Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 8 oktober 2021 – VB / GUPFINGER Einrichtungsstudio GmbH

(Zaak C-625/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: VB

Verwerende partij: GUPFINGER Einrichtungsstudio GmbH

Prejudiciële vragen

1.    Dienen artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten1 (hierna: „richtlijn 93/13”) aldus te worden uitgelegd dat bij de toetsing van een contractuele vordering tot schadevergoeding van een verkoper jegens een consument die is gebaseerd op de ongerechtvaardigde opzegging van de overeenkomst door de consument, de toepassing van nationale bepalingen van aanvullend recht uitgesloten is wanneer de algemene voorwaarden van de verkoper een oneerlijk beding bevatten dat de verkoper, naast de nationale bepalingen van aanvullend recht, een optioneel recht toekent om een forfaitaire schadevergoeding van de in gebreke gebleven consument te eisen?

In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag:

2.    Is een dergelijke toepassing van aanvullend nationaal recht ook uitgesloten wanneer de verkoper zijn vordering tot schadevergoeding jegens de consument niet op het betrokken beding baseert?

In geval van een bevestigend antwoord op de eerste en de tweede vraag:

3.    Verzetten de voornoemde Unierechtelijke bepalingen zich ertegen dat bij een beding dat meerdere regelingen bevat (bijvoorbeeld alternatieve sancties bij ongerechtvaardigde opzegging van de overeenkomst), de delen van het beding die in elk geval in overeenstemming zijn met de nationale bepalingen van aanvullend recht en niet als oneerlijk moeten worden gekwalificeerd, in de contractuele verhouding hun geldigheid behouden?

____________

1 PB 1993, L 95, blz. 29.