Language of document : ECLI:EU:T:2007:153

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

23 mei 2007(*)

„Hogere voorziening – Verzoekschrift door advocaat door middel van stempel ondertekend – Niet-ontvankelijkheid van beroep”

In zaak T‑223/06 P,

betreffende een hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 13 juli 2006, Eistrup/Parlement (F‑102/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. von Hertzen en L. Knudsen als gemachtigden,

rekwirant,

andere partij in de procedure

Ole Eistrup, ambtenaar van het Europees Parlement, wonende te Knebel (Denemarken), vertegenwoordigd door S. Hjelmborg en M. Honoré, advocaten,

verzoeker in eerste aanleg,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Kamer voor hogere voorzieningen),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, M. Jaeger, J. Pirrung, M. Vilaras en H. Legal, rechters,

griffier: E. Coulon,

het navolgende

Arrest

1        Met zijn hogere voorziening krachtens artikel 9 van de bijlage bij het Statuut van het Hof van Justitie verzoekt het Parlement om vernietiging van de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 13 juli 2006, Eistrup/Parlement (F 102/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het Gerecht voor ambtenarenzaken de exceptie van niet-ontvankelijkheid heeft afgewezen die het Parlement had opgeworpen wegens schending van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – dat krachtens artikel 3, lid 4, van besluit 2004/752/EG, Euratom van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 333, blz. 7), mutatis mutandis op het Gerecht voor ambtenarenzaken van toepassing is – omdat het inleidende verzoekschrift door de advocaat van verzoeker in eerste aanleg niet eigenhandig was ondertekend maar was voorzien van een stempel die diens handtekening weergaf.

 Procesverloop in eerste aanleg

2        Bij een beroep, dat aanvankelijk bij het Gerecht was ingediend op 20 oktober 2005, heeft Eistrup verzocht om enerzijds nietigverklaring van het besluit van 13 december 2004, waarbij het Parlement het bedrag van de vergoeding die hem wegens zijn vertraagde herplaatsing na een verlof om redenen van persoonlijke aard moest worden betaald, volgens hem niet hoog genoeg had vastgesteld, alsmede nietigverklaring van het besluit van 12 juli 2005 tot afwijzing van de klacht tegen het besluit van 13 december 2004, en anderzijds veroordeling van het Parlement tot vergoeding van de geleden schade.

3        Na te hebben vastgesteld dat het verzoekschrift was voorzien van een stempel van de handtekening van de advocaat van Eistrup, heeft de griffie van het Gerecht bij brief van 25 oktober 2005 die advocaat verzocht opmerkingen te maken over de vraag of was voldaan aan artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, volgens hetwelk „het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat” van de partijen.

4        In antwoord daarop heeft de advocaat van Eistrup bij schrijven van 5 november 2005 bevestigd dat de handtekening op het verzoekschrift van hem was. Hij voegde daaraan toe dat evenals in het Deense recht die wijze van ondertekenen moest worden toegestaan.

5        Daarop heeft de griffie van het Gerecht het inleidende verzoekschrift en een afschrift van voormeld schrijven aan het Parlement betekend.

6        Bij op 15 december 2005 neergelegde afzonderlijke akte heeft het Parlement krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoeker heeft op 10 april 2006 opmerkingen over die exceptie ingediend.

7        Bij beschikking van 15 december 2005 heeft het Gerecht ingevolge artikel 3, lid 3, van besluit 2004/752 de onderhavige zaak verwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken, waar het beroep bij de griffie is ingeschreven onder nummer F‑102/05.

8        Op 16 juni 2006 heeft de advocaat van Eistrup op verzoek van het Gerecht voor ambtenarenzaken aan de griffie daarvan een eigenhandig ondertekende versie van het verzoekschrift doen toekomen.

9        In die omstandigheden heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken bij de bestreden beschikking de door het Parlement opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid afgewezen.

 Bestreden beschikking

10      Na in herinnering te hebben gebracht dat het Gerecht in de beschikking van 24 februari 2000, FTA e.a./Raad [T‑37/98, Jurispr. blz. II‑373 (hierna: „beschikking FTA”), punt 26], artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering aldus had uitgelegd dat verzoekers advocaat eigenhandig moest ondertekenen, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken erkend dat het gebruik door de advocaat van Eistrup van een stempel van zijn handtekening een onregelmatigheid vormde. Volgens het Gerecht voor ambtenarenzaken kon echter een dergelijke, in het stadium van de neerlegging van het verzoekschrift vastgestelde onregelmatigheid, gezien de omstandigheden van de zaak, niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep (punten 22‑24 van de bestreden beschikking).

