Language of document : ECLI:EU:C:2008:203

Zaak C‑337/05

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Italiaanse Republiek

„Niet-nakoming – Overheidsopdrachten voor leveringen – Richtlijnen 77/62/EEG en 93/36/EEG – Gunning van overheidsopdrachten zonder voorafgaande aankondiging van opdracht – Ontbreken van oproep tot mededinging – Helikopters van merken Agusta en Agusta Bell”

Samenvatting van het arrest

1.        Beroep wegens niet-nakoming – Precontentieuze procedure – Ingebrekestelling

(Art. 226 EG)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen – Richtlijn 93/36 – Afwijkingen van gemeenschappelijke regels – Strikte uitlegging

(Richtlijn 93/36 van de Raad, art. 6, leden 2 en 3)

3.        Harmonisatie van wetgevingen – Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen – Richtlijnen 77/62 en 93/36 – Gunning van opdrachten

(Richtlijnen 93/36 en 77/62 van de Raad)

1.        In de precontentieuze fase van de niet-nakomingsprocedure kunnen, ofschoon het in artikel 226 EG bedoelde met redenen omkleed advies een coherente en gedetailleerde uiteenzetting moet bevatten van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht dat de betrokken lidstaat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, aan de nauwkeurigheid van de aanmaningsbrief niet dezelfde strenge eisen worden gesteld als aan het met redenen omkleed advies, aangezien deze aanmaningsbrief noodzakelijkerwijze niet meer kan bevatten dan een eerste beknopte samenvatting van de grieven.

(cf. punt 23)

2.        Uit met name de twaalfde overweging van de considerans van richtlijn 93/36 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen volgt, dat de procedure van gunning via onderhandelingen het karakter van een uitzondering heeft en slechts kan worden toegepast in limitatief opgesomde gevallen. Hiertoe geeft artikel 6, leden 2 en 3, van deze richtlijn een limitatieve en uitdrukkelijke opsomming van de enige uitzonderingen waarin van de procedure van gunning via onderhandelingen gebruik mag worden gemaakt. Afwijkingen van de regels die de doeltreffendheid van de door het Verdrag op het gebied van de overheidsopdrachten toegekende rechten beogen te verzekeren, moeten immers strikt worden uitgelegd. Omdat anders richtlijn 93/36 haar nuttige werking wordt ontnomen, mogen de lidstaten dus niet bepalen dat gebruik mag worden gemaakt van de procedure van gunning via onderhandelingen in gevallen die niet in deze richtlijn zijn voorzien, of aan de gevallen die in de betrokken richtlijn uitdrukkelijk zijn voorzien, nieuwe voorwaarden verbinden waardoor gebruikmaking van die procedure gemakkelijker wordt. Bovendien dient degene die zich op een afwijking wil beroepen, te bewijzen dat de uitzonderlijke omstandigheden die deze afwijking rechtvaardigen, daadwerkelijk bestaan.

(cf. punten 56‑58)

3.        Door gedurende lange tijd en tot op heden zonder enige oproep tot mededinging en met name zonder inachtneming van de procedures van richtlijn 93/36 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/52, en daarvóór van richtlijn 77/62 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, zoals gewijzigd en aangevuld bij de richtlijnen 80/767 en 88/295, rechtstreeks opdrachten te plaatsen voor de aankoop van helikopters van een bepaald nationaal merk ten behoeve van verschillende militaire en civiele korpsen, komt een lidstaat de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet na.

Een dergelijke praktijk kan niet worden gerechtvaardigd door een „in house”-betrekking, wanneer een particuliere onderneming een deelneming, ook al is het slechts voor minder dan de helft, heeft in het kapitaal van de vennootschap die de betrokken helikopters produceert en waarin ook de betrokken aanbestedende dienst deelneemt, zodat deze aanbestedende dienst op die vennootschap niet hetzelfde toezicht kan uitoefenen als op zijn eigen diensten.

Wat voorts de legitieme vereisten van nationaal belang betreft die zijn neergelegd in artikel 296 EG en artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 93/36, omdat deze helikopters „dual-use-goederen” zijn, kan elke lidstaat krachtens artikel 296, lid 1, sub b, EG de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal, evenwel op voorwaarde dat die maatregelen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor producten die niet voor specifiek militaire doeleinden zijn bestemd. Voor de aankoop van materieel waarvan het gebruik voor militaire doeleinden weinig zeker is, moeten derhalve noodzakelijkerwijs de regels voor plaatsing van overheidsopdrachten worden gevolgd. De levering van helikopters aan militaire korpsen met het oog op civiel gebruik moet aan dezelfde regels voldoen.

(cf. punten 38‑41, 46-49, 60 en dictum)