Language of document : ECLI:EU:T:2006:121

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer – uitgebreid)

10 mei 2006 (*)

„Beroep tot schadevergoeding – Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap – Communautair project inzake een wereldwijd systeem van radionavigatie per satelliet (Galileo) – Schade gesteld door rechthebbenden op merken en handelsnamen waarin term ‚Galileo’ voorkomt – Aansprakelijkheid van de Gemeenschap bij gebreke van onrechtmatig gedrag van haar organen – Abnormale en bijzondere schade”

In zaak T‑279/03,

Galileo International Technology LLC, gevestigd te Bridgetown (Barbados),

Galileo International LLC, gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten),

Galileo Belgium SA, gevestigd te Brussel (België),

Galileo Danmark A/S, gevestigd te Kopenhagen (Denemarken),

Galileo Deutschland GmbH, gevestigd te Frankfurt a/Main (Duitsland),

Galileo España, SA, gevestigd te Madrid (Spanje),

Galileo France SARL, gevestigd te Roissy-en-France (Frankrijk),

Galileo Nederland BV, gevestigd te Hoofddorp (Nederland),

Galileo Nordiska AB, gevestigd te Stockholm (Zweden),

Galileo Portugal Ltd, gevestigd te Alges (Portugal),

Galileo Sigma Srl, gevestigd te Rome (Italië),

Galileo International Ltd, gevestigd te Langley, Berkshire (Verenigd Koninkrijk),

The Galileo Co., gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),

Timas Ltd (trading as Galileo Ireland), gevestigd te Dublin (Ierland),

vertegenwoordigd door C. Delcorde, J.‑N. Louis, J.‑A. Delcorde en S. Maniatopoulos, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Rasmussen en M. Huttunen als gemachtigden, bijgestaan door A. Berenboom en N. Van den Bossche, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een vordering tot schadevergoeding, ertoe strekkende dat het de Commissie wordt verboden om de term „Galileo” nog langer te gebruiken in verband met het communautaire project inzake een wereldwijd systeem van radionavigatie per satelliet, en om anderen aan te moedigen dat te doen, alsmede dat verzoeksters de schade vergoed krijgen die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van het gebruik en de promotie door de Commissie van deze term, die huns inziens gelijk is aan door hen ingeschreven merken en aan hun handelsnamen,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG
VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN (Tweede kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: M. J. Pirrung, A. W. H. Meij, N. J. Forwood, I. Pelikánová en S. Papasavvas, rechters,

griffier: C. Kristensen, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 30 november 2005,

het navolgende

Arrest

 De feiten

1.     De door verzoeksters gebruikte term „Galileo”

1        Het concern Galileo, waarvan verzoeksters deel uitmaken, is in 1987 opgericht door elf Noord-Amerikaanse en Europese luchtvaartmaatschappijen. Het concern is een van ’s werelds marktleiders op het gebied van het aanbieden en leveren van elektronische diensten ten behoeve van de luchtvervoersector, de reis‑ en vrijetijdsindustrie en het hotelwezen waar het gaat om de toegang tot informatie over aanbiedingen, reisschema’s en prijzen. Zijn klantenkring bestaat voornamelijk uit reisbureaus, hotelbedrijven, autoverhuurmaatschappijen, luchtvaartmaatschappijen, touroperators en cruiselijnen.

2        De term „Galileo” komt voor in de handelsnaam, de officiële naam en de domeinnaam van elk van de verzoeksters. Verzoekster Galileo International Technology LLC is rechthebbende op diverse nationale woord‑ en beeldmerken, die tussen 1987 en 1990 zijn ingeschreven en waarin deze term ofwel het enige bestanddeel, ofwel een van de bestanddelen vormt, zoals de woordmerken GALILEO die in Frankrijk, Duitsland en Spanje zijn ingeschreven op, respectievelijk, 17 september 1987, 18 augustus 1988 en 3 oktober 1988 .

3        Verzoekster Galileo International Technology LLC is bovendien houdster van verscheidene gemeenschapsmerken die zijn ingeschreven overeenkomstig verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd door het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM). Het gaat om de volgende beeldmerken:

Image not found

Image not found

4        Het eerste van deze beeldmerken is ingeschreven op 4 maart 1999 en vervolgens opnieuw op 9 maart 2004, het tweede op 20 januari 2000. Genoemde verzoekster is tevens rechthebbende op het op 1 oktober 2003 ingeschreven woordmerk GALILEO. Al deze merken zijn ingeschreven voor waren en diensten behorend tot de klassen 9, 16, 35, 38, 39, 41 en 42 als bedoeld in de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

5        Deze gemeenschapsmerken en nationale merken (hierna: „verzoeksters’ merken”) zijn ingeschreven voor onder meer telecommunicatiediensten in de vorm van datatransmissie, computerprogramma’s voor het luchtvervoer, de verhuur van voertuigen en het boeken van reizen, diensten op het gebied van ontspanning, diensten in het hotel‑ en restaurantbedrijf alsmede elektrische apparaten en computerapparatuur, computers, computersoftware en tekstverwerking.

2.     De door de Commissie gebruikte term „Galileo”

6        Op 10 februari 1999 nam de Commissie een mededeling aan met als titel „Galileo – een rol voor Europa bij de ontwikkeling van een nieuwe generatie van satellietnavigatiediensten” [COM (99) 54 def.]. Met deze mededeling beoogde de Commissie de ontwikkeling mogelijk te maken van een satellietsysteem met de naam Galileo, waarmee wereldwijd zou worden voldaan aan de behoeften van civiele gebruikers op het gebied van radionavigatie en positie‑ en tijdsbepaling. Volgens de Commissie zou Galileo compatibel zijn met de twee bestaande operationele systemen – het Amerikaanse GPS‑systeem (Global Positioning System) en het Russische Glonass‑systeem (Global Orbiting Navigation Satellite System) – en een nieuw wereldwijd satellietnavigatiesysteem kunnen vormen: het GNSS (Global Navigation Satellite System). Het was van meet af aan de bedoeling dat het Galileo-project deels met particuliere gelden zou worden gefinancierd.

7        Met zijn resolutie van 19 juli 1999 inzake de rol van Europa bij de ontwikkeling van een nieuwe generatie van satellietnavigatiediensten – Galileo – Ontwerpfase (PB C 221, blz. 1) stemde de Raad met die mededeling van de Commissie in.

8        Op 22 november 2000 kwam de Commissie met een mededeling aan het Europees Parlement en de Raad over Galileo [COM (2000) 750 def.], waarin de resultaten van de ontwerpfase van het Galileo-programma worden beschreven en de economische en financiële aspecten alsmede de beheersstructuur ervan worden uiteengezet. Wat de achtereenvolgende fasen van het programma betreft, wordt in de mededeling gesproken van een ontwikkelingsfase (2001‑2005), een stationeringsfase waarin de satellieten worden vervaardigd en gelanceerd (2006-2007), en een operationele exploitatiefase waarin het nieuwe systeem economisch en commercieel wordt geëxploiteerd (vanaf 2008).

9        Bij zijn resolutie van 5 april 2001 over Galileo (PB C 157, blz. 1) stemde de Raad in met de verschillende noodzakelijke stappen voor het starten van de ontwikkelingsfase. In het bijzonder verzocht hij de Commissie een aanbestedingsprocedure te beginnen, zodat de particuliere sector bij het project kon worden betrokken en de door Galileo te verstrekken commerciële diensten in kaart konden worden gebracht. Ook wees hij erop dat het van belang was dat deze sector een vaste financiële verbintenis zou aangaan en zo aan de stationeringsfase zou kunnen deelnemen.

10      Bij verordening (EG) nr. 876/2002 van 21 mei 2002 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Galileo (PB L 138, blz. 1) richtte de Raad, op voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 171 EG, genoemde gemeenschappelijke onderneming op. Deze onderneming had ten doel het beheer van het project voor de onderzoeks‑, ontwikkelings‑ en demonstratiefase te waarborgen, alsmede de financiële middelen ten behoeve van het Galileo-programma bijeen te brengen. De oprichters van de gemeenschappelijke onderneming waren de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, en het Europees Ruimte-Agentschap (ESA). Daarnaast kon elke particuliere onderneming die aan de daartoe opgestelde criteria voldeed, lid worden van de gemeenschappelijke onderneming.

11      In haar mededeling aan het Parlement en de Raad van 15 oktober 2002, „Voortgang van het programma Galileo” (PB C 248, blz. 2), merkte de Commissie op dat het programma gedurende de stationeringsfase en de operationele exploitatiefase zou worden beheerd door een private entiteit. Met het oog daarop zou de gemeenschappelijke onderneming Galileo een aanbestedingsprocedure houden ten behoeve van de selectie van het particuliere consortium waaraan de concessie voor de stationering en de exploitatie van het systeem zou worden gegund.

