 B van de Zesde richtlijn.
- 35.
- Dienaangaande zij opgemerkt, dat deze bepaling overeenkomstig het beginsel van
fiscale neutraliteit wat de vrijstelling van de daarin genoemde handelingen ter zake
van verzekering betreft, geen onderscheid maakt tussen geoorloofde handelingen
en die welke naar nationaal recht ongeoorloofd worden geacht. Deze twee
categorieën handelingen moeten bijgevolg identiek worden behandeld.
- 36.
- Op de vierde vraag moet dus worden geantwoord, dat artikel 13 B, sub a, van de
Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat een lidstaat de draagwijdte van de
vrijstelling van handelingen ter zake van verzekering niet mag beperken tot enkel
de diensten van verzekeraars die naar nationaal recht de werkzaamheid van
verzekeraar mogen uitoefenen.
Kosten
- 37.
- De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Duitse regering en de
Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun
opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking
komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een
aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie
over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het House of Lords bij beschikking van 15 oktober
1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van
17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten
inzake omzetbelasting Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de
toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd, dat
een belastingplichtige die niet de hoedanigheid van verzekeraar heeft en die
in het kader van een collectieve verzekering, waarvan hij de nemer is, zijn
klanten, die verzekerden zijn, een dekking verschaft door een beroep te doen
op een verzekeraar, die het gedekte risico op zich neemt, een handeling ter
zake van verzekering in de zin van deze bepaling verricht. De term
verzekering in de zin van deze bepaling omvat ook de categorieën
hulpverleningsactiviteiten vermeld in de bijlage bij de eerste richtlijn73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke
en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe
verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en
de uitoefening daarvan, zoals gewijzigd bij richtlijn 84/641/EEG van de
Raad van 10 december 1984.
2) Het staat aan de nationale rechter om aan de hand van bovenvermelde
uitleggingselementen te bepalen, of handelingen als die van CPP vanuit
BTW-oogpunt moeten worden geacht twee zelfstandige dienstverrichtingen
te omvatten, namelijk een vrijgestelde verzekeringsdienst en een belastbare
kaartregistratiedienst, dan wel of een van deze twee diensten de hoofddienst
is waarbij de andere bijkomend is, zodat deze laatste het fiscale lot van de
hoofddienst deelt.
3) Artikel 13 B, sub a, van de Zesde richtlijn 77/388 moet aldus worden
uitgelegd, dat een lidstaat de draagwijdte van de vrijstelling van
handelingen ter zake van verzekering niet mag beperken tot enkel de
diensten van verzekeraars die naar nationaal recht de werkzaamheid van
verzekeraar mogen uitoefenen.
KapteynHirsch
Mancini
Ragnemalm Schintgen
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 februari 1999.
De griffier
De president van de Zesde kamer
R. Grass
P. J. G. Kapteyn