Language of document : ECLI:EU:T:2016:342

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

9 juni 2016 (*)

„Niet-uitvoering van een arrest van het Hof waarin een niet-nakoming wordt vastgesteld – Dwangsom – Besluit inzake de bepaling van de te betalen dwangsom – Methode voor de berekening van de rente die op de terugvordering van onrechtmatige steun van toepassing is – Samengestelde rente”

In zaak T‑122/14,

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Di Bucci, G. Conte en B. Stromsky als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit C(2013) 8681 final van de Commissie van 6 december 2013, waarbij de Commissie ter uitvoering van het arrest van 17 november 2011, Commissie/Italië (C‑496/09, EU:C:2011:740), het bedrag van de door de Italiaanse Republiek verschuldigde dwangsom voor het halfjaar 17 mei tot 17 november 2012 heeft vastgesteld,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen (rapporteur), president, F. Dehousse en A. M. Collins, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 januari 2016,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

 Beschikking inzake onwettige en onverenigbare steunmaatregelen (terugvorderingsbeschikking)

1        Bij beschikking 2000/128/EG van 11 mei 1999 betreffende de steun verleend door Italië voor maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid (PB 2000, L 42, blz. 1; hierna: „terugvorderingsbeschikking”), heeft de Europese Commissie de Italiaanse Republiek gelast om de onwettige en met de interne markt onverenigbare steun die in het kader van maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid was toegekend, terug te vorderen. Bij nota SG(99) D/4068 van 4 juni 1999 heeft de Commissie van de terugvorderingsbeschikking kennis gegeven aan de Italiaanse Republiek.

2        Het door de Italiaanse Republiek tegen de terugvorderingsbeschikking ingestelde beroep is verworpen bij arrest van 7 maart 2002, Italië/Commissie (C‑310/99, EU:C:2002:143).

 Niet-nakomingsactie en -arrest

3        Bij een op 15 maart 2002 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie krachtens artikel 88, lid 2, tweede alinea, EG een beroep ingesteld om te doen vaststellen dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige maatregelen te treffen om de steun die onwettig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is verklaard, van de ontvangers terug te vorderen en, in elk geval, door de getroffen maatregelen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens de terugvorderingsbeschikking en het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.

4        Bij arrest van 1 april 2004, Commissie/Italië (C‑99/02, hierna: „niet-nakomingsarrest”, EU:C:2004:207), heeft het Hof het beroep van de Commissie toegewezen en geoordeeld dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige maatregelen te treffen om de steun die bij terugvorderingsbeschikking onwettig en met de interne markt onverenigbaar was verklaard, van de ontvangers terug te vorderen, de krachtens de terugvorderingsbeschikking op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.

 Nieuwe actie en uit te voeren arrest

5        Bij een op 30 november 2009 ter griffie van het Hof ingediend verzoekschrift heeft de Commissie het Hof verzocht om te verklaren dat de Italiaanse Republiek, door niet alle maatregelen te nemen die nodig waren ter uitvoering van het niet-nakomingsarrest, de krachtens de terugvorderingsbeschikking en artikel 228, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen, en om de Italiaanse Republiek te gelasten aan de Commissie een dwangsom te betalen die oorspronkelijk was vastgesteld op 285 696 EUR en vervolgens werd verlaagd tot 244 800 EUR, per dag vertraging bij de uitvoering van het niet-nakomingsarrest, vanaf de dag van uitspraak van het arrest in deze nieuwe zaak tot de dag waarop het niet-nakomingsarrest zou zijn uitgevoerd.

6        Bij arrest van 17 november 2011, Commissie/Italië (C‑496/09, hierna: „uit te voeren arrest”, EU:C:2011:740), heeft het Hof het beroep van de Commissie toegewezen.

7        In het uit te voeren arrest is het Hof tot de volgende oordelen gekomen:

„52.      De Italiaanse Republiek moet [...] worden verplicht tot periodieke betaling van een bedrag dat wordt berekend door vermenigvuldiging van een basisbedrag met het percentage van de onrechtmatige steun waarvan de terugvordering nog niet heeft plaatsgevonden of niet is bewezen ten opzichte van het totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum van uitspraak van het onderhavige arrest [...]

53.      Dienaangaande kan voor de berekening van de dwangsom [...] enkel rekening worden gehouden met de terugvordering van die steun indien de Commissie daarvan op de hoogte is gesteld en heeft kunnen beoordelen of het ter zake overgelegde bewijs passend is [...]

54.      Derhalve dient te worden vastgesteld dat de dwangsom halfjaarlijks verschuldigd is, zodat de Commissie de staat van voortgang van de terugvordering kan beoordelen gelet op de situatie aan het einde van de betrokken periode, maar ook de verwerende lidstaat kan beschikken over de tijd die nodig is om voor de betrokken periode de bewijzen van de invordering van de ten onrechte betaalde bedragen te verzamelen en aan de Commissie over te leggen.