12      Voor het Gerecht heeft de Commissie gewezen op het enorme belang van een Europees radionavigatiesysteem uit technologisch, economisch en strategisch oogpunt, voor zover deze technologie de basis vormt van tal van industriële toepassingen. In dit verband heeft zij onder meer genoemd het beheer van vervoerssystemen (positiebepaling van motorvoertuigen), maatregelen op het gebied van het milieubeleid, ruimtelijke ordening, meteorologie, geologie, openbare werken, energie, het voorkomen van natuur‑ of industriële rampen, de ondersteuning van burgerbeschermingsoperaties in het geval van rampen, het landbouwbeleid en de fysieke veiligheid van personen. Volgens de Commissie zal het toekomstige systeem de volgende diensten aanbieden:

–        een gratis basisdienst, bestemd voor toepassingen voor het „grote publiek”;

–        een commerciële dienst die de ontwikkeling van toepassingen voor professionele doeleinden mogelijk maakt;

–        een „vitale” dienst voor toepassingen waarbij mensenlevens op het spel staan, zoals in de lucht‑ of zeevaart;

–        een opsporings‑ en reddingsdienst ter verbetering van de bestaande hulpverleningssystemen;

–        een publieke dienst, voornamelijk gereserveerd voor de behoeften inzake civiele bescherming, nationale veiligheid en rechtshandhaving.

13      De Commissie heeft gepreciseerd dat de kosten van de ontwikkelingsfase 1,1 miljard euro bedragen en in gelijke delen worden gefinancierd door de Europese Unie en de ESA. De kosten van de stationeringsfase, te weten 2,1 miljard euro, moeten hoofdzakelijk voor rekening komen van de toekomstige concessiehouder. Met betrekking tot de operationele exploitatiefase heeft de Commissie voor het Gerecht verklaard, dat deze naar verwachting in 2010 in gang zal worden gezet.

3.     Door de Commissie ingediende aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmerk

14      Op 21 juni 2002 heeft de Commissie overeenkomstig verordening nr. 40/94 verzocht om inschrijving van een gemeenschapsmerk in de vorm van een gekleurd beeldmerk. Het betreft een door het logo van de Europese Unie en de ESA geïnspireerde gestileerde wereldbol met het woord „Galileo”:

Image not found

De aanvraag heeft betrekking op tot klasse 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice behorende „onderzoeks‑ en ontwerpdiensten op het gebied van radionavigatie per satelliet”.

15      Op 14 maart 2003 heeft verzoekster Galileo International LLC overeenkomstig artikel 42 van verordening nr. 40/94 oppositie ingesteld tegen de inschrijving van dat merk. Bij besluit van 29 september 2005 heeft het BHIM deze oppositie afgewezen. Genoemde verzoekster heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de kamers van beroep van het BHIM.

16      In augustus 2003 hebben de Commissie en de ESA het embleem van het satellietradionavigatieprogramma Galileo bij de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) te Genève gedeponeerd overeenkomstig het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juli 1967 en gewijzigd op 28 september 1979 (Recueil des traités des Nations Unies, deel 828, nr. 11847, blz. 108; hierna: „Verdrag van Parijs”).

4.     Briefwisseling tussen verzoeksters en de Commissie

17      Bij brief van 30 april 2001 hebben verzoeksters bij de Commissie bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de term „Galileo” ter aanduiding van haar radionavigatieproject. Zij hebben betoogd dat dit gebruik hun schade berokkent en inbreuk maakt op hun merkrechten. Op 4 februari 2002 heeft de Commissie geantwoord dat het gebruik van de term „Galileo” ter aanduiding van haar project geen schending van merkrechten oplevert.

18      Daarop hebben verzoeksters en de Commissie een intensieve briefwisseling gevoerd. Verzoeksters zijn gebleven bij hun standpunt dat de Commissie de term „Galileo” in een commerciële context gebruikt door anderen aan te moedigen hetzelfde te doen, zulks met betrekking tot producten en diensten die vergelijkbaar zijn met die waarvoor hun merken zijn ingeschreven. De Commissie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat Galileo tot 2008 een technologisch onderzoeks‑ en ontwikkelingsprogramma zal blijven en tot die datum niet commercieel zal worden geëxploiteerd, en dat de door verzoeksters geleverde reserveringsdiensten activiteiten zijn die niets van doen hebben met positiebepaling per satelliet.

5.     Gerechtelijke en administratieve stappen die verzoeksters parallel aan het onderhavige beroep hebben genomen

19      Verzoekster Galileo International Technology LLC is bij het Tribunal de commerce de Bruxelles opgekomen tegen het gebruik van de term „Galileo” door de Belgische vennootschap Galileo Industries, die als doel het deelnemen aan de ontwikkeling van activiteiten in verband met de ruimte-industrie heeft en een samenwerkingsverband is van de belangrijkste Europese bedrijven die belangstelling hebben voor het Galileo-programma. Bij vonnis van 1 september 2003 heeft het Tribunal de commerce de vordering verworpen, onder meer op grond dat verzoekster in een andere sector actief is dan Galileo Industries. Verzoekster heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De zaak is thans aanhangig bij de Cour d’appel de Bruxelles.

20       Verzoekster Galileo International Technology LLC heeft voorts bij het BHIM verscheidene opposities ingesteld tegen merkaanvragen waarin de term „Galileo” voorkomt. Deze aanvragen waren ingediend door de Duitse vennootschap Astrium, die als dochteronderneming van de European Aeronautic Defense and Space Company (EADS) een van de grootste Europese ondernemingen op het gebied van ruimtenavigatie is en eveneens belangstelling heeft voor het Galileo-programma.

21      Dezelfde verzoekster heeft ten slotte voor het Landgericht München (Duitsland) gevorderd, Astrium te verbieden de term „Galileo” nog langer ter aanduiding van verscheidene producten en diensten te gebruiken, alsook deze vennootschap te veroordelen tot vergoeding van de ten gevolge van dit gebruik geleden schade. Het Landgericht heeft op 17 februari 2004 deze vordering toegewezen op grond dat de betrokken activiteiten gelijksoortig waren en de gebruikte tekens verwarringsgevaar opleverden. Deze uitspraak is bevestigd bij arrest van het Oberlandesgericht München van 13 januari 2005, dat kracht van gewijsde heeft nu het door Astrium daartegen ingestelde voorziening bij beschikking van het Duitse Bundesgerichtshof van 24 november 2005 is verworpen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

22      Bij op 5 augustus 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters onderhavig beroep ingesteld.

23      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten zonder voorafgaande maatregelen van instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Wel heeft het enkele vragen gesteld, die partijen binnen de gestelde termijn hebben beantwoord. Voorts heeft het Gerecht, partijen gehoord, de zaak toegewezen aan de Tweede kamer (uitgebreid).

24      Partijen zijn ter terechtzitting van 30 november 2005 in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

25      Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

–        de Commissie te verbieden:

?      de term „Galileo” te gebruiken in verband met het project inzake een systeem van radionavigatie per satelliet;

?      derden ? al dan niet rechtstreeks ? aan te moedigen deze term in het kader van hetzelfde project te gebruiken;

?      deel te nemen aan het gebruik van deze term door een derde;

–        de Commissie te veroordelen om aan hen hoofdelijk en gezamenlijk een bedrag van 50 miljoen euro te betalen ter vergoeding van de geleden materiële schade;

–        subsidiair, indien de Commissie de term „Galileo” zou blijven gebruiken, haar te veroordelen om aan hen een bedrag van 240 miljoen euro te betalen;

–        de Commissie te veroordelen tot betaling van rente ten belope van het referentiepercentage van de Europese Centrale Bank, vermeerderd met twee procentpunten, vanaf de datum van instelling van het onderhavige beroep;

–        de Commissie in de kosten te verwijzen.

26      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover daarmee inbreuk op verzoeksters’ merken, handelsnamen en domeinnamen wordt gesteld;

–        voor het overige het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoeksters in de kosten te verwijzen.

 In rechte

27      De verbods‑ en schadevorderingen van verzoeksters overeenkomstig de artikelen 235 en 288, tweede alinea, EG zijn gebaseerd op, in de eerste plaats, schending van de merkrechten waarover zij beschikken ingevolge artikel 5, lid 1, sub b, van de eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1; hierna: „richtlijn”), en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, en, in de tweede plaats, inbreuk op hun officiële namen, handelsnamen en domeinnamen, die op grond van artikel 8 van het Verdrag van Parijs bescherming genieten.

1.     De ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

28      De Commissie stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, aangezien enkele van de in het verzoekschrift opgeworpen grieven onvoldoende duidelijk en nauwkeurig zijn.

29      Voor zover verzoeksters haar verwijten dat zij inbreuk heeft gemaakt op hun nationale merken, wijst de Commissie erop dat zij weliswaar een opsomming hebben gegeven van de merken waarom het in casu zou gaan ? te weten 204 merken in verschillende landen, waarvan er 24 in lidstaten van de Gemeenschap zijn ingeschreven ? maar niet hebben aangegeven welke nationale bepalingen huns inziens zijn geschonden. Bij gebreke van dergelijke preciseringen meent de Commissie dat het niet aan haar is om te raden, welke nationale bepalingen door verzoeksters worden bedoeld.

30      Wat hun gemeenschapsmerken betreft, hebben verzoeksters volgens de Commissie niet duidelijk gemaakt waarom schending van het ene of het andere merk de aansprakelijkheid van de Gemeenschap zou teweegbrengen. Met name hebben zij geen beroep gedaan op de specifieke bepalingen van artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

31      Verzoeksters hebben de door hen gestelde inbreuk op hun officiële naam, hun handelsnaam en hun domeinnaam niet nader toegelicht. Zij baseren zich immers enkel op artikel 8 van het Verdrag van Parijs en verwijzen niet naar de relevante nationale wettelijke regelingen waarbij dit verdrag is omgezet in nationaal recht, noch maken zij duidelijk waarom de Gemeenschap zou zijn gebonden aan dit verdrag, waarbij zij geen partij is.