11      In dit verband was het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 25 van de bestreden beschikking van oordeel, dat de door de advocaat van Eistrup in antwoord op de brief van de griffie van het Gerecht op 25 oktober 2005 verstrekte verklaring er geen twijfel over liet bestaan dat die advocaat het verzoekschrift wel had ondertekend. In die context heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken verwezen naar het arrest van het Gerecht van 22 februari 2006, Le Levant 001 e.a./Commissie (T‑34/02, Jurispr. blz. II‑267, punt 56), naar aanleiding van de lastgeving die ingevolge artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering door de vertegenwoordiger van een rechtspersoon aan een advocaat is verstrekt om een verzoekschrift in te dienen, welke lastgeving door middel van een stempel was ondertekend.

12      In punt 26 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken eraan herinnerd dat de griffie van het Gerecht na de verklaring van de advocaat van Eistrup het inleidende verzoekschrift aan het Parlement had betekend. In punt 27 heeft het nog toegevoegd dat het van Eistrup een versie van het inleidende verzoekschrift had ontvangen die door zijn advocaat eigenhandig was ondertekend.

13      In punt 28 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken vastgesteld dat het Parlement zelf niets had aangevoerd waaruit een schending van de rechten van verdediging bleek, voor het geval dat het verzoekschrift ontvankelijk zou worden verklaard op basis van de vereisten van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering.

14      Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft daaruit afgeleid dat, gelet op de onderhavige omstandigheden, een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens niet-naleving van een dergelijk procedurevoorschrift, dat geen wezenlijk belang voor de rechtsbedeling heeft, onevenredig afbreuk zou doen aan het fundamentele recht van toegang van Eistrup tot een rechter, in het bijzonder in eerste aanleg (punt 29 van de bestreden beschikking).

15      De bestreden beschikking is op 17 juli 2006 aan het Parlement betekend.

 Hogere voorziening

 Procesverloop

16      Bij op 23 augustus 2006 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft het Parlement de onderhavige hogere voorziening ingesteld.

17      Volgens artikel 146 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht na de indiening van de memories, op rapport van de rechter-rapporteur, partijen gehoord, besluiten om zonder mondelinge behandeling in hogere voorziening uitspraak te doen, tenzij een van de partijen een verzoek indient waarin zij aangeeft om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek wordt ingediend binnen een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partij is betekend.

18      In zijn op 10 november 2006 neergelegde memorie van antwoord heeft Eistrup het Gerecht verzocht een terechtzitting vast te stellen „gelet op het beslissende karakter dat het litigieuze vormvoorschrift voor [hem] en voor zijn beroep tegen het Parlement [had]”.

19      Dit verzoek moet worden afgewezen enerzijds omdat het in het licht van artikel 146 van het Reglement voor de procesvoering te vroeg was ingediend, en anderzijds omdat daarin niet concreet en specifiek werd aangegeven om welke redenen Eistrup wenste te worden gehoord.

20      Bij memorie van 6 december 2006 heeft het Parlement overeenkomstig artikel 143 van het Reglement voor de procesvoering verzocht om een memorie van repliek te mogen indienen. Bij beslissing van 13 december 2006 is dit verzoek afgewezen. De schriftelijke behandeling is op dezelfde dag gesloten.

21      Op rapport van de rechter-rapporteur, heeft het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) vastgesteld dat partijen geen verzoek om vaststelling van een terechtzitting hadden ingediend binnen een maand nadat de sluiting van de schriftelijke behandeling was betekend, en heeft het ingevolge artikel 146 van het Reglement voor de procesvoering besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

 Conclusies van partijen

22      Het Parlement concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beschikking te vernietigen;

–        het geding definitief af te doen door de exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond te verklaren;

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        kosten rechtens.

23      Eistrup concludeert dat het het Gerecht behage:

–        primair, de hogere voorziening af te wijzen;

–        subsidiair, de zaak naar het Gerecht voor ambtenarenzaken te verwijzen;

–        het Parlement te verwijzen in de kosten.

 Argumenten van partijen

24      Het Parlement baseert zijn hogere voorziening op één enkel middel betreffende de niet-naleving van het gemeenschapsrecht door het Gerecht voor ambtenarenzaken. Dit middel is verdeeld in twee onderdelen: 1) schending van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, en 2) schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

25      Met betrekking tot het eerste onderdeel van zijn middel is het Parlement van mening dat het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het door Eistrup ingestelde beroep niet niet-ontvankelijk te verklaren wegens schending van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, hoewel diens advocaat het inleidende verzoekschrift niet eigenhandig had ondertekend.

