Language of document : ECLI:EU:C:2024:74

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

25 januari 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 1 – Artikel 7, lid 1 – Compensatie aan luchtreizigers bij langdurige vertraging van een vlucht – Tijdverlies – Alternatieve vlucht die de passagier zelf heeft geboekt – Passagier die op de eindbestemming is aangekomen met minder dan drie uur vertraging vergeleken met de oorspronkelijk geplande aankomsttijd – Geen compensatie”

In zaak C‑54/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 10 januari 2023, ingekomen bij het Hof op 3 februari 2023, in de procedure

WY

tegen

Laudamotion GmbH,

Ryanair DAC,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Derde kamer, N. Piçarra, N. Jääskinen en M. Gavalec (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: L. Medina,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Laudamotion GmbH, vertegenwoordigd door W. Nassall, Rechtsanwalt,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, G. von Rintelen, G. Wilms en N. Yerrell als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3 en 5 tot en met 7, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificaties in PB 2021, L 420, blz. 134, en PB 2022, L 68, blz. 24).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen WY, een vliegtuigpassagier, enerzijds, en Laudamotion GmbH en Ryanair DAC, anderzijds, over de weigering van deze twee luchtvaartmaatschappijen om deze passagier compensatie te betalen wegens vertraging bij aankomst van een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking had.

 Toepasselijke bepalingen

3        Overweging 2 van verordening nr. 261/2004 luidt als volgt:

„Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.”

4        Artikel 3 van die verordening, met als opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      Deze verordening is van toepassing:

a)      op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;

[...]

2.      Lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers

a)      een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich – behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie melden,

–        zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk (waaronder via elektronische weg) is aangegeven,

of, indien er geen tijd wordt aangegeven,

–        uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd, [...]

[...]”

5        Artikel 5 van verordening nr. 261/2004 heeft als opschrift „Annulering” en bepaalt in lid 1:

„In geval van annulering van een vlucht:

a)      wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8;

[...]

c)      hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

[...]

iii)      de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een alternatief reisplan wordt aangeboden dat hen in staat stelt niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd te vertrekken en hun eindbestemming minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd te bereiken.”

6        Artikel 6, lid 1, van deze verordening, met als opschrift „Vertraging”, luidt als volgt:

„Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs kan verwachten dat die vlucht een vertraging tot na de geplande vertrektijd oploopt, en wel

a)      van twee uur of meer voor alle vluchten van 1 500 km of minder,

b)      van drie uur of meer voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1 500 km en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km, of

c)      van vier uur of meer voor alle vluchten die niet onder a) of b) vallen,

wordt de passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, bijstand geboden als bedoeld in

i)      artikel 9, lid 1, onder a), en artikel 9, lid 2, en

ii)      artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 9, lid 1, onder c), in geval de vertrektijd, naar redelijkerwijs wordt verwacht, ten vroegste daags na de geplande vertrektijd is, en

iii)      artikel 8, lid 1, onder a), in geval van een vertraging van ten minste vijf uur.”

7        Artikel 7 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Recht op compensatie”, bepaalt in lid 1 het volgende:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)      250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        WY heeft bij Ryanair een retourvlucht tussen Düsseldorf (Duitsland) en Palma de Mallorca (Spanje) geboekt, die was gepland voor 31 oktober 2019. Aangezien Laudamotion, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoerde, hem had meegedeeld dat het vertrek van de heenvlucht (hierna: „initiële vlucht”) zes uur vertraging zou oplopen, heeft deze passagier zelf een alternatieve vlucht geboekt om een zakelijke afspraak in Palma de Mallorca te kunnen nakomen. Dankzij deze alternatieve vlucht is hij uiteindelijk op de plaats van bestemming aangekomen met een vertraging van minder dan drie uur ten opzichte van de geplande aankomsttijd van de initiële vlucht. Deze passagier, die stelt zich tijdig bij incheckbalie te hebben gemeld voor de initiële vlucht, heeft onder meer een compensatie van 250 EUR op grond van artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 gevorderd van Laudamotion. Voorts verzocht hij Ryanair om informatie over het bedrag aan belastingen dat niet was betaald, en om betaling daarvan.

