Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door Moises Bermejo Garde tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2012 in zaak F-41/10, Bermejo Garde / EESC

(Zaak T-530/12 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Moises Bermejo Garde (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 25 september 2012 in zaak F-41/10 te vernietigen;

dientengevolge, de vorderingen die de rekwirerende partij in eerste aanleg heeft ingediend toe te wijzen en derhalve,

besluit nr. 88/10 A van de president van het EESC van 3 maart 2010, waarbij het verzoek van de rekwirerende partij van 7 december 2009 is afgewezen en is besloten om hem over te plaatsen, nietig te verklaren;

het bijvoegsel bij besluit nr. 88/10 van 25 maart 2010 nietig te verklaren;

besluit nr. 133/10 A van 24 maart 2010, houdende onmiddellijke beëindiging van de werkzaamheden van de rekwirerende partij als eenheidshoofd van de juridische dienst en haar overplaatsing als eenheidshoofd met haar ambt naar een andere dienst met ingang van 6 april 2010, nietig te verklaren;

besluit nr. 184/10 A van de president van het EESC van 13 april 2010, waarbij de rekwirerende partij met ingang van 6 april 2010 is overgeplaatst naar het directoraat logistiek, nietig te verklaren;

de verwerende partij te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 17 500 EUR;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten;

de verwerende partij verwijzen in alle kosten van de beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vijf middelen aan, daar het GVA heeft geoordeeld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de mededeling van informatie aan haar hiërarchieke meerderen, voor zover haar haar functie van hoofd van de juridische dienst was ontnomen, maar deze schade niet zou volgen uit schending van de artikelen 12 bis en 22 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.

Eerste middel : schending van het begrip bezwarend besluit alsmede verkeerde opvatting van het dossier (betreffende met name de punten 44 tot en met 64 van het bestreden arrest).

Tweede middel : schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging alsmede van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (betreffende met name de punten 114 tot en met 118 van het bestreden arrest).

Derde middel : schending van de artikelen 12 bis, 22 bis en 86 van het Statuut alsmede schending van de motiveringsplicht en verkeerde opvatting van het dossier (betreffende met name de punten 133 en volgende van het bestreden arrest).

Vierde middel : schending van artikel 86 van het Statuut, van bijlage IX bij het Statuut, van de algemene uitvoeringsbepalingen van bijlage IX bij het Statuut en van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging alsmede verkeerde opvatting van het dossier en schending van de motiveringsplicht (betreffende met name de punten 75 tot en met 78 van het bestreden arrest).

Vijfde middel :schending van de regels betreffende de bevoegdheid van de vaststeller van de handeling alsmede schending van artikel 22 bis van het Statuut en van artikel 72 van het reglement van orde van het EESC (betreffende de punten 70 en 71 van het bestreden arrest).

____________