26      Met betrekking tot de verwijzing door het Gerecht voor ambtenarenzaken naar het reeds aangehaalde arrest Le Levant 001 e.a./Commissie wijst het Parlement erop dat dit arrest betrekking had op artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering en niet op artikel 43, lid 1, eerste alinea, van dat Reglement. De niet-naleving van artikel 44, lid 5, sub b, kan krachtens artikel 44, lid 6, worden hersteld, terwijl dat niet is voorzien in geval van niet-naleving van artikel 43, lid 1, eerste alinea, dat betrekking heeft op het vereiste dat de originelen van de processtukken door de advocaat van de partij worden ondertekend. Het aangehaalde arrest is in casu dus irrelevant.

27      Voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 25 van de bestreden beschikking vaststelt dat „verzoekers advocaat het verzoekschrift wel heeft ondertekend”, wat te verstaan geeft dat verzoekers advocaat het verzoekschrift wel heeft ondertekend doordat hij zelf de stempel van zijn handtekening op het origineel van het verzoekschrift heeft geplaatst, vraagt het Parlement zich af wat voor nut het heeft een stempel te gebruiken in plaats van het verzoekschrift eigenhandig te ondertekenen, indien de betrokkene aanwezig is. Het zou thans nog steeds onmogelijk zijn met zekerheid na te gaan of de advocaat zich bij de verzending van het verzoekschrift de bewoordingen van het verzoekschrift werkelijk eigen heeft gemaakt.

28      Met betrekking tot het tweede onderdeel van het middel verwijt het Parlement het Gerecht voor ambtenarenzaken dat het door niet-naleving van de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Het gemeenschapsrecht bevat immers geen bepaling die het recht om zich te beroepen op schending van het Reglement voor de procesvoering enkel beperkt tot de gevallen waarin die schending afbreuk heeft gedaan aan de rechten van verdediging. Het handtekeningvereiste is een voorwaarde voor ontvankelijkheid op dezelfde wijze als de naleving van de proceduretermijnen, zodat het Gerecht voor ambtenarenzaken zich niet kon beroepen op de beginselen van evenredigheid en toegang tot de rechter om artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering buiten toepassing te laten.

29      Eistrup antwoordt dat noch het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht noch de teksten die daarmee verband houden, nader toelichten wat onder „handtekening” moet worden verstaan. Bovendien geeft noch de beschikking FTA noch enige andere rechterlijke beslissing een duidelijke definitie van dat begrip, en nog minder van dat van „eigenhandig geplaatste handtekening”. Voorts is in bepaalde rechtsorden zoals de Deense rechtsorde, het gebruik van een stempel voor procedurehandelingen in het algemeen toegestaan. In casu is hoe dan ook een verschoonbare fout gemaakt, zodat het beroep niet niet-ontvankelijk kon worden verklaard.

30      Dienaangaande stelt Eistrup ten eerste dat artikel 43, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering geenszins preciseert dat de ondertekening van een verzoekschrift aan bepaalde vormen moet voldoen. Hij voegt eraan toe dat het Gerecht volgens zijn Praktische aanwijzingen voor de partijen (PB 2002, L 87, blz. 48) (punt I 2), in geval van indiening per e-mail geen „per computer gecreëerde” facsimilehandtekening aanvaardt. Die tekst sluit echter de indiening van een handmatig gecreëerde facsimilehandtekening niet uit. Wat betreft artikel 6, lid 3, van de Instructies voor de griffier van het Gerecht van eerste aanleg van 3 maart 1994 (PB L 78, blz. 32), laatstelijk gewijzigd op 5 juni 2002 (PB L 160, blz. 1), volgens hetwelk de griffier slechts de stukken die de originele handtekening van de advocaat of gemachtigde van de betrokken partij dragen, kan accepteren, is Eistrup van mening dat die bepaling geen duidelijk beeld geeft van wat onder „handtekening” of „originele handtekening” moet worden verstaan.