32      Tot slot stelt de Commissie dat het petitumonderdeel waarin wordt gevorderd haar bevelen op te leggen, niet-ontvankelijk is. Haars inziens verleent het EG-Verdrag de gemeenschapsrechter namelijk niet een dergelijke bevoegdheid.

33      Verzoeksters antwoorden dat het feit dat zij niet precies hebben aangegeven welke nationale bepalingen zij geschonden achten, de Commissie niet heeft belet het voorwerp van het beroep te begrijpen, noch om haar verweer naar behoren voor te bereiden.

34      Met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag van Parijs merken zij op, dat hierin het beginsel van bescherming van de handelsnaam is neergelegd, waaraan alle lidstaten zijn gebonden. Door dit beginsel te schenden, heeft de Commissie onrechtmatig gehandeld.

35      De onderdelen van het petitum die ertoe strekken dat het de Commissie wordt verboden de term „Galileo” te gebruiken, impliceren naar verzoeksters’ oordeel geen enkele inmenging in de politieke of administratieve bevoegdheidssfeer van de Commissie. Het is hun slechts erom te doen dat aan onrechtmatig gedrag een halt wordt toegeroepen en dat nog grotere schade wordt voorkomen.

 Beoordeling door het Gerecht

 Het vereiste van duidelijkheid en nauwkeurigheid van het verzoekschrift

36      Ingevolge de artikelen 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea, van ’s Hofs Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, in voorkomend geval zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de essentiële juridische en feitelijke omstandigheden waarop het beroep berust – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit het verzoekschrift zelf blijken (arresten Gerecht van 29 januari 1998, Dubois et Fils/Raad en Commissie, T‑113/96, Jurispr. blz. II‑125, punt 29, en 10 april 2003, Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, T‑195/00, Jurispr. blz. II‑1677, punt 26).

37      Om aan deze vereisten te voldoen, moet een beroep tot vergoeding van door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade de gegevens bevatten die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoeker de instelling verwijt, de redenen waarom verzoeker meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, alsmede de aard en de omvang van die schade (arrest Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 27).

–       De in lidstaten van de Gemeenschap en in derde landen ingeschreven nationale merken

38      Wat de grieven inzake inbreuk op de nationale merken betreft, blijkt uit het verzoekschrift dat verzoeksters de aansprakelijkheid van de Gemeenschap willen doen vaststellen teneinde vergoeding te krijgen van de gestelde schade, namelijk het verlies van de wezenlijke functie en van de waarde van hun nationale merken. Deze als gevolg van het gebruik van het teken Galileo geleden schade is volgens verzoeksters te wijten aan de Commissie. Zij heeft deze schade veroorzaakt door met name niet verzoeksters’ merkrechten als gedefinieerd in artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn te eerbiedigen.

39      Volgens artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn geeft het ingeschreven merk de houder het recht „iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden [...] dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk”.

40      De verwijzing in het verzoekschrift naar artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn moet voldoende duidelijk en nauwkeurig worden geacht waar het de 24 in lidstaten van de Gemeenschap ingeschreven merken betreft. Artikel 5, lid 1, van de richtlijn brengt immers op het niveau van de Gemeenschap een harmonisatie tot stand van de regels betreffende de aan een merk verbonden rechten en bakent de exclusieve rechten van merkhouders in de Gemeenschap af (arresten Hof van 16 juli 1998, Silhouette International Schmied, C‑355/96, Jurispr. blz. I‑4799, punt 25, en 12 november 2002, Arsenal Football Club, C‑206/01, Jurispr. blz. I‑10273, punt 43). De lidstaten van de Gemeenschap waren verplicht deze bepaling in nationaal recht om te zetten, en de Commissie heeft niet betwist dat dit volledig is gebeurd voor de 24 merken waarop de richtlijn van toepassing is.

41      De onderhavige grieven kunnen bijgevolg niet niet-ontvankelijk worden verklaard wegens een verzuimde precisering van de nationale bepalingen die verzoeksters geschonden achten. In zoverre moet de door de Commissie aangevoerde niet-ontvankelijkheidsgrond dan ook worden afgewezen.

42      Wat daarentegen de 178 in derde landen ingeschreven merken betreft, kan de verwijzing naar de richtlijn de onbepaaldheid wat de aard en de draagwijdte betreft van de merkrechten die de betrokken wettelijke regelingen van die derde landen zouden verlenen, niet opheffen. Als gevolg van hun stilzwijgen op dit punt heeft verweerster haar verweer niet kunnen voorbereiden en kan het Gerecht geen uitspraak doen op het beroep voor zover daarmee wordt gesteld, dat de geleden schade een gevolg is van schending van die merkrechten.

43      Bijgevolg moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover schending van die rechten wordt gesteld. Bovendien hebben verzoeksters in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht erkend, dat zij geen beroep kunnen doen op rechten verbonden aan in derde landen ingeschreven merken.

–        De bekende merken

44      In punt 40 van hun repliek merken verzoeksters op dat hun merken bekend zijn. Voor zover zij hiermee eigenlijk een beroep wensen te doen op artikel 5, leden 2 en 5, van de richtlijn, volstaat het eraan te herinneren dat deze bepaling de lidstaten enkel de mogelijkheid biedt om te bepalen dat bekende merken ook moeten worden beschermd wanneer er geen sprake is van soortgelijke waren of diensten, of wanneer een teken wordt gebruikt voor andere doeleinden dan ter onderscheiding van waren of diensten. Verzoeksters hebben evenwel in hun verzoekschrift niet nader verklaard, waarin de specifieke bekendheid van hun merken bestaat en welke bescherming deze merken ingevolge de toepasselijke nationale wetgeving verdienen.

45      Hoewel het dus mogelijk is dat het gedrag van de Commissie gevolgen heeft gehad voor de bekendheid van verzoeksters’ merken, moet worden vastgesteld dat verzoeksters geen middel hebben aangevoerd dat aan de genoemde nauwkeurigheidseisen voldoet. Het beroep dient bijgevolg niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het de grief ontleend aan schending van artikel 5, leden 2 en 5, van de richtlijn betreft.

–       De gemeenschapsmerken

46      Verzoeksters hebben in hun verzoekschrift melding gemaakt van hun vijf „gemeenschapsmerken en aanvragen tot inschrijving van gemeenschapsmerken” en gesteld dat „inbreuk is gemaakt op de merkrechten van Galileo International Technology en op de rechten die voortvloeien uit de aanvragen tot inschrijving van gemeenschapsmerken”. Verder wordt in voetnoot 57 met zoveel woorden gerefereerd aan „verordening [...] nr. 40/94”.

47      Ofschoon verzoeksters in hun verzoekschrift artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet met zoveel woorden noemen, beroepen zij zich dus in elk geval impliciet op de door deze bepaling verleende rechten. Bovendien kan volgens vaste rechtspraak een vergissing in de aanwijzing van de toepasselijke bepaling niet tot niet-ontvankelijkheid van de opgeworpen grief leiden, wanneer het voorwerp en de beknopte uiteenzetting van deze grief voldoende duidelijk uit het verzoekschrift blijken (arrest Hof van 7 mei 1969, X/Commission de contrôle, 12/68, Jurispr. blz. 109, punten 6 en 7, en arrest Gerecht van 10 oktober 2001, Corus UK/Commissie, T‑171/99, Jurispr. blz. II‑2967, punt 36). Hieruit moet worden geconcludeerd dat een verzoeker evenmin expliciet behoeft aan te geven welk specifiek rechtsvoorschrift aan zijn grief ten grondslag ligt, op voorwaarde dat zijn betoog zo duidelijk is, dat de tegenpartij en de gemeenschapsrechter daaruit zonder meer kunnen opmaken om welk voorschrift het gaat.

48      De rechten die artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 aan de houder van een gemeenschapsmerk toekent, zijn identiek aan die welke de houder van een nationaal merk aan artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn ontleent. Laatstgenoemde bepaling nu wordt in het verzoekschrift herhaaldelijk genoemd. Bovendien heeft de Commissie de „communautaire component” van verzoeksters’ grieven duidelijk onderkend, aangezien zij in punt 50 van haar verweerschrift met zoveel woorden aan artikel 9 van verordening nr. 40/94 refereert.

49      Verzoeksters’ beroep op artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 voldoet bijgevolg aan de genoemde nauwkeurigheidseisen en moet dan ook ontvankelijk worden verklaard.

–       De officiële namen, handelsnamen en domeinnamen

50      Volgens verzoeksters valt de bescherming van hun officiële naam samen met die van hun handelsnaam en moet hun domeinnaam worden beschouwd als een bijzondere toepassing van hun handelsnaam. Nadat hun was gevraagd wat zij hiermee bedoelden, hebben zij gepreciseerd dat artikel 8 van het Verdrag van Parijs enkel de handelsnaam beschermt, terwijl de officiële naam door andere nationale rechtsvoorschriften wordt beschermd. Zij hebben daaraan toegevoegd dat ofschoon genoemd artikel 8 enkel de handelsnaam stricto sensu beschermt, zij met hun beroep mede opkomen tegen een inbreuk op de aan hun officiële naam verbonden rechten.