55.      Bijgevolg zal de kwantificering van de dwangsom worden verricht op halfjaarlijkse basis en het bedrag ervan zal worden berekend door een basisbedrag te vermenigvuldigen met het percentage van de onrechtmatige steun waarvan de terugvordering nog niet heeft plaatsgevonden of niet is bewezen aan het einde van de betrokken periode ten opzichte van het totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum van uitspraak van het onderhavige arrest.

[...]

67.       [H]et Hof [is] van oordeel dat in casu de oplegging van een dwangsom waarvan het basisbedrag 30 miljoen EUR per halfjaar bedraagt, passend is.

68.      De Italiaanse Republiek moet dus worden veroordeeld om aan de Commissie op de rekening ‚Eigen middelen van de Europese Unie’ een dwangsom te betalen waarvan het bedrag wordt berekend door het basisbedrag van 30 miljoen EUR te vermenigvuldigen met het percentage van de onrechtmatige steun waarvan de terugvordering nog niet heeft plaatsgevonden of niet is bewezen aan het einde van de betrokken periode, ten opzichte van het totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum van uitspraak van het onderhavige arrest, per halfjaar vertraging bij het treffen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het [niet-nakomingsarrest (EU:C:2004:207)], vanaf het onderhavige arrest tot de uitvoering van bovengenoemd [niet-nakomingsarrest (EU:C:2004:207)].

[...]

69.      [D]e betrokken lidstaat [dient] de Commissie het rechtstreekse en betrouwbare bewijs van de uitvoering van de [terugvorderings‑] beschikking en van de daadwerkelijke terugvordering van de betrokken onrechtmatige steun te leveren.

[...]

72.      Met betrekking tot de gevallen waarin de betrokken steun moet worden teruggevorderd bij ondernemingen die in staat van faillissement verkeren of het voorwerp zijn van een faillissementsprocedure waarbij wordt overgegaan tot de realisatie van het actief en de aanzuivering van het passief, dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het feit dat ondernemingen in moeilijkheden of in staat van faillissement verkeren, niet afdoet aan de verplichting tot terugvordering [...]

73.      Ook volgens vaste rechtspraak kunnen het herstel [in] de vroegere toestand en de opheffing van de verstoring van de mededinging die uit de onrechtmatig verleende steun voortvloeit, in beginsel plaatsvinden door inschrijving van de schuldvordering tot terugbetaling van de betrokken steun op de lijst van schuldvorderingen [...]

74.      Voor de berekening van de dwangsom in de onderhavige zaak dient de Italiaanse Republiek derhalve aan de Commissie het bewijs van de inschrijving van de betrokken schuldvorderingen in het kader van de faillissementsprocedure over te leggen. Wanneer dit niet mogelijk is, dient deze lidstaat alle elementen mee te delen waaruit blijkt dat hij de nodige zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd. In het bijzonder dient hij in het geval van afwijzing van het verzoek om inschrijving van een schuldvordering aan te tonen dat hij overeenkomstig het nationale recht elke mogelijke procedure tot betwisting van die afwijzing heeft ingesteld.

75.      Anders dan de Commissie betoogt, kan de Italiaanse Republiek voor de berekening van de dwangsom in de onderhavige zaak met betrekking tot de ondernemingen die in staat van faillissement verkeren of het voorwerp zijn van een faillissementsprocedure, derhalve niet de verplichting worden opgelegd om niet alleen het bewijs te leveren dat de schuldvorderingen zijn ingeschreven bij de schulden van die ondernemingen, maar ook dat hun activa zijn verkocht aan marktvoorwaarden. Zoals deze lidstaat terecht opmerkt, dient voor de toewijzing van de vordering van de Commissie inzake de betaling van dwangsommen die verschuldigd zijn ingevolge het onderhavige arrest, geen rekening te worden gehouden met de bedragen die nog niet werden teruggevorderd bij ondernemingen in staat van faillissement maar voor de terugvordering waarvan deze lidstaat alle nodige zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd. Anders zou die dwangsom niet in overeenstemming zijn met en evenredig aan de vastgestelde niet-nakoming [...] door de Italiaanse Republiek een financiële last te doen dragen die voortvloeit uit de aard zelf van de faillissementsprocedure en uit de onreduceerbare duur ervan waarop deze lidstaat niet direct vat heeft.”

8        Aan het einde van zijn beoordeling heeft het Hof beslist dat de Italiaanse Republiek, door op de datum waarop de termijn verstreek die in het met redenen omkleed advies van de Commissie van 1 februari 2008 overeenkomstig artikel 228 EG was gesteld, niet alle maatregelen te hebben getroffen die nodig waren ter uitvoering van het niet-nakomingsarrest, de krachtens de terugvorderingsbeschikking en artikel 228, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen (uit te voeren arrest, punt 1 van het dictum).