31      Volgens Eistrup moet dus de functie van de fysieke handtekening worden onderzocht. Die zou beogen de authenticiteit, de integriteit en het onaanvechtbare karakter van de tekst op het ondertekende document te garanderen, en met name om de adressaat de zekerheid te geven omtrent het feit dat de handtekening is geplaatst door een specifieke persoon, namelijk degene van wie de handtekening afkomstig is. Eistrup leidt daaruit af dat het gebruik van een stempel, althans in Denemarken, moet worden geacht aan die voorwaarden te voldoen, en dus vergelijkbaar te zijn met de met een balpen of een vulpen geplaatste handtekening. Verder acht het Bureau voor de harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) het gebruik van een facsimilehandtekening ook een aanvaardbare wijze van ondertekenen [arrest Gerecht van 6 september 2006, DEF-TEC Defense Technology/BHIM – Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR), T‑6/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 3].

32      Het probleem van het gevaar voor misbruik van een dergelijke stempel is in het Deense recht opgelost door degene van wie een facsimilehandtekening afkomstig is, te verplichten het bewijs te leveren dat in een concreet geval sprake was van misbruik. Bijgevolg geldt voor een met behulp van een stempel geplaatste handtekening een vermoeden van authenticiteit. Met andere woorden, degene van wie de facsimilehandtekening afkomstig is, draagt het met het gebruik van een stempel verbonden risico. Het risico dat een handtekening is vervalst, betreft verder niet alleen het gebruik van stempels maar ook de ondertekening met een balpen.

33      In dat verband wijst Eistrup erop dat het Parlement op geen enkel moment heeft betwist dat zijn advocaat vertegenwoordigingsbevoegdheid had gekregen, dat die advocaat daadwerkelijk het verzoekschrift had opgesteld of dat de facsimilehandtekening door die advocaat was geplaatst.

34      Eistrup verzet zich ten tweede tegen de opvatting van het Parlement dat geen beroep kan worden gedaan op het arrest Le Levant 001 e.a./Commissie (reeds aangehaald), omdat het betrekking heeft op een handeling waarvan de verzuimen, anders dan in het onderhavige geval, krachtens artikel 44, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering konden worden hersteld. Hij wijst erop dat het Gerecht in dat arrest een herstel helemaal niet noodzakelijk achtte, maar van oordeel was dat artikel 44, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering niet was geschonden aangezien de door middel van een stempel geplaatste handtekening op de door zijn cliënten aan de advocaat gegeven volmacht volstrekt geldig was. Dat arrest is in casu relevant, aangezien uit artikel 7, lid 3, van de instructies voor de griffier uitdrukkelijk volgt, dat de stukken die ingevolge artikel 44, lid 5, sub a en b, van het Reglement voor de procesvoering het aan de advocaat verleende mandaat moeten omvatten, „ondertekend” door een vertegenwoordiger van de betrokken rechtspersoon. Om geldig te zijn moet een dergelijk mandaat dus voldoen aan de ondertekeningsvoorwaarde. Het Gerecht heeft echter in de zaak die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest Le Levant 001 e.a./Commissie het gebruik van een stempel aanvaard.

35      Met betrekking tot de beschikking FTA voert Eistrup aan dat de fundamentele vraag in de aan die beschikking ten grondslag liggende zaak was of een ander dan verzoeksters’ advocaat rechtsgeldig het verzoekschrift namens hem kon ondertekenen, en niet hoe die handtekening op het verzoekschrift moest worden geplaatst. Bij de uitlegging door het Gerecht van artikel 43, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering in die zin dat het een „eigenhandig geplaatste handtekening” vereist, gaat het dus om een obiter dictum. Bovendien heeft het Gerecht, door niet te preciseren wat onder „eigenhandig geplaatste handtekening” moest worden verstaan, geen uitspraak gedaan over de vraag of het gebruik van een stempel als een geldige wijze van ondertekenen kon worden beschouwd.

36      Eistrup stelt ten derde dat het gebruik van een stempel, althans in Denemarken, moet worden beschouwd als een geldige fysieke handtekening vergelijkbaar met een met de pen geschreven handtekening. Dat is met name het geval bij de overlegging van processtukken aan de Deense rechter.

37      Ten vierde betoogt hij dat het gebruik van een stempel door zijn advocaat hoe dan ook als een verschoonbare fout moet worden aangemerkt. Dienaangaande voert hij de volgende gegevens aan:

–        noch het begrip „handtekening” noch dat van „origineel” van een handtekening is in het gemeenschapsrecht duidelijk omschreven;

–        de praktische aanwijzingen voor de partijen sluiten uitsluitend de per computer gecreëerde facsimilehandtekeningen uit;

–        volgens de communautaire rechtspraak kunnen de processtukken met behulp van een stempel worden ondertekend, wanneer het geen twijfel lijdt dat de opsteller voor de inhoud ervan verantwoordelijk is en een geldige volmacht heeft;

–        in casu staat buiten kijf wie het verzoekschrift heeft opgesteld;

–        het gebruik van een stempel die een handtekening weergeeft, is in Denemarken toegestaan;

–        de niet-ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep is een buitengewoon ernstige handeling.