51      Wat de grieven inzake inbreuk op hun officiële naam en hun domeinnaam betreft, moet worden vastgesteld dat verzoeksters niets hebben aangevoerd om de gestelde inbreuk te staven. Met name hebben zij met geen woord gerept over de nationale rechtsregels die zouden zijn geschonden, noch over de aan de rechtsstelsels der lidstaten gemene algemene rechtsbeginselen op basis waarvan de Gemeenschap overeenkomstig artikel 288, tweede alinea, EG de gestelde schade zou moeten vergoeden. Deze grieven voldoen niet aan de genoemde nauwkeurigheidseisen en moeten dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

52      Wat verzoeksters’ beroep op bescherming van hun handelsnaam in de zin van artikel 8 van het Verdrag van Parijs betreft, moet worden erkend dat de handelsnaam een intellectuele-eigendomsrecht is waarvan de bij dit artikel voorgeschreven bescherming krachtens de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (hierna: „TRIPs-overeenkomst”) door de leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moet worden verzekerd (arrest Hof van 16 november 2004, Anheuser-Busch, C‑245/02, Jurispr. blz. I‑10989, punten 91‑96).

53      Ofschoon de WTO-leden, waaronder de lidstaten van de Gemeenschap, deze bescherming van de handelsnaam dienen te verzekeren, neemt dit niet weg dat artikel 8 van het Verdrag van Parijs enkel bepaalt dat „[d]e handelsnaam [...] in alle landen [waarop het Verdrag van toepassing is], zonder verplichting van depot of inschrijving, beschermd [zal] worden, onverschillig of hij al dan niet deel uitmaakt van een fabrieks‑ of handelsmerk”.

54      Dit artikel bepaalt niet in welke mate en onder welke voorwaarden de handelsnaam moet worden beschermd, maar eist slechts dat in die bescherming wordt voorzien. Het kan dan ook niet worden beschouwd als een bepaling waarbij de regels betreffende de aan een handelsnaam verbonden rechten worden geharmoniseerd.

55      Anders dan artikel 5 van de richtlijn, dat een exacte omschrijving geeft van de „[r]echten verbonden aan het merk” en om die reden kan worden ingeroepen in plaats van de toepasselijke nationale wettelijke regelingen van de lidstaten (zie boven, punt 40), maakt artikel 8 van het Verdrag van Parijs het door zijn ruime formulering mogelijk dat de diverse nationale wetgevers verschillende regelingen ter bescherming van de handelsnaam invoeren, waarbij zij onder meer voorwaarden inzake minimaal gebruik of minimale bekendheid van de handelsnaam kunnen stellen (zie in die zin arrest Anheuser-Busch, aangehaald in punt 52, punt 97).

56      In antwoord op een vraag van het Gerecht over de door artikel 8 van het Verdrag van Parijs geboden bescherming hebben verzoeksters geen enkele specifieke nationale regeling aangevoerd die hun handelsnamen afdoende zou beschermen en door de Commissie zou kunnen zijn geschonden.

57      Ofschoon de relevante nationale regels ter bescherming van rechten behorend tot een door de TRIPs-overeenkomst bestreken gebied moeten worden toegepast in het licht van de bewoordingen en het doel van de bepalingen van deze overeenkomst (arrest Anheuser-Busch, aangehaald in punt 52, punt 55), kunnen verzoeksters zich in de onderhavige context dus niet met succes beroepen op deze verplichting, aangezien zij dergelijke nationale regels niet hebben aangevoerd en toegelicht.

58      Waar bovendien de bepalingen van de TRIPs-overeenkomst rechtstreekse werking ontberen, kunnen zij als zodanig geen rechten in het leven roepen waarop verzoeksters zich, los van eventuele nationale regels, rechtstreeks kunnen beroepen voor de gemeenschapsrechter (zie in die zin arrest Anheuser-Busch, aangehaald in punt 52, punt 54).

59      Hieruit volgt dat de grief ontleend aan schending van artikel 8 van het Verdrag van Parijs eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Het petitumonderdeel waarin het Gerecht wordt verzocht de Commissie te gelasten, de beweerde onrechtmatige handelingen te beëindigen

60      Voor zover verzoeksters vorderen dat het de Commissie wordt verboden de term „Galileo” te gebruiken in verband met het project inzake een systeem van radionavigatie per satelliet, verwijst de Commissie naar de vaste rechtspraak volgens welke de gemeenschapsrechter, zelfs in het kader van een beroep tot schadevergoeding, geen bevelen tot een gemeenschapsinstelling kan richten zonder inbreuk te maken op de prerogatieven van de administratie (arrest Hof van 18 april 1991, Assurances du crédit/Raad en Commissie, C‑63/89, Jurispr. blz. I‑1799, punt 30; arrest Gerecht van 27 juni 1991, Valverde Mordt/Hof van Justitie, T‑156/89, Jurispr. blz. II‑407, punt 150; beschikkingen Gerecht van 1 juni 1999, Meyer/Commissie, T‑71/99, Jurispr. blz. II‑1727, punt 13, en 14 januari 2004, Makedoniko Metro en Michaniki/Commissie, T‑202/02, Jurispr. blz. II‑181, punt 53).

61      De Commissie stelt bovendien dat enkel reeds geleden schade overeenkomstig artikel 288, tweede alinea, EG kan worden vergoed en dat op basis van deze bepaling dus geen bevelen kunnen worden gegeven teneinde toekomstige onrechtmatige handelingen te vermijden. Het verbod om een naam te gebruiken, kan haars inziens niet worden beschouwd als een schadevergoeding in natura. Hoewel een dergelijk verbod voorkomt dat nog meer schade wordt geleden, heeft het immers niet tot gevolg dat de reeds geleden schade wordt vergoed.

62      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens artikel 288, tweede alinea, EG „[i]nzake de niet-contractuele aansprakelijkheid [...] de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade [moet] vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt”. Deze bepaling betreft zowel de voorwaarden waaronder de niet-contractuele aansprakelijkheid ontstaat, als de modaliteiten en de omvang van het recht op schadevergoeding. Verder verklaart artikel 235 EG het Hof bevoegd „kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in artikel 288, tweede alinea, bedoelde schade”.

63      Uit deze twee bepalingen – die, anders dan artikel 40, eerste alinea, van het voormalige EGKS-Verdrag, dat slechts de mogelijkheid van een geldelijke vergoeding bood, een schadevergoeding in natura niet uitsluiten – volgt, dat de gemeenschapsrechter de bevoegdheid heeft om de Gemeenschap elke vorm van schadevergoeding op te leggen die in overeenstemming is met de op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid geldende algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, en dus ook, indien dit met deze beginselen in overeenstemming is, een vergoeding in natura, in voorkomend geval in de vorm van een bevel om iets te doen of na te laten.

64      De merkenrichtlijn beoogt de bescherming van ingeschreven nationale merken in alle lidstaten te uniformeren. Volgens artikel 5, lid 1, geeft een dergelijk merk de houder ervan het recht „iedere derde te verbieden” ervan gebruik te maken. Zoals hiervóór (punt 40) is opgemerkt, brengt deze bepaling in de Gemeenschap een harmonisatie tot stand van de regels betreffende de aan een merk verbonden rechten.

65      Hieruit volgt dat de eenvormige bescherming die de houder van een in een lidstaat ingeschreven nationaal merk geniet, moet worden gerekend tot de in artikel 288, tweede alinea, EG bedoelde algemene beginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben.

66      Deze conclusie wordt bevestigd door verordening nr. 40/94, waarvan artikel 98, lid 1, bepaalt dat wanneer een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk van oordeel is dat de gedaagde inbreuk op een gemeenschapsmerk heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken, zij „de gedaagde [verbiedt] de betrokken handelingen te verrichten”, alsook maatregelen treft om ervoor te zorgen dat dit verbod wordt nageleefd. Ingevolge artikel 249, tweede alinea, EG is deze verordening verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten.

67      Ofschoon de eenvormige bescherming van de merkhouder in de lidstaten wordt gerealiseerd in de vorm van de aan de bevoegde nationale rechterlijke instanties geboden mogelijkheid om de gedaagde partij bij vonnis te verbieden het ingeroepen merkrecht te schenden, kan de Gemeenschap niet principieel verstoken zijn van een overeenkomstige procedurele maatregel van de gemeenschapsrechter, die immers bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van beroepen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door de Gemeenschap (arrest Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 89).

68      De Gemeenschap kan te meer niet van dit beschermingssysteem verstoken zijn, waar de instellingen van de Gemeenschap het gehele gemeenschapsrecht moeten eerbiedigen, met inbegrip van het afgeleide recht. De Commissie mag dus niet voorbijgaan aan de bepalingen van de richtlijn en van verordening nr. 40/94, die de Raad op haar voorstel heeft vastgesteld (zie in die zin arrest Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, aangehaald in punt 36, punten 85 en 86, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

69      Voor zover de Commissie betwist dat het verlangde verbod werkelijk tot vergoeding van de gestelde schade kan leiden, zij eraan herinnerd dat verzoeksters een permanent en herhaald onrechtmatig gebruik van het teken Galileo stellen, waardoor hun merkrechten worden geschonden. Het merkrecht nu heeft inzonderheid tot specifiek voorwerp, de merkgerechtigde het uitsluitend recht te verschaffen het merk te gebruiken om een product als eerste in het verkeer te brengen, en hem aldus te beschermen tegen concurrenten die van de positie en de reputatie van het merk misbruik zouden willen maken door producten te verkopen die ten onrechte van het merk zijn voorzien (zie arrest Hof van 11 november 1997, Loendersloot, C‑349/95, Jurispr. blz. I‑6227, punt 22, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

70      Schending van het uitsluitend recht een merk te gebruiken, leidt dus noodzakelijkerwijze tot ontwaarding van dat merk en daarmee tot schade voor de merkhouder.

