Language of document : ECLI:EU:T:2012:447

Zaak T‑52/12 R

Helleense Republiek

tegen

Europese Commissie

„Kort geding – Staatssteun – Compensatiebetalingen die Organismos Ellenikon Georgikon Asfaliseon (ELGA) in 2008 en 2009 heeft gedaan – Besluit waarbij steun onverenigbaar met interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Belangenafweging”

Samenvatting – Beschikking van de president van het Gerecht van 19 september 2012

1.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding

(Art. 256, lid 1, VWEU, 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

2.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Onderzoek prima facie van middelen aangevoerd ter ondersteuning van beroep in hoofdzaak – Beroep tegen besluit van de Commissie waarbij onrechtmatigheid van steun wordt vastgesteld en terugvordering ervan wordt gelast – Middel dat verband houdt met bestaan van uitzonderlijke omstandigheden die in weg staan aan terugvordering van steun – Middel dat prima facie niet ongegrond is

(Art. 107, leden 1 en 3, sub b, VWEU en art. 278 VWEU)

3.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Bewijslast – Besluit van de Commissie waarbij terugvordering van steun wordt gelast – Terugvordering die verstoring van openbare orde kan teweegbrengen in lidstaat die gebukt gaat onder zware economische en financiële crisis – Daaronder begrepen

(Art. 278 VWEU en 279 VWEU)

4.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Ernstige en onherstelbare schade – Schade die door lidstaat kan worden aangevoerd

(Art. 278 VWEU en 279 VWEU)

5.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Afweging van alle betrokken belangen – Besluit van de Commissie waarbij terugvordering van steun wordt gelast

(Art. 278 VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 10, 11)

2.      In een kortgedingprocedure is voldaan aan de voorwaarde van de fumus boni juris wanneer minstens één door de verzoekende partij in het beroep in de hoofdzaak aangedragen middel op het eerste gezicht relevant en in elk geval niet ongegrond lijkt, omdat daaruit blijkt dat er sprake is van een moeilijke juridische kwestie waarvan de oplossing niet voor de hand ligt en dus een nader onderzoek verdient, dat niet door de kortgedingrechter maar in de hoofdprocedure dient te worden uitgevoerd, en het beroep dus niet op het eerste gezicht redelijke grond mist.

In het kader van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Commissie waarbij de onverenigbaarheid van staatssteun met de interne markt wordt vastgesteld, bestaat er op het eerste gezicht een fumus boni juris aangezien er sprake is van een betoog dat de – nog niet door de rechtspraak beantwoorde – rechtsvraag aan de orde stelt, of de nationale sector waaraan steun wordt verleend, gelet op de zeer specifieke en buitengewone moeilijkheden als gevolg van de besparingsmaatregelen die sinds een aantal jaren de nationale economie van een lidstaat kenmerken, in casu kan worden geacht niet bloot te staan aan een intense mededinging en evenmin op de internationale handel te zijn gericht, hetgeen zou uitsluiten dat die steun merkbare invloed kon hebben op het handelsverkeer en de mededinging tussen de lidstaten in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Gesteld al dat bedoelde steun had voldaan aan alle voorwaarden van die bepaling, biedt de rechtspraak bovendien geen antwoord op de vraag of de betrokken lidstaat uitzonderlijke omstandigheden kan aanvoeren op grond waarvan de terugvordering van de steun te ver gaat, gelet op het feit dat die staat het hoofd moest bieden aan een ernstige verstoring van zijn nationale economie in de zin van artikel 107, lid 3, sub b, VWEU, en evenmin op de vraag of de Commissie in het licht van die bepaling van primair recht de terugvordering niet had mogen eisen in een door die verstoring sterk verzwakte sector.

(cf. punten 13, 29‑31, 34)

3.      Bij de beoordeling van het spoedeisende karakter van een verzoek in kort geding geldt als maatstaf, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt. Die partij moet substantieel bewijs aandragen dat zij niet op de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak kan wachten zonder dergelijke schade te lijden. Het is weliswaar niet nodig dat met volstrekte zekerheid wordt aangetoond dat er onmiddellijk schade dreigt te ontstaan, doch het ontstaan van die schade dient met een voldoende mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar te zijn. De partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt, blijft in elk geval gehouden de feiten te bewijzen waarop zij haar verwachting van ernstige en onherstelbare schade baseert en die de kortgedingrechter in staat moeten stellen te beoordelen, wat waarschijnlijk de concrete gevolgen zullen zijn indien de gevraagde maatregelen niet worden getroffen, met dien verstande dat schade die louter hypothetisch is, daar zij uitgaat van toekomstige en onzekere gebeurtenissen, de gevorderde voorlopige maatregelen niet kan rechtvaardigen.

Dit is het geval wanneer de onmiddellijke terugvordering van onrechtmatige staatssteun van duizenden ontvangers gepaard zou gaan met administratieve moeilijkheden die een lidstaat waarvan de algemene financiële situatie uiterst moeilijk is, ernstige en onherstelbare schade kunnen berokkenen, zoals het gevaar dat afbreuk wordt gedaan aan de prioritaire taken van de belastingdiensten, namelijk de strijd tegen de belastingontwijking, gelet op de noodzaak om een zeer groot aantal beambten van de belastingdiensten in te zetten om de steun van de ontvangers ervan terug te vorderen, en het gevaar dat de openbare orde wordt verstoord, aangezien de onmiddellijke terugvordering van die steun kan leiden tot protesten die in geweld kunnen ontaarden en dergelijke protesten zich reeds hebben voorgedaan in soortgelijke situaties.

(cf. punten 36, 43, 47‑50)

4.      Ter zake van een verzoek in kort geding dat van een lidstaat uitgaat, zij eraan herinnerd dat de lidstaten de belangen moeten behartigen die op nationaal vlak als algemene belangen gelden, en die belangen in het kader van een kortgedingprocedure in rechte kunnen verdedigen. De lidstaten kunnen met name verzoeken om de toekenning van voorlopige maatregelen op grond dat de betwiste maatregel een ernstige bedreiging vormt voor de vervulling van hun overheidstaken en voor het verzekeren van de openbare orde.

(cf. punt 37)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 52‑54)