 Beoordeling door het Gerecht

38      Met zijn hogere voorziening verwijt het Parlement het Gerecht voor ambtenarenzaken dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, zoals uitgelegd in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel.

39      Dat procedurevoorschrift luidt: „Het origineel van elk processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat” van de betrokken partij.

40      Die bepaling moet aldus worden uitgelegd dat daarbij wordt vereist dat de eigenhandig geplaatste handtekening van de advocaat van de verzoeker op het origineel van het inleidende verzoekschrift voorkomt (beschikking FTA, punten 23, 26 en 27). Bij die uitlegging sluiten zich de instructies voor de griffier van het Gerecht aan, die in artikel 6, lid 3, de griffier voorschrijven slechts de stukken te accepteren, „die de originele handtekening van de advocaat” dragen.

41      Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft in de punten 24 en 25 van de bestreden beschikking op goede gronden beslist dat het gebruik door de advocaat van Eistrup van een stempel van zijn handtekening in het stadium van de neerlegging van het verzoekschrift onregelmatig was, aangezien de ondertekening door middel van dat stempel geen rechtstreeks geplaatste handtekening is zoals artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering vereist. Hoewel de betrokken stempel de vorm van de handtekening van de advocaat weergaf, neemt dat immers niet weg dat die wijze van ondertekenen indirect van aard was en dat het verzoekschrift niet het origineel van de handtekening van de advocaat droeg.

42      Geen van de argumenten van Eistrup kan aan die conclusie afdoen.

43      Zo faalt ten eerste het argument dat Eistrup wil ontlenen aan het reeds aangehaalde arrest Le Levant 001 e.a./Commissie, waarmee hij stelt dat dit arrest, door de facsimilehandtekening op het mandaat aan een advocaat voor de indiening van een verzoekschrift te accepteren ingevolge artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering, de term „handtekening” heeft gedefinieerd in de zin van artikel 7, lid 3, van de instructies aan de griffier, omdat die definitie in casu ook relevant is (zie punt 34 hierboven).

44      In dit verband volstaat de opmerking dat artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering uitsluitend vereist „het bewijs dat de aan de advocaat gegeven volmacht op regelmatige wijze werd verstrekt”. Dat bewijs behoeft niet noodzakelijkerwijs te bestaan in een document dat de eigenhandig geplaatste handtekening van de volmachtgever draagt. Hoewel artikel 7, lid 3, van de instructies voor de griffier een mandaat vereist „ondertekend door een [...] vertegenwoordiger van de rechtspersoon”, kan die bepaling niet worden uitgelegd als een wijziging van artikel 44, lid 5, sub b, van het Reglement voor de procesvoering – dat overigens niet bij de instructies voor de griffier kan worden gewijzigd –, maar dient zij eerder te worden begrepen als een verwijzing naar de meest gebruikelijke presentatievorm van een dergelijk mandaat zonder daarmee elke andere mogelijkheid van bewijs uit te sluiten dat de volmacht op regelmatige wijze is verstrekt. Daarentegen kan op grond van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering een niet-ondertekend verzoekschrift niet worden toegelaten, zelfs indien het bewijs wordt geleverd dat het is goedgekeurd in een andere vorm dan door de plaatsing van een eigenhandig geschreven ondertekening van de advocaat of de gemachtigde namens wie het wordt ingediend.

45      Ten tweede treft, gelet op het formele vereiste van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, het beroep op het reeds aangehaalde arrest FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR, waarin sprake is van een intern besluit van het BHIM waarbij het gebruik van een facsimile van de handtekening van de verantwoordelijke personeelseden werd toegestaan voor een beslissing, een mededeling of een aankondiging van laatstgenoemden, in de onderhavige context geen doel. Het feit dat het gebruik van faxen, telex, telegrammen of elektronische mail wordt toegestaan op gebieden waarvoor geen striktere vormvereisten gelden zoals de mededelingen inzake het gemeenschapsmerk [regels 55 en 79-82 van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1)], is over het algemeen irrelevant.