71      Om ervoor te zorgen dat de merkhouder de aldus veroorzaakte schade volledig vergoed krijgt, dient diens recht volledig te worden hersteld. Los van de eventuele toekenning van een geldelijke vergoeding betekent dit in elk geval, dat de inbreuk op het merkrecht onverwijld moet worden beëindigd. Met het in casu gevorderde bevel willen verzoeksters nu juist bereiken, dat de Commissie de door hen gestelde inbreuk op hun merkrechten beëindigt.

72      Bovendien heeft de Commissie in antwoord op een vraag van het Gerecht zelf beklemtoond, dat het ondenkbaar is dat zij, mocht zij tot betaling van schadevergoeding worden veroordeeld, die beslissing naast zich zou neerleggen en de door het Gerecht onrechtmatig verklaarde gedragingen zou voortzetten. Daarmee erkent de Commissie dat een uitspraak van de gemeenschapsrechter waarin haar aansprakelijkheid wordt vastgesteld, in feite moet worden opgevat als een aan haar opgelegd verbod om iets te doen. In een dergelijke uitspraak ligt een bevel aan de Commissie besloten.

73      De onderdelen van het petitum waarin het Gerecht wordt verzocht de Commissie te verbieden de term „Galileo” in verband met het project inzake een systeem van radionavigatie per satelliet te gebruiken, moeten bijgevolg ontvankelijk worden verklaard. De door de Commissie ter zake aangevoerde niet-ontvankelijkheidsgrond moet dan ook worden afgewezen.

 Conclusie

74      Uit het voorgaande volgt dat alle onderdelen van het petitum ontvankelijk zijn. Dit geldt ook voor de grieven inzake schending van de rechten die ingevolge artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 verbonden zijn aan verzoeksters’ in de lidstaten ingeschreven nationale merken en aan hun gemeenschapsmerken.

2.     Ten gronde

75      Verzoeksters baseren hun beroep primair op het beginsel van aansprakelijkheid van de Commissie wegens onrechtmatig handelen, en subsidiair op het beginsel van aansprakelijkheid van deze instelling wegens rechtmatig handelen.

 De aansprakelijkheid van de Commissie wegens onrechtmatig handelen

 Inleidende opmerkingen

76      Volgens vaste rechtspraak moet voor het ontstaan van een niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG wegens onrechtmatig gedrag van een instelling zijn voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk onrechtmatigheid van de aan de betrokken gemeenschapsinstelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16; arresten Gerecht van 11 juli 1996, International Procurement Services/Commissie, T‑175/94, Jurispr. blz. II‑729, punt 44; 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T‑336/94, Jurispr. blz. II‑1343, punt 30, en 11 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T‑267/94, Jurispr. blz. II‑1239, punt 20).

77      Wanneer aan één van die voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen zonder dat de overige voorwaarden behoeven te worden onderzocht (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C‑146/91, Jurispr. blz. I‑4199, punten 19 en 81, en arrest Gerecht van 20 februari 2002, Förde-Reederei/Raad en Commissie, T‑170/00, Jurispr. blz. II‑515, punt 37).

78      Het aan een gemeenschapsinstelling verweten onrechtmatig gedrag dient te bestaan in een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen (arrest Hof van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, Jurispr. blz. I‑5291, punt 42).

79      Bij de beoordeling of aan dit vereiste is voldaan, geldt als beslissende maatstaf, of de betrokken gemeenschapsinstelling de grenzen waarbinnen haar discretionaire bevoegdheid dient te blijven, kennelijk en ernstig heeft overschreden.

80      Wanneer deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan voor het bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending (arresten Gerecht van 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T‑198/95, T‑171/96, T‑230/97, T‑174/98 en T‑225/99, Jurispr. blz. II‑1975, punt 134, en 10 februari 2004, Afrikanische Frucht-Compagnie en Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert/Raad en Commissie, T‑64/01 en T‑65/01, Jurispr. blz. II‑521, punt 71).

81      De verschillende middelen en argumenten van verzoeksters moeten met inachtneming van deze opmerkingen worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

82      Met een eerste grief stellen verzoeksters dat het aan de geleden schade ten grondslag liggende onrechtmatig gedrag van de Commissie bestaat in schending van de hun krachtens artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn toekomende merkrechten. Door zonder verzoeksters’ toestemming de term „Galileo” te gebruiken en anderen aan te moedigen dat te doen, heeft de Commissie hun merkrechten geschonden en blijft zij deze schenden. Verzoeksters beroepen zich bovendien op de ingevolge artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 aan hun gemeenschapsmerken verbonden rechten.

83      Zij preciseren in dit verband dat de door de Commissie gebruikte term „Galileo” grote gelijkenis vertoont met hun merken, waarvan het onderscheidend vermogen door het gedrag van de Commissie dus ernstig wordt aangetast.

84      Verzoeksters beklemtonen ook de gelijksoortigheid van de door henzelf aangeboden goederen en diensten en die waarom het gaat bij het Galileo-project van de Commissie, en wijzen erop dat de twee partijen voor een groot deel dezelfde klantenkring bedienen.

85      Verzoeksters bieden namelijk diensten aan die bestemd zijn voor de vervoersbranche (weg‑, spoor‑, lucht‑ en zeevervoer), het hotelwezen en de eindgebruiker. Dankzij deze diensten kan informatie worden verkregen over de positie van vliegtuigen in realtime, over vluchtschema’s en reserveringsmogelijkheden. Daarnaast bieden verzoeksters producten aan die verband houden met deze diensten, met name computerprogramma’s.

86      Het navigatieproject Galileo richt zich tot de potentiële gebruikers ervan, te weten aanbieders van diensten, fabrikanten en hun afnemers op het gebied van het weg‑, spoorweg‑, lucht‑ en zeevervoer. De belangrijkste dienst die door dit project wordt aangeboden, bestaat in de realtime‑positiebepaling van de betrokken transportmiddelen.

87      Deze belangrijkste dienst is volgens verzoeksters identiek met de door hen aangeboden diensten die het mogelijk maken de exacte geografische positie van een vlucht te bepalen. De overeenstemming geldt ook de aangeboden goederen, aangezien het Galileo-project de ontwikkeling impliceert van specifieke software en computers met het oog op de interpretatie, het gebruik en de verspreiding van die informatie.

88      Volgens verzoeksters bestaat het gevaar dat het in aanmerking komende publiek hun merken gaat verwarren met de door de Commissie gebruikte term „Galileo”. De Commissie heeft immers zelf gewezen op het enorme belang van het Europese Galileo-project, dat naar verwachting ongeveer 140 000 nieuwe arbeidsplaatsen zal opleveren, terwijl de markt voor apparatuur en diensten vanaf 2010 wordt geraamd op een bedrag van meer dan 9 miljard euro per jaar. Deze ontwikkelingen zullen volgens verzoeksters onvermijdelijk leiden tot een steeds intensiever gebruik van de term „Galileo” in alle technologische toepassingen van het project.

89      Bovendien moet het door de Commissie voorgenomen gebruik van de term „Galileo” volgens verzoeksters worden aangemerkt als gebruik „in het economisch verkeer”, aangezien deze uitdrukking is gebezigd in verband met alle diensten die door het Galileo-project zullen worden aangeboden.

90      De Commissie en de Raad hebben namelijk beklemtoond dat het Galileo-project gebaseerd is op een partnerschap met de particuliere sector en dat het, om de economische levensvatbaarheid ervan te verzekeren, een commercieel doel heeft. Zo houdt een consortium van 65 ondernemingen zich thans reeds bezig met de technische aspecten van het project, en zijn tal van concerns en financiële instellingen al gestart met de voorbereidingen voor hun toekomstige deelname. In alle fasen van het project staan er voor de particuliere sector dus grote economische belangen op het spel.

91      De Commissie heeft in samenwerking met de ESA reeds de „gemeenschappelijke onderneming Galileo” opgericht (zie boven, punt 10), die de ontwikkelings‑ en valideringsfase van het Galileo-programma alsmede de voorbereiding van de stationeringsfase en de operationele fase ervan verzorgt. Ook heeft zij op 22 mei 2003 een oproep tot inschrijving ter waarde van 500 000 euro gepubliceerd met als belangrijkste doel, te onderzoeken hoe het Galileo-project in de bestaande navigatiesystemen kan worden geïntegreerd.

92      Verder valt de omstandigheid dat de Commissie heeft verzocht om inschrijving van een gemeenschapsmerk Galileo (zie boven, punt 14), slechts te verklaren indien zij ook werkelijk voornemens is het merk ter onderscheiding van producten of diensten te gebruiken.