9        Daarnaast heeft het Hof in punt 2 van het dictum van het uit te voeren arrest bepaald dat de Italiaanse Republiek werd veroordeeld om aan de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” een dwangsom te betalen waarvan het bedrag wordt berekend door het basisbedrag van 30 miljoen EUR te vermenigvuldigen met het percentage van de onrechtmatige steun „waarvan de terugvordering nog niet [had] plaatsgevonden of niet [was] bewezen aan het einde van de betrokken periode” (hierna: „bedrag van de nog niet teruggevorderde steun”), ten opzichte van het „totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum van uitspraak van het [uit te voeren] arrest [(EU:C:2011:740)]” (hierna: „op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag”), per halfjaar vertraging bij het treffen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het niet-nakomingsarrest, vanaf het uit te voeren arrest tot de uitvoering van het niet-nakomingsarrest.

 Verzoek om interpretatie en beschikking houdende interpretatie

10      Bij een op 14 februari 2013 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Italiaanse Republiek krachtens artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 158 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, verzocht om interpretatie van de punten 52, 55 en 68 van de overwegingen en punt 2 van het dictum van het uit te voeren arrest.

11      In het op 14 februari 2013 ter griffie van het Hof neergelegde verzoekschrift heeft de Italiaanse Republiek het Hof verzocht om de woorden „totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum van uitspraak van het [uit te voeren] arrest [(EU:C:2011:740)]” in de punten 52, 55 en 68 van de overwegingen en punt 2 van het dictum van dat arrest, in die zin te interpreteren dat zij zien op het totaalbedrag dat nog niet is teruggevorderd op de datum waarop in de loop van de procedure het stadium van de bewijslevering is afgesloten, te weten het ogenblik van de procedurele vastlegging van de feitelijke situatie op basis waarvan het Hof het geding heeft afgedaan, en de woorden „waarvan de terugvordering nog niet heeft plaatsgevonden of niet is bewezen aan het einde van de betrokken periode” in de punten 52, 55 en 68 van de overwegingen en punt 2 van het dictum van datzelfde arrest, in die zin te interpreteren dat zij de Europese Commissie verplichten bij de halfjaarlijkse evaluatie van de voortgang die de Italiaanse Republiek maakt met de terugvordering van de betrokken steun, niet alleen rekening te houden met de documenten betreffende dat halfjaar die vóór afloop van dat halfjaar ter kennis van de Commissie zijn gebracht, maar ook met elk ander document betreffende het referentiehalfjaar.

12      Bij beschikking van 11 juli 2013, Commissie/Italië (C‑496/09 INT, hierna: „beschikking houdende interpretatie”, EU:C:2013:461), heeft het Hof het verzoek tot interpretatie van de Italiaanse Republiek afgewezen omdat het niet-ontvankelijk was.

13      Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat „vastgesteld [moest worden] dat het dictum van het [uit te voeren] arrest [(EU:C:2011:740)] volgens de overwegingen in de punten 52, 55 en 68 ervan uitdrukkelijk doel[de] op de datum van uitspraak van dat arrest als referentiedatum voor de vaststelling van het totaalbedrag aan nog niet teruggevorderde steun [...] als basis voor de berekening van de degressieve dwangsom waartoe deze lidstaat [was] veroordeeld” (beschikking houdende interpretatie, punt 9).

14      Ook heeft het Hof vastgesteld dat vaststond dat „op basis van een strikt letterlijke lezing van het dictum van het [uit te voeren] arrest [(EU:C:2011:740)] de Commissie voor de berekening van het percentage van de steun waarvan de terugvordering nog niet [had] plaatsgevonden na afloop van een bepaald halfjaar, op goede grond uitsluitend rekening [kon] houden met documenten die haar vóór afloop van de betrokken periode [waren] toegezonden” (beschikking houdende interpretatie, punt 10).

15      Het Hof heeft beslist dat het „het verzoek van de Italiaanse Republiek ertoe strek[te] de gevolgen van een dergelijke strikt letterlijke lezing van het dictum van het [uit te voeren] arrest [(EU:C:2011:740)] opnieuw ter discussie te stellen, hetgeen evenwel noch met artikel 43 van het Statuut van het Hof en artikel 158, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering [van het Hof], noch met de kracht van gewijsde van de arresten van het Hof te verzoenen [viel]” (beschikking houdende interpretatie, punt 11).

16      Het Hof is dan ook tot de conclusie gekomen dat „[a]angezien het [...] verzoek niet steun[de] op enige moeilijkheid betreffende de betekenis en de strekking van het te interpreteren arrest, [...] het dus niet-ontvankelijk [moest] worden verklaard” (beschikking houdende interpretatie, punt 12).