46      Hetzelfde geldt ten derde voor het argument volgens hetwelk uit punt I 2 van de praktische aanwijzingen voor de partijen a contrario moet worden afgeleid dat het Gerecht in geval van indiening per e-mail met de hand gecreëerde facsimilehandtekeningen aanvaardt (zie punt 30 hierboven). De betrokken aanwijzing heeft namelijk enkel betrekking op het gebruik van technische communicatiemiddelen die als zodanig in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering zijn bedoeld. Bijgevolg is die aanwijzing irrelevant voor de uitlegging van artikel 43, lid 1, eerste alinea.

47      Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft evenwel, gelet op de onderhavige omstandigheden, beslist dat de niet-inachtneming door de advocaat van Eistrup van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering niet tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep kon leiden. Het was dan ook van oordeel dat het vereiste van een eigenhandig geplaatste handtekening buiten toepassing kan worden gelaten indien de omstandigheden van het concrete geval dat vereisen.

48      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het ontbreken van een eigenhandig geplaatste ondertekening van het verzoekschrift door een daartoe bevoegde advocaat niet behoort tot de formele onregelmatigheden die overeenkomstig artikel 21, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, artikel 44, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en artikel 6, leden 1, 4 en 5, van de instructies voor de griffier van het Gerecht kunnen worden hersteld.

49      Hoewel artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering, sinds de op 6 december 2000 vastgestelde wijzigingen van dat Reglement (PB L 322, blz. 4), het gebruik van telefax en e-mail toestaat, wordt de geldigheid van een met die technische middelen verrichte mededeling afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat „het ondertekende origineel van het stuk” uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd. Volgens artikel 43, lid 7, mag het Gerecht, sinds de op 12 oktober 2005 vastgestelde wijzigingen van dat Reglement (PB L 298, blz. 1), weliswaar bij in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden stuk „als het origineel van dit stuk wordt beschouwd”, maar vastgesteld moet worden dat een dergelijk besluit nog niet is genomen.

50      Hieruit volgt dat bij de huidige stand van de communautaire procesrechtelijke voorschriften de door de advocaat eigenhandig geplaatste handtekening op het origineel van het inleidende verzoekschrift het enige middel is om te verzekeren dat de verantwoordelijkheid voor de opstelling en de inhoud van dat processtuk wordt gedragen door een persoon die bevoegd is om de partij voor de communautaire rechterlijke instanties te vertegenwoordigen (zie in die zin beschikking FTA, punten 25 en 26).

51      Het vereiste van een eigenhandig geplaatste handtekening in de zin van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering heeft dus met het oog op de rechtszekerheid tot doel de authenticiteit van het verzoekschrift te waarborgen en het risico uit te sluiten dat dit in werkelijkheid niet het werk is van de daartoe bevoegde opsteller. Dat vereiste moet derhalve worden beschouwd als een wezenlijk vormvoorschrift en strikt worden toegepast, zodat de niet-inachtneming daarvan tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt.

52      Met betrekking tot het plaatsen op het inleidende verzoekschrift van een stempel die de handtekening van de advocaat van de verzoekende partij weergeeft, moet worden vastgesteld dat uit deze indirecte, mechanische wijze van „ondertekenen” op zich niet kan worden afgeleid dat niemand anders dan de advocaat zelf het betrokken processtuk heeft ondertekend.

53      Met betrekking tot de vaststelling van het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 25 van de bestreden beschikking dat de verklaring van de advocaat van Eistrup er geen twijfel over liet bestaan dat die advocaat het verzoekschrift wel had ondertekend, zij opgemerkt dat een verzoekschrift dat bij de neerlegging een wezenlijke vormfout bevat, niet kan worden hersteld door een simpele verklaring achteraf die met het eigenlijke processtuk niets van doen heeft, aangezien het ontbreken van een eigenhandig geplaatste handtekening niet behoort tot de formele onregelmatigheden die tijdens de procedure kunnen worden hersteld (zie punt 48 hierboven). Verder is die verklaring op zich ook ontoereikend om e-mails en faxen geldig te verklaren wanneer deze niet worden gevolgd door „het ondertekende origineel van het stuk”.