93      Volgens verzoeksters heeft de Commissie enkele grote Europese concerns aangespoord om de term „Galileo” in het economisch verkeer als merk te gebruiken, zoals de voor het Tribunal de commerce de Bruxelles gedaagde vennootschap Galileo Industries (zie boven, punt 19), die heeft aangevoerd dat de term „Galileo” door de Commissie was gekozen. Ook de bij de gemeenschappelijke onderneming betrokken partners kunnen niet om het gebruik van de term „Galileo” heen, waarvoor de Commissie eveneens verantwoordelijk is.

94      Met een tweede grief maken verzoeksters de Commissie het verwijt, dat zij hun schade heeft berokkend door niet te onderzoeken of er oudere merken bestonden. Eenieder die voornemens is een nieuw merk te gaan gebruiken, riskeert dat een ander reeds uitsluitende rechten op een identiek of soortgelijk teken heeft verkregen. Indien de Commissie een dergelijk onderzoek had verricht, zou zij volgens verzoeksters kennis hebben gekregen van hun merkrechten. Zij had dan gemakkelijk een andere naam kunnen kiezen voor haar project. Hoe dan ook heeft de Commissie een ernstige fout begaan door de term „Galileo” ook te blijven gebruiken nadat zij van verzoeksters’ merkrechten op de hoogte was gebracht.

95      De Commissie antwoordt dat het voor het onderzoeksprogramma Galileo gebruikte teken en de door verzoeksters ingeroepen merken niet overeenstemmen, aangezien het wezenlijke en onderscheidende element van hun merken een gestileerde wereldbol is. Wat meer in het bijzonder haar gemeenschapsmerkaanvraag betreft, deze heeft betrekking op een heel specifiek teken (zie boven, punt 14), dat geen enkel gevaar voor verwarring met de door verzoeksters ingeroepen merken oplevert.

96      Bovendien heeft bedoelde aanvraag enkel betrekking op onderzoeks‑ en ontwerpdiensten op het gebied van radionavigatie per satelliet. De aanvraag is louter uit voorzorg ingediend, teneinde het risico uit te sluiten dat een particuliere onderneming zich de term toe-eigent en ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid ervan.

97      De door verzoeksters ingeroepen merken zijn volgens de Commissie ook niet bestemd voor het grote publiek. Zij worden door verzoeksters uitsluitend gebruikt in het kader van transacties met een beperkte kring van beroepsmatig handelende personen en zijn dan ook volstrekt niet bekend bij de consument en de eindgebruiker.

98      Om dezelfde reden is er ook geen gevaar dat het grote publiek de door verzoeksters ingeroepen merken en de voor het Europese project gebruikte term „Galileo” met elkaar verwart. Het professionele publiek dat de doelgroep vormt van verzoeksters’ activiteiten, is veel beter geïnformeerd dan de gemiddelde consument en zal geen enkele moeite hebben om de term „Galileo” als aanduiding voor het Europese onderzoeksproject te herkennen en van verzoeksters’ merken te onderscheiden.

99      De Commissie voegt daaraan toe dat zij de term „Galileo” uitsluitend heeft gebezigd als synoniem voor de naam van het Europese satellietnavigatieproject. Het is nooit haar bedoeling geweest om daarmee diensten of producten te promoten die de vrucht zijn van de in het kader van dat project verkregen technische resultaten.

100    Wat de „gemeenschappelijke onderneming Galileo” betreft, deze is volgens de Commissie enkel in het leven geroepen om de onderzoeks‑ en ontwikkelingsfase van het Galileo-programma tot een goed einde te brengen en ontplooit geen enkele commerciële activiteit. Haar taak beperkt zich tot het beheer van aanbestedingsprocedures en de selectie van de toekomstige concessiehouder van het systeem.

101    De Commissie ontkent dat zij anderen heeft aangemoedigd om de term „Galileo” in het economisch verkeer voor waren of diensten te gebruiken. Met name bestaat er haars inziens geen enkele band met de vennootschap Galileo Industries en heeft zij deze onderneming niet aangespoord om de term „Galileo” als merk te gebruiken.

102    Tegen verzoeksters’ tweede grief brengt de Commissie in, dat zij rechtens niet verplicht was te onderzoeken of er oudere merken bestonden. Het feit dat zij een dergelijk onderzoek achterwege heeft gelaten, levert als zodanig geen fout op.

 Beoordeling door het Gerecht

–       De eerste grief: schending van verzoeksters’ merkrechten

103    Met betrekking tot de grief inzake schending van verzoeksters’ merkrechten door de Commissie moet worden vastgesteld, dat artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bepalingen bevatten die ertoe strekken aan verzoeksters rechten te verlenen. Op grond van deze bepalingen beschikken verzoeksters als houders van door de richtlijn en door verordening nr. 40/94 beschermde merken over het uitsluitende recht, onder bepaalde voorwaarden iedere derde te verbieden gebruik te maken van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met hun merken.

104    Ten aanzien van de vraag of de genoemde bepalingen en het eruit vloeiende recht van verzoeksters door de Commissie op voldoende gekwalificeerde wijze zijn geschonden, moet worden opgemerkt dat een dergelijke schending onderstelt dat in casu aan alle voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan.

105    In de eerste plaats is in die bepalingen de bescherming van de merkhouder afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat er verwarringsgevaar bestaat, onder meer als gevolg van het feit dat het merk en het betrokken teken worden gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten.

106    Artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 kunnen door de Commissie dus enkel zijn geschonden indien verzoeksters aantonen dat deze instelling de term „Galileo” heeft gebruikt ter aanduiding van dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor hun merken zijn ingeschreven.

107    Ofschoon verzoeksters hebben weten aan te tonen dat zij zelf tal van diensten en producten aanbieden onder hun merken waarin de term „Galileo” voorkomt, is dit niet het geval waar het gaat om het gebruik van dezelfde term door de Commissie.

108    Met name hebben verzoeksters niet aangetoond dat de Commissie zelf producten of diensten aanbiedt die verband houden met haar Galileo-project.

109    Zij hebben in hun memories enkel betoogd dat het Galileo-project van de Commissie gericht is op „potentiële gebruikers”, dat het „de ontwikkeling [impliceert]” van specifieke software, dat het „bestemd is om diensten te leveren” en dat de Commissie met haar gemeenschapsmerkaanvraag blijk geeft van haar „voornemen om dit merk te gaan gebruiken” ter onderscheiding van producten of diensten.

110    In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben verzoeksters met zoveel woorden erkend, dat de bij het Galileo-project van de Commissie verkregen technische resultaten nog niet tot de ontwikkeling van producten en diensten hebben geleid en dat dergelijke producten en diensten dus nog niet beschikbaar zijn voor de toekomstige publieke of particuliere gebruikers van het satellietnavigatiesysteem.

111    In de tweede plaats vereisen artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 voor de bescherming van de merkhouder, dat het gebruik van het betrokken teken door een derde kan worden aangemerkt als gebruik „in het economisch verkeer”.

112    Dit betekent dat de merkhouder enkel wordt beschermd indien het gebruik van het betrokken teken afbreuk kan doen aan de functies van het merk en met name aan de wezenlijke functie ervan, de consument de herkomst van het product of de dienst te waarborgen. Dat is in het bijzonder het geval indien het aan de derde verweten gebruik van het teken de indruk doet ontstaan dat er in het economisch leven een materieel verband bestaat tussen de waren of diensten van de derde en de onderneming waarvan deze waren of diensten afkomstig zijn. Daartoe moet worden nagegaan of de betrokken consumenten in het teken zoals dat door de derde wordt gebruikt, een aanwijzing kunnen zien dat de waren of diensten van de derde afkomstig zijn van die onderneming (zie in die zin arrest Anheuser-Busch, aangehaald in punt 52, punten 59 en 60).

113    In casu is niet aan deze criteria voldaan. Zoals uit het dossier blijkt, heeft de Commissie immers tot dusver de term „Galileo” enkel gebruikt als algemene aanduiding voor haar satellietnavigatieproject. Daarbij heeft zij weliswaar gewezen op de talrijke voordelen die de toekomstige exploitatie ervan de gebruikers zal opleveren (zie boven, punt 12), maar geen materieel verband gelegd tussen bepaalde producten of diensten die uit de onderzoeks‑, ontwikkelings‑ en stationeringsfase van het project zouden zijn geresulteerd, en de door verzoeksters aangeboden producten en diensten. Wat de producten en diensten op het gebied van radionavigatie in eigenlijke zin betreft, daarvan staat vast dat deze in het huidige stadium van het project nog niet beschikbaar zijn (zie boven, punt 110).

114    In dit verband moet onder meer worden opgemerkt dat een teken wordt gebruikt „in het economisch verkeer”, wanneer het gebruik plaatsvindt in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd (zie arrest Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 93, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

115    Het is juist dat de Commissie het commerciële oogmerk van haar project beklemtoont. Zij stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat het project operationeel wordt en dat de diensten op het gebied van radionavigatie per satelliet daadwerkelijk volgens het geplande tijdschema kunnen worden aangeboden, aangezien de bestaansreden van het project nu juist de economische exploitatie ervan is.

116    Dit neemt echter niet weg dat de rol van de Commissie zich beperkt tot de lancering van haar project inzake radionavigatie per satelliet als „Europees antwoord” op het Amerikaanse GPS‑systeem en het Russische Glonass‑systeem, tot de financiële ondersteuning van de onderzoeks‑, de ontwikkelings‑ en de stationeringsfase van het project en tot de vaststelling van een passend kader voor de latere economische exploitatie, onder meer door deelname aan de oprichting van de „gemeenschappelijke onderneming Galileo” en door bekendmaking van een oproep tot inschrijving met het oog op de integratie van het Galileo‑project in de bestaande navigatiesystemen.