 Eerste besluit en arrest over de eerste dwangsom

17      Op 11 maart 2013 is aan de Italiaanse Republiek kennisgegeven van besluit C(2013) 1264 final van de Commissie van 7 maart 2013, waarbij zij werd gelast om op de rekening „Eigen middelen van de Europese Unie” het bedrag van 16 533 000 EUR over te maken als dwangsom voor het eerste halfjaar volgend op het uit te voeren arrest.

18      Op 21 mei 2013 heeft de Italiaanse Republiek zich tot het Gerecht gewend met een beroep krachtens artikel 263 VWEU tegen dat besluit (zaak T‑268/13).

19      Bij arrest van 21 oktober 2014, Italië/Commissie (T‑268/13, hierna: „arrest over de eerste dwangsom”, niet gepubliceerd, EU:T:2014:900), heeft het Gerecht het beroep van de Italiaanse Republiek verworpen.

 Tweede besluit over het bedrag van de dwangsom (bestreden besluit)

20      Na de Italiaanse autoriteiten in de gelegenheid te hebben gesteld om opmerkingen in te dienen over de voorlopige bevindingen, heeft de Commissie besluit C (2013) 8681 final van 6 december 2013 vastgesteld, waarbij de Commissie, ter uitvoering van het uit te voeren arrest, het bedrag heeft vastgesteld van de dwangsom die de Italiaanse Republiek verschuldigd was voor het tweede halfjaar volgend op dat arrest (hierna: „bestreden besluit”).

21      In het bestreden besluit heeft de Commissie onder meer beoordeeld welke voortgang de Italiaanse Republiek in de betrokken periode (17 mei-17 november 2012) had geboekt bij de terugvordering van de steun en vastgesteld dat de steun die op 17 november 2012 nog moest worden teruggevorderd, 20,84 % bedroeg van de steun die op de datum van het uit te voeren arrest nog moest worden teruggevorderd. Op die grondslag heeft de Commissie de Italiaanse Republiek een dwangsom van 20,84 % van het basisbedrag van 30 miljoen EUR opgelegd, namelijk 6 252 000 EUR.

 Procedure en conclusies van partijen

22      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 februari 2014, heeft de Italiaanse Republiek het onderhavige beroep ingesteld.

23      In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht aan partijen meerdere vragen gesteld en verzocht om overlegging van meerdere op de zaak betrekking hebbende stukken.

24      In de eerste plaats heeft het Gerecht de Italiaanse Republiek verzocht om nader aan te geven of zij het eerste middel handhaafde na het arrest over de eerste dwangsom, waarbij het een soortgelijk middel als het eerste middel in de onderhavige zaak had afgewezen.

25      De Italiaanse Republiek heeft binnen de gestelde termijn aan het Gerecht te kennen gegeven dat zij afstand deed van het eerste middel van het beroep, waarvan het Gerecht akte heeft genomen.

26      In de tweede plaats heeft het Gerecht partijen verzocht om te verduidelijken hoe de toepassing van samengestelde rente in de onderhavige zaak een weerslag kon hebben op het bedrag van de dwangsom die voorwerp is van het bestreden besluit. Zo er een weerslag was, werd de Commissie verzocht om meer details te verschaffen over haar stelling dat het als tweede ingeroepen middel in deze zaak niet-ontvankelijk moest worden verklaard of als niet ter zake dienend moest worden beschouwd, omdat het Gerecht geen uitspraak hoefde te doen over de rechtmatigheid van het in aanmerking nemen van de samengestelde rente.

27      Partijen hebben hun antwoorden op die vraag binnen de gestelde termijn aan het Gerecht toegezonden.

28      In de derde plaats heeft het Gerecht partijen verzocht om hun opmerkingen over de weerslag die het arrest van 3 september 2015, A2A (C‑89/14, EU:C:2015:537), zou kunnen hebben op het antwoord dat op het tweede middel moest worden gegeven.

29      Partijen hebben hun antwoorden op die vraag binnen de gestelde termijn aan het Gerecht toegezonden.

30      In de vierde plaats heeft het Gerecht de Commissie verzocht om hem de stukken toe te zenden op basis waarvan zij in wezen kon stellen dat de Italiaanse Republiek ermee had ingestemd om van de regel in de artikelen 1282 en 1283 van de Codice civile (Italiaans burgerlijk wetboek) af te wijken voor zover het de toepassing van samengestelde rente op de terugvordering van de litigieuze staatssteun betrof (zie met name bestreden besluit, punten 29 en 32) en dit voor de in aanmerking genomen periode.

31      De Commissie heeft het Gerecht de gevraagde stukken binnen de gestelde termijn toegezonden, die ook aan de Italiaanse Republiek zijn toegezonden. Dat zijn de volgende stukken:

–        een brief van de Commissie aan de