54      Toegevoegd zij dat, zelfs indien Eistrup heeft bevestigd dat zijn advocaat het verzoekschrift door middel van een stempel van zijn handtekening persoonlijk had ondertekend (punt 20 van de bestreden beschikking), enkel kan worden vastgesteld dat de wijze om het verzoekschrift te ondertekenen binnen de interne sfeer van het betrokken advocatenkantoor alleen valt en doorgaans niet openstaat voor controle door de tegenpartij of door de rechter. Het gaat dus niet om een omstandigheid die het objectief mogelijk maakt zonder enige twijfel te verzekeren dat de verantwoordelijkheid voor de opstelling en de inhoud van het verzoekschrift wordt gedragen door de advocaat van Eistrup.

55      Die conclusie wordt niet weersproken door het arrest van het Hof van 18 januari 2007, PKK en KNK/Raad (C‑229/05 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 114‑119). In dat arrest, waarbij het Hof zich moest uitspreken over de waarde van de verklaringen van de advocaat van een verzoekende partij waarmee hij de hem gegeven volmacht wilde legitimeren, heeft het beslist dat die verklaringen van een lid van de balie van een van de lidstaten, die als zodanig is onderworpen aan gedragsregels, in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval volstonden om aan te tonen dat de verzoekende partij bevoegd was om aan advocaten volmacht te geven. Het bijzondere karakter van die zaak bestond echter in het feit dat de verzoekende partij een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid was, waardoor het Hof het noodzakelijk achtte erop te wijzen dat noch de bepalingen van zijn Statuut, noch die van zijn Reglement voor de procesvoering en ook niet die van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, waren geformuleerd met het oog op het instellen van een beroep door een dergelijke organisatie. In die uitzonderlijke situatie moest volgens het Hof een overdreven formalisme worden voorkomen zodat de verzoekende organisatie in staat moest worden gesteld met alle bewijsmiddelen aan te tonen dat zij bevoegd was om aan advocaten volmacht te geven.

56      Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich in casu echter niet voor, aangezien het vereiste van een eigenhandig geplaatste handtekening als wezenlijk vormvoorschrift (zie punt 51 hierboven) juist is vastgelegd in artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, zoals uitgelegd door voormelde rechtspraak.

57      Aan die vaststelling wordt evenmin afgedaan door het arrest van het Gerecht van 13 januari 2004, Thermenhotel Stoiser Franz e.a./Commissie (T‑158/99, Jurispr. blz. II‑1, punten 42‑45), aangezien het verzoekschrift in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, daadwerkelijk de eigenhandig geplaatste handtekening van de advocaat van de verzoekende partij bevatte en het Gerecht de authenticiteit van die handtekening heeft kunnen verifiëren door ze met andere handtekeningen van dezelfde advocaat te vergelijken, dat wil zeggen op basis van objectieve gegevens en niet op basis van een verklaring van die advocaat achteraf die losstaat van de betrokken schriftelijke stukken.

58      Gelet op het voorgaande, kan het ontbreken van een eigenhandig geplaatste handtekening ook niet worden geacht te zijn hersteld doordat enerzijds het verzoekschrift van Eistrup aan de verweerder in eerste aanleg was betekend, en anderzijds dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van Eistrup een door zijn advocaat eigenhandig ondertekende versie van het inleidende verzoekschrift had ontvangen (punt 27 van de bestreden beschikking). Immers, een beroep wordt uiteraard niet ontvankelijk enkel omdat het aan de tegenpartij is betekend. Aangaande de mededeling door Eistrup van een nieuw verzoekschrift zij eraan herinnerd dat dit pas op 16 juni 2006 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken is neergelegd. Zoals het Parlement terecht heeft opgemerkt, is het verzoekschrift na het verstrijken van de beroepstermijn neergelegd.

59      Ten slotte zij eraan herinnerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van oordeel was dat het Parlement geen schending van de rechten van verdediging had aangetoond voor het geval dat het verzoekschrift ontvankelijk zou worden verklaard, terwijl een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens niet-naleving van een procedurevoorschrift, dat geen wezenlijk belang voor de rechtsbedeling heeft, onevenredig afbreuk zou doen aan het fundamentele recht van toegang tot een rechter (punten 28 en 29 van de bestreden beschikking). In dit verband zij erop gewezen dat het vereiste van een eigenhandig geplaatste handtekening in de zin van artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering een wezenlijk vormvoorschrift is (zie punt 51 hierboven). De schending van een wezenlijk vormvoorschrift leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep (zie in die zin beschikking Gerecht van 8 februari 1993, Stagakis/Parlement, T‑101/92, Jurispr. blz. II‑63, punt 8), zonder dat het noodzakelijk is de gevolgen van die schending te onderzoeken en met name na te gaan of het ontbreken van een eigenhandig geplaatste handtekening op het verzoekschrift aan de tegenpartij schade heeft veroorzaakt (zie in die zin arrest Hof van 6 april 2000, Commissie/ICI, C‑286/95 P, Jurispr. blz. I‑2341, punten 42 en 52).