117    Daarmee oefent de Commissie echter niet een handelsactiviteit uit, aangezien zij geen goederen of diensten op een markt aanbiedt. Met het gebruik van de term „Galileo” in de onderzoeks‑, de ontwikkelings‑ en de stationeringsfase van het project, die voorafgaan aan de economische exploitatie in eigenlijke zin, beoogt de Commissie niet een economisch voordeel te behalen ten opzichte van andere marktdeelnemers, aangezien er geen marktdeelnemers zijn die op dit gebied met haar concurreren. Anders dan verzoeksters stellen, is het dus niet kunstmatig om in de onderhavige context onderscheid te maken tussen de fase waarin het Galileo-project economisch wordt geëxploiteerd, en de daaraan voorafgaande fasen.

118    Bijgevolg hebben verzoeksters evenmin aangetoond dat het gebruik van de term „Galileo” door de Commissie afbreuk kon doen aan de functies van de ingeroepen merken en plaatsvond „in het economisch verkeer” in de zin van artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

119    Deze conclusie wordt niet weersproken door het feit dat de Commissie bij het BHIM voor haar Galileo-project een gemeenschapsmerk heeft aangevraagd betreffende „onderzoeks‑ en ontwerpdiensten op het gebied van radionavigatie per satelliet”, en dat zij het embleem daarvan bij de WIPO heeft gedeponeerd (zie boven, punten 14 en 16).

120    Ofschoon die handelingen kunnen worden gezien als een aanwijzing dat de aanvrager voornemens is een economische activiteit te verrichten, is dit in de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak niet het geval, zolang de Commissie met haar gedrag niet de grenzen overschrijdt van de rol die zij zichzelf tot dusver in het kader van haar project inzake radionavigatie per satelliet en bij het gebruik van de term „Galileo” heeft toegemeten (zie boven, punten 113, 116 en 117).

121    Verzoeksters’ tegenwerping dat de Commissie haar toekomstige gemeenschapsmerk naar alle waarschijnlijkheid zal gaan gebruiken ten gunste van de ondernemingen waaraan de concessie voor de exploitatie van het systeem voor radionavigatie per satelliet zal worden gegund, zulks door middel van overdracht van het merk of door verlening van licenties, dient vooralsnog te worden gekwalificeerd als louter speculatief en geenszins overtuigender dan de tegengestelde bewering van de Commissie dat zij het gemeenschapsmerk louter uit voorzorg heeft aangevraagd, teneinde het risico uit te sluiten dat een particuliere onderneming zich de term „Galileo” toe-eigent en daarvan zonder enige rechtvaardiging profiteert.

122    Met hun opmerking geven verzoeksters in feite enkel uitdrukking aan hun vrees dat de Commissie, wanneer het door haar aangevraagde gemeenschapsmerk eenmaal door het BHIM zal zijn ingeschreven, particuliere ondernemingen daarvan zal laten profiteren. Die inschrijving heeft echter nog niet plaatsgevonden, zodat de Commissie het merk vooralsnog niet kan gebruiken. Verzoeksters hebben immers bij het BHIM beroep ingesteld teneinde zich tegen de inschrijving van het merk te verzetten (zie boven, punt 15), en dit beroep heeft ingevolge artikel 57, lid 1, van verordening nr. 40/94 schorsende werking. Gelet op de rechtsmiddelen die tegen de toekomstige uitspraak van de bevoegde kamer van beroep van het BHIM kunnen worden aangewend, valt niet te zeggen of uiteindelijk in de door de Commissie ingediende aanvraag zal worden bewilligd.

123    Het is juist dat de gemeenschapsrechter in een beroep tot schadevergoeding de verwerende instelling kan veroordelen tot betaling van een bepaald geldbedrag dan wel haar aansprakelijkheid kan vaststellen wanneer de schade nog niet nauwkeurig kan worden becijferd, op voorwaarde dat de schade ophanden is en met voldoende zekerheid valt te verwachten. De rechter kan derhalve ter voorkoming van nog grotere schade worden geadieerd zodra de oorzaak van de schade buiten twijfel staat (arresten Hof van 2 juni 1976, Kampffmeyer e.a./Commissie en Raad, 56/74‑60/74, Jurispr. blz. 711, punt 6, en 14 januari 1987, Zuckerfabrik Bedburg/Raad en Commissie, 281/84, Jurispr. blz. 49, punt 14).

124    Ofschoon de gemeenschapsrechter volgens deze rechtspraak een schadevordering ook mag toewijzen wanneer de schade nog niet kan worden becijferd, kan hij de verwerende instelling evenwel niet veroordelen zonder eerst te hebben vastgesteld dat deze zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan de verzoekende partij rechten toe te kennen.

125    Het door verzoeksters aangevoerde risico dat de Commissie, mocht zij de term „Galileo” in het economisch verkeer gaan gebruiken in verband met producten of diensten waarvoor verzoeksters’ merken zijn ingeschreven, de rechten zal schenden die verzoeksters aan artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 ontlenen, is in casu dus onvoldoende grond voor een veroordeling van de Commissie overeenkomstig artikel 288, tweede alinea, EG. Verzoeksters hebben met name niet aangetoond dat het huidige gebruik van de term „Galileo” ter aanduiding van het project van de Commissie noodzakelijkerwijze impliceert dat in de toekomst hun rechten zullen worden geschonden.

126    Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat de Commissie zelf de term „Galileo” gebruikt ter aanduiding van haar project inzake radionavigatie per satelliet, niet voldoet aan alle voorwaarden voor toepassing van artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

127    Bijgevolg heeft de Commissie met haar gedrag niet de rechten geschonden die deze bepalingen aan verzoeksters verlenen.

128    Verzoeksters betogen voorts dat de Commissie particuliere ondernemingen die belangstelling hebben voor de exploitatie van haar project, heeft aangespoord en aangemoedigd om de term „Galileo” thans reeds voor commerciële doeleinden, dat wil zeggen in verband met goederen en diensten, te gebruiken. Zij wijzen in dit verband op de ongeveer tien geschillen die tussen henzelf en die ondernemingen aanhangig zijn bij de nationale rechter en bij het BHIM (zie boven, punten 19‑21). Volgens verzoeksters zijn die ondernemingen wel verplicht de term „Galileo” in het economisch verkeer te gebruiken teneinde de samenhang tussen hun activiteiten en het door de Commissie gelanceerde project aan te tonen. Het gebruik van de term „Galileo” door de particuliere sector moet huns inziens dan ook worden toegerekend aan de Commissie.

129    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat enkel handelingen of gedragingen die aan een communautaire instelling of een communautair orgaan zijn toe te rekenen, tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kunnen leiden (zie in die zin arresten Hof van 10 juli 1985, CMC e.a./Commissie, 118/83, Jurispr. blz. 2325, punt 31, en 23 maart 2004, Médiateur/Lamberts, C‑234/02 P, Jurispr. blz. I‑2803, punt 59).

130    Volgens vaste rechtspraak dient de gestelde schade een voldoende rechtstreeks gevolg te zijn van het verweten gedrag, dat wil zeggen dat dit gedrag de ware oorzaak van de schade dient te zijn (zie beschikking Gerecht van 12 december 2000, Royal Olympic Cruises e.a./Raad en Commissie, T‑201/99, Jurispr. blz. II‑4005, punt 26, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, in hogere voorziening bevestigd bij beschikking Hof van 15 januari 2002, Royal Olympic Cruises e.a./Raad en Commissie, C‑49/01 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Daarentegen is de Gemeenschap niet verplicht alle nadelige gevolgen, hoe verwijderd ook, van gedragingen van haar organen te vergoeden (zie in die zin arrest Hof van 4 oktober 1979, Dumortier frères e.a./Raad, 64/76 en 113/76, 167/78 en 239/78, 27/79, 28/79 en 45/79, Jurispr. blz. 3091, punt 21).

131    In casu is het juist dat de Commissie de term „Galileo” heeft gebezigd ter aanduiding van het Europees project inzake radionavigatie per satelliet. Het is ook waar dat zij zich diende te realiseren dat de in de economische exploitatie van het project geïnteresseerde ondernemingen geneigd zouden zijn dezelfde term te gebruiken teneinde van de bekendheid van zowel de Commissie als het project te profiteren.

132    Dit neemt echter niet weg dat die ondernemingen zelf ervoor hebben gekozen om de betrokken term in verband met hun economische activiteiten te gebruiken.

133    In de eerste plaats immers hebben verzoeksters niet aangetoond dat de Commissie de genoemde ondernemingen heeft verplicht die term te gebruiken, dan wel via collusie hen actief heeft aangemoedigd om dat te doen. In de tweede plaats hebben verzoeksters niet eens gesteld dat er tussen de betrokken ondernemingen en de Commissie organieke en functionele banden bestonden, dan wel dat de Commissie zeggenschap uitoefende over die ondernemingen in de vorm van rechtstreekse of zijdelingse bemoeienis met hun bestuur. Ten slotte rechtvaardigt niets de veronderstelling dat de in het project geïnteresseerde ondernemingen niet om de oorspronkelijk door de Commissie gekozen term „Galileo” heen konden, omdat anders het economisch welslagen van het gehele project in gevaar zou worden gebracht.

134    De betrokken ondernemingen moeten worden geacht het gemeenschapsrecht en het merkenrecht te kennen, en het lijkt derhalve juist om hen verantwoordelijk te houden, vanuit de relevante rechtsvoorschriften gezien, voor hun eigen gedrag op de markt, voor zover zij ervoor hebben gekozen de term „Galileo” in het kader van hun economische activiteiten te gebruiken.

135    Deze door de ondernemingen gemaakte keuze moet bijgevolg als de rechtstreekse en ware oorzaak van de gestelde schade worden beschouwd, aangezien de eventuele bijdrage van de Commissie aan het ontstaan van deze schade te ver verwijderd is om de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemingen op deze instelling te kunnen afwentelen.

136    De grief inzake schending van de aan verzoeksters verleende merkrechten kan bijgevolg niet slagen.

–       De tweede grief, ontleend aan nalatig gedrag van de Commissie jegens verzoeksters

137    Aangaande verzoeksters’ grief dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of er oudere merken bestonden, volstaat het op te merken dat verzuimen van de gemeenschapsinstellingen slechts tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap kunnen leiden voor zover de instellingen een uit een gemeenschapsbepaling voortvloeiende wettelijke verplichting tot handelen niet zijn nagekomen (zie arrest Travelex Global and Financial Services en Interpayment Services/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 143, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

138    In casu hebben verzoeksters echter niet aangegeven krachtens welke gemeenschapsbepaling de Commissie verplicht zou zijn geweest te onderzoeken of de term „Galileo” reeds als merk was ingeschreven. Waar de Commissie bovendien met het gebruik van deze term ter aanduiding van haar project inzake radionavigatie per satelliet niet de aan verzoeksters verleende merkrechten heeft geschonden, kan het feit dat zij heeft nagelaten voorafgaand aan dat gebruik een onderzoek in te stellen naar verzoeksters’ merken, niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

139    Bijgevolg zijn verzoeksters evenmin geslaagd in het bewijs dat het gedrag van de Commissie in dit verband onrechtmatig was.

140    De grief waarmee verzoeksters stellen dat de Commissie jegens hen nalatig is geweest, kan dan ook evenmin slagen.

–       Conclusie

141    Aangezien noch de onrechtmatigheid van het aan de Commissie verweten gedrag, noch het bestaan van een voldoende rechtstreeks causaal verband tussen het verweten gedrag en de gestelde schade is aangetoond, is niet voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap.

142    In deze omstandigheid moet de op deze aansprakelijkheidsregeling gebaseerde schadevordering van verzoeksters worden afgewezen.

 De aansprakelijkheid van de Commissie wegens rechtmatig handelen

143    Verzoeksters beroepen zich op de aansprakelijkheid van de Commissie voor rechtmatige handelingen. Zij stellen dat in casu het gebruik van de term „Galileo” hun rechten op volstrekt unieke wijze heeft aangetast en blijft aantasten, aangezien zij de enige ondernemingen zijn wier rechten door de betrokken maatregel zijn geschonden (abnormale schade). Bovendien is het gevaar dat een openbare instelling merkrechten schendt door een project met een bepaalde term aan te duiden, terwijl deze schending gemakkelijk had kunnen worden vermeden, niet inherent aan het feit dat de betrokken merkhouders in een bepaalde sector actief zijn (bijzondere schade). Ten slotte is de onverstandige keuze van de Commissie voor de term „Galileo” niet gerechtvaardigd op grond van een algemeen economisch belang (geen rechtvaardiging).

144    Het Gerecht merkt in dit verband op dat wanneer, zoals in casu, de onrechtmatigheid van het aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedrag niet is aangetoond, dit nog niet impliceert dat de ondernemingen die zich geschaad achten door dit gedrag, onder geen beding een vergoeding op grond van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kunnen verkrijgen (zie in die zin arrest Hof van 29 september 1987, De Boer Buizen/Raad en Commissie, 81/86, Jurispr. blz. 3677, punt 17).

145    De bij artikel 288, tweede alinea, EG aan de Gemeenschap opgelegde verplichting tot vergoeding van de door haar instellingen veroorzaakte schade is volgens deze bepaling immers gebaseerd op de „algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben”. De draagwijdte van deze beginselen wordt dus niet beperkt tot uitsluitend de regeling inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wegens onrechtmatig gedrag van die instellingen.

146    Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft, bieden de nationale rechtsstelsels particulieren de mogelijkheid – zij het in verschillende mate, op specifieke terreinen en onder verschillende voorwaarden – om via een beroep op de rechter ook bepaalde schade vergoed te krijgen die niet het gevolg is van onrechtmatig handelen.

147     In het geval van schade ontstaan door gedrag van de gemeenschapsinstellingen waarvan de onrechtmatigheid niet is aangetoond, kan de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld indien cumulatief is voldaan aan de voorwaarden inzake de realiteit van de schade, het causaal verband tussen deze schade en het aan de instellingen van de Gemeenschap verweten gedrag, en het abnormale en bijzondere karakter van de betrokken schade (arrest Hof van 15 juni 2000, Dorsch Consult/Raad en Commissie, C‑237/98 P, Jurispr. blz. I‑4549, punt 19).

148     De schade die de marktdeelnemers als gevolg van het handelen van de instellingen van de Gemeenschap kunnen lijden, is „abnormaal” wanneer zij de grenzen van de economische risico’s, verbonden aan de activiteiten in de betrokken sector, overschrijdt (arrest Afrikanische Frucht-Compagnie en Internationale Fruchtimport Gesellschaft Weichert/Raad en Commissie, aangehaald in punt 80, punt 151, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

149    Zelfs al zouden verzoeksters in casu weten aan te tonen dat zij werkelijk schade hebben geleden als gevolg van het gebruik van de term „Galileo” door de Commissie, dan nog kan deze schade niet worden geacht de grenzen te overschrijden van de risico’s die inherent zijn aan verzoeksters’ gebruik van dezelfde term als merk.

150    Toen verzoeksters de naam „Galileo” kozen voor hun merken, producten en diensten, moeten zij zich immers terdege hebben gerealiseerd dat dit de voornaam was van de in 1564 in Pisa geboren beroemde Italiaanse wiskundige, fysicus en astronoom, die is te beschouwen als een van de grote figuren van de Europese cultuur en wetenschapshistorie. Daarmee hebben zij zichzelf willens en wetens blootgesteld aan het gevaar dat een ander dezelfde beroemde naam rechtmatig, dat wil zeggen zonder inbreuk te maken op hun merkrechten, zou kunnen gaan gebruiken, zoals in casu de Commissie voor haar onderzoeksprogramma op het gebied van radionavigatie per satelliet. Bovendien was de term „Galileo” reeds in 1989 door de National Aeronautics and Space Administration (NASA) gekozen ter aanduiding van een ruimtemissie, te weten de lancering van een observatiesatelliet naar de planeet Jupiter.

151    De schade die verzoeksters stellen te hebben geleden, kan in de omstandigheden van het onderhavige geval dan ook niet als abnormaal worden aangemerkt.

152    Deze vaststelling volstaat om elk recht op schadevergoeding ter zake uit te sluiten, zonder dat nog behoeft te worden uitgemaakt of is voldaan aan de voorwaarde dat de gestelde schade bijzonder is.

153    Hieruit volgt dat verzoeksters’ schadevordering die gebaseerd is op de regeling inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen, evenmin kan worden toegewezen.

154    Blijkens al het voorgaande dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

155    Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

156    Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij naast hun eigen kosten ook de kosten van de Commissie te dragen overeenkomstig de vordering van deze instelling.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verstaat:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoeksters worden in de kosten verwezen.

Pirrung

Meij

Forwood

Pelikánová

 

      Papasavvas

Luxemburg, 10 mei 2006.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer (uitgebreid)

E. Coulon

 

      J. Pirrung


Inhoud

De feiten

1.  De door verzoeksters gebruikte term „Galileo”

2.  De door de Commissie gebruikte term „Galileo”

3.  Door de Commissie ingediende aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsmerk

4.  Briefwisseling tussen verzoeksters en de Commissie

5.  Gerechtelijke en administratieve stappen die verzoeksters parallel aan het onderhavige beroep hebben genomen

Procesverloop en conclusies van partijen

In rechte

1.  De ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Het vereiste van duidelijkheid en nauwkeurigheid van het verzoekschrift

–  De in lidstaten van de Gemeenschap en in derde landen ingeschreven nationale merken

–  De gemeenschapsmerken

–  De officiële namen, handelsnamen en domeinnamen

Het petitumonderdeel waarin het Gerecht wordt verzocht de Commissie te gelasten, de beweerde onrechtmatige handelingen te beëindigen

Conclusie

2.  Ten gronde

De aansprakelijkheid van de Commissie wegens onrechtmatig handelen

Inleidende opmerkingen

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

–  De eerste grief: schending van verzoeksters’ merkrechten

–  De tweede grief, ontleend aan nalatig gedrag van de Commissie jegens verzoeksters

–  Conclusie

De aansprakelijkheid van de Commissie wegens rechtmatig handelen

Kosten


* Procestaal: Frans.