9        De vordering van WY tegen Laudamotion is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen. De appelrechter was van oordeel dat, hoewel de initiële vlucht meer dan drie uur te laat was aangekomen, Laudamotion niet verplicht was de gevorderde compensatie te betalen, aangezien WY deze vlucht niet had genomen en hij met minder dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen. In dit verband is het volgens deze rechter niet van belang dat de passagier de alternatieve vlucht zelf heeft geboekt. WY zou dus geen enkel ongemak ondervonden hebben door het feit dat hij de initiële vlucht niet had genomen. Hij heeft volgens de verwijzende rechter daarentegen, naar Duits burgerlijk recht, recht op terugbetaling van de door hemzelf geboekte alternatieve vlucht.

10      WY heeft beroep in Revision ingesteld bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland). Deze rechter is van oordeel dat de beslissing op dit beroep afhangt van de uitlegging van artikel 3, lid 2, onder a), artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004.

11      De verwijzende rechter merkt op dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de in deze laatste twee bepalingen bedoelde compensatie ten goede komt aan de vliegtuigpassagier die bij aankomst op zijn eindbestemming drie uur of meer tijd heeft verloren. Bijgevolg moet deze compensatie niet worden betaald aan een passagier wiens vlucht een langdurige vertraging kan oplopen en die daarom zelf een alternatieve vlucht reserveert die hem in staat stelt op de eindbestemming aan te komen met een vertraging van minder dan drie uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd van de eerste vlucht.

12      Volgens de verwijzende rechter kan uit de beschikking van 24 oktober 2019, easyJet Airline (C‑756/18, EU:C:2019:902, punten 33 e.v.), worden afgeleid dat in beginsel alleen de passagiers die de betrokken vertraagde vlucht hebben genomen en daadwerkelijk met een vertraging van ten minste drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, recht hebben op compensatie wegens langdurige vertraging. Het feit dat de luchtvaartmaatschappij, zoals in casu, niet heeft voldaan aan haar verplichting om een alternatieve vlucht aan te bieden, die de passagiers in staat zou hebben gesteld de aangekondigde vertraging van de initiële vlucht te vermijden, is in dit verband irrelevant.

13      De verwijzende rechter merkt op dat uit het arrest van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses (C‑74/19, EU:C:2020:460, punt 61), weliswaar volgt dat een luchtvaartmaatschappij in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht de passagier met name een andere directe of indirecte vlucht moet aanbieden die zijzelf of een andere luchtvaartmaatschappij uitvoert en die op een minder laat tijdstip aankomt dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, tenzij het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekent, gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip, maar dat wanneer de maatschappij deze verplichting niet nakomt, hieruit niet als zodanig een recht op compensatie als bedoeld in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 voortvloeit. Deze bepaling voorziet namelijk niet voor elk soort ongemak in een compensatie, maar alleen wanneer er sprake is van een tijdverlies van ten minste drie uur. Zoals blijkt uit het arrest van 30 april 2020, Air Nostrum (C‑191/19, EU:C:2020:339, punt 32), is het ongemak waarmee de in het hoofdgeding aan de orde passagier wordt geconfronteerd dus geen „ernstig ongemak” in de zin van die verordening.

14      De verwijzende rechter is echter van oordeel dat de situatie anders kan worden beoordeeld in het licht van artikel 5, lid 1, onder c), van verordening nr. 261/2004, dat in geval van annulering van de vlucht voorziet in compensatie voor de passagiers indien hun geen alternatieve vlucht met een tijdverlies van minder dan drie uur wordt aangeboden. Als er reeds vóór het tijdstip waarop de passagier zich uiterlijk bij de incheckbalie moet melden voldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat de vlucht op de eindbestemming zal aankomen met een vertraging van ten minste drie uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd, kan van deze passagier namelijk niet worden verlangd dat hij zich met het oog op zijn compensatie tijdig meldt bij de incheckbalie of dat hij de reis daadwerkelijk aanvangt. Bovendien is het tijdstip van aankomst van die passagier op de eindbestemming in dit verband volgens de verwijzende rechter evenmin van belang.

15      In die omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is een recht op compensatie wegens een vertraging van de vlucht van minstens drie uur op grond van de artikelen 5 tot en met 7 van [verordening nr. 261/2004] in het algemeen uitgesloten indien de passagier bij een dreigende langdurige vertraging gebruikmaakt van een door hemzelf geboekte alternatieve vlucht en daardoor de eindbestemming met een vertraging van minder dan drie uur bereikt, of kan er in deze situatie hoe dan ook een recht op compensatie bestaan indien er reeds vóór het tijdstip waarop de passagier zich uiterlijk bij de incheckbalie moet melden, voldoende zekere aanwijzingen zijn dat de vlucht op de eindbestemming zou aankomen met een vertraging van meer dan drie uur?

2)      [...] [I]s [in dit laatste geval] voor het ontstaan van het recht op compensatie wegens de vertraging van een vlucht van meer dan drie uur op grond van de artikelen 5 tot en met 7 van [die] verordening in de genoemde situatie vereist dat de passagier zich overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van de verordening op tijd bij de incheckbalie meldt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

16      Vooraf zij opgemerkt dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag wenst te vernemen hoe de artikelen 5 tot en met 7 van verordening nr. 261/2004 moeten worden uitgelegd. In dit verband is het juist dat het hoofdgeding zijn oorsprong vindt in de vertraging van een vliegtuig bij het vertrek, maar het geding betreft de gevolgen die de vertraging bij aankomst kon hebben. Verzoeker in het hoofdgeding vordert immers compensatie wegens de waarschijnlijke vertraging van de betrokken vlucht bij aankomst op de eindbestemming, waardoor hij niet tijdig zou hebben kunnen aankomen op een zakelijke afspraak die in Palma de Mallorca moest plaatsvinden. Artikel 6 van deze verordening heeft echter enkel betrekking op de vertraging van een vlucht ten opzichte van de oorspronkelijk geplande vertrektijd. Hieruit volgt dat de forfaitaire compensatie waarop een passagier op grond van artikel 7 van genoemde verordening recht heeft wanneer zijn vlucht zijn eindbestemming bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de geplande aankomsttijd, niet ervan afhangt dat is voldaan aan de voorwaarden van dat artikel 6 (arrest van 26 februari 2013 Folkerts, C‑11/11, EU:C:2013:106, punten 36 en 37).

17      Bovendien blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat verzoeker in het hoofdgeding op grond van het Duitse recht aanspraak kan maken op de terugbetaling van de kosten van het door hemzelf geboekte alternatieve vervoer, zodat die vraag uitsluitend ziet op het recht van verzoeker in het hoofdgeding op een forfaitaire compensatie op grond van artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 wegens langdurige vertraging van een vlucht.

18      Bijgevolg wenst de verwijzende rechter met zijn eerste prejudiciële vraag in wezen te vernemen of artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat een vliegtuigpassagier die wegens een dreigende langdurige vertraging bij aankomst op de eindbestemming van de vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, of zelfs wegens het bestaan van voldoende aanwijzingen voor een dergelijke vertraging, zelf een alternatieve vlucht heeft geboekt en de eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van minder dan drie uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd van de eerste vlucht, recht heeft op compensatie in de zin van die bepalingen.

19      Blijkens vaste rechtspraak moeten de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van het beginsel van gelijke behandeling, aldus worden uitgelegd dat passagiers van vertraagde vluchten voor de toepassing van het in artikel 7, lid 1, van deze verordening bedoelde recht op compensatie kunnen worden gelijkgesteld met passagiers van geannuleerde vluchten, en dat zij aanspraak kunnen maken op dit recht op compensatie wanneer zij ten gevolge van een vertraagde vlucht drie uur of meer tijd verliezen, dat wil zeggen wanneer zij hun eindbestemming drie uur of meer na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken [zie in die zin arresten van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punten 60, 61 en 69, en 7 juli 2022, SATA International – Azores Airlines (Storing van het brandstofbevoorradingssysteem, C‑308/21, EU:C:2022:533, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

20      Passagiers van aldus vertraagde vluchten ondervinden immers, net als passagiers wier initiële vlucht is geannuleerd, een onomkeerbaar tijdverlies en dus een soortgelijk ongemak. Wat vertraagde vluchten betreft, doet dit ongemak zich echter voor bij aankomst op de eindbestemming, zodat een vertraging met het oog op de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie moet worden beoordeeld ten opzichte van het geplande tijdstip van aankomst op die eindbestemming (arrest van 26 februari 2013 Folkerts, C‑11/11, EU:C:2013:106, punten 32 en 33).

21      Het cruciale element dat het Hof ertoe heeft gebracht de langdurige vertraging van een vlucht bij aankomst gelijk te stellen met de annulering van een vlucht, houdt verband met het feit dat passagiers van een vlucht met een langdurige vertraging, net als passagiers van een geannuleerde vlucht, schade lijden in de vorm van een onomkeerbaar tijdverlies van drie uur of meer, dat alleen door middel van compensatie kan worden vergoed (zie in die zin arresten van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punten 52, 53 en 61; 23 oktober 2012, Nelson e.a., C‑581/10 en C‑629/10, EU:C:2012:657, punt 54, en 12 maart 2020, Finnair, C‑832/18, EU:C:2020:204, punt 23). In geval van annulering van een vlucht of langdurige vertraging van een vlucht bij aankomst op de eindbestemming, is het in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 bedoelde recht op compensatie dus onlosmakelijk verbonden met het bestaan van dit tijdverlies van drie uur of meer.

22      Hieruit volgt dat een vliegtuigpassagier die de vlucht waarvoor hij beschikte over een bevestigde boeking niet heeft genomen en die dankzij een alternatieve vlucht die hij zelf heeft geboekt de eindbestemming bereikt met een vertraging van minder dan drie uur in vergelijking met de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd, geen dergelijk tijdverlies heeft geleden en dus geen recht heeft op bedoelde compensatie.

23      In dit verband zij eraan herinnerd dat verordening nr. 261/2004 volgens overweging 2 ervan tot doel heeft iets te doen aan de moeilijkheden en „ernstige ongemakken” die passagiers tijdens het luchtvervoer ondervinden. De omstandigheid dat een vliegtuigpassagier zelf een alternatieve vlucht heeft gevonden, kan weliswaar ongemak veroorzaken voor de betrokken passagier, maar een dergelijk ongemak kan niet als „ernstig” in de zin van die verordening worden aangemerkt wanneer die passagier zijn eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van minder dan drie uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd (zie naar analogie arrest van 30 april 2020, Air Nostrum, C‑191/19, EU:C:2020:339, punten 30‑33, en 22 april 2021, Austrian Airlines, C‑826/19, EU:C:2021:318, punten 42 en 43).

24      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat een vliegtuigpassagier die wegens een dreigende langdurige vertraging bij aankomst op de eindbestemming van de vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, of zelfs wegens het bestaan van voldoende aanwijzingen voor een dergelijke vertraging, zelf een alternatieve vlucht heeft geboekt en de eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van minder dan drie uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd van de eerste vlucht, geen recht heeft op compensatie in de zin van die bepalingen.

 Tweede vraag

25      Gezien het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden onderzocht. Wanneer de vertraging bij aankomst van een vlucht op de eindbestemming minder dan drie uur bedraagt ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd, komen de passagiers van deze vlucht immers niet in aanmerking voor de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie. In dat geval doet het dus niet ter zake of deze passagiers zich al dan niet tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld, zoals in artikel 3, lid 2, onder a), van deze verordening wordt vereist.

 Kosten

26      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

moeten aldus worden uitgelegd dat

een vliegtuigpassagier die wegens een dreigende langdurige vertraging bij aankomst op de eindbestemming van de vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, of zelfs wegens het bestaan van voldoende aanwijzingen voor een dergelijke vertraging, zelf een alternatieve vlucht heeft geboekt en de eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van minder dan drie uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd van de eerste vlucht, geen recht heeft op compensatie in de zin van die bepalingen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.