60      Hieruit volgt dat het plaatsen op een inleidend verzoekschrift van een stempel die de handtekening van de door de verzoekende partij gemachtigde advocaat weergeeft, tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt, los van de omstandigheden zoals die welke in de bestreden beschikking in aanmerking zijn genomen.

61      Gelet op het voorgaande, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met zijn beslissing dat de vastgestelde procedurele onregelmatigheid in het licht van de onderhavige omstandigheden niet tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep kon leiden.

62      Niettemin dient eraan te worden herinnerd dat wanneer in de motivering van een in eerste aanleg gegeven beslissing blijkt van een schending van het gemeenschapsrecht, maar het dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt, de hogere voorziening moet worden afgewezen (arrest Hof van 9 juni 1992, Lestelle/Commissie, C‑30/91 P, Jurispr. blz. I‑3755, punt 28; zie ook in die zin arrest Hof van 12 november 1996, Ojha/Commissie, C‑294/95 P, Jurispr. blz. I‑5863, punt 52).

63      In casu beroept Eistrup zich op het verschoonbare karakter van de fout die zou zijn gemaakt.

64      Dienaangaande zij opgemerkt dat een verschoonbare fout niet tot gevolg kon hebben dat het verzoekschrift dat niet een eigenhandig geplaatste handtekening bevatte, ontvankelijk werd, maar wel dat de beroepstermijn jegens de betrokkene niet inging, zodat de regelmatig ondertekende versie van het verzoekschrift, die op 16 juni 2006 ter griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken is neergelegd, niet tardief zou zijn.

65      Het volstaat echter vast te stellen dat Eistrup geen melding heeft gemaakt van een uitzonderlijke omstandigheid waardoor zijn advocaat zijn handtekening op het verzoekschrift niet eigenhandig had kunnen aanbrengen en ook niet heeft aangetoond dat zijn advocaat door een handtekeningstempel te gebruiken alle zorgvuldigheid aan de dag had gelegd die van een justitiabele met normale kennis van zaken mag worden verwacht (zie in die zin arrest Gerecht van 16 maart 1993, Blackman/Parlement, T‑33/89 en T‑74/89, Jurispr. blz. II‑249, punt 34, en beschikking Gerecht van 9 juli 1997, Fichtner/Commissie, T‑63/96, JurAmbt. blz. I‑A‑189 en II‑563, punt 25). Lezing van de relevante teksten, met name artikel 6, lid 3, van de instructies voor de griffier en beschikking FTA, had hem als zorgvuldige en omzichtige beroepsbeoefenaar ertoe moeten brengen het verzoekschrift eigenhandig te ondertekenen.

66      Bijgevolg kan het begrip verschoonbare fout in casu niet met vrucht worden aangevoerd.

67      Derhalve moet de bestreden beschikking worden vernietigd.

 Exceptie van niet-ontvankelijkheid

68      Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de bijlage bij het Statuut van het Hof van Justitie kan het Gerecht in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Dit is hier het geval.

69      Blijkens de punten 38 tot en met 67 hierboven moet de door het Parlement voor het Gerecht voor ambtenarenzaken opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden aanvaard. Derhalve moet het beroep van Eistrup niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

70      Volgens artikel 148, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht ten aanzien van de proceskosten, wanneer het, bij gegrondheid van de hogere voorziening, zelf de zaak afdoet.

71      Volgens artikel 87, lid 2, eerste alinea, van hetzelfde Reglement, dat ingevolge artikel 144 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd.

72      Ingevolge artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge de artikelen 144 en 148, twee alinea, van hetzelfde reglement van toepassing is op door de instellingen ingestelde hogere voorzieningen, blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, in beginsel te hunnen laste.

73      In deze omstandigheden zal elke partij de eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Kamer voor hogere voorzieningen),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 13 juli 2006, Eistrup/Parlement (F‑102/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd.

2)      Het door Eistrup bij het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie in zaak F‑102/05 ingestelde beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

3)      Elke partij zal de eigen kosten dragen, zowel van de procedure in eerste aanleg als van de hogere voorziening.

Vesterdorf

Jaeger

Pirrung

Vilaras

 

      Legal

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 23 mei 2007.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      B. Vesterdorf


* Procestaal: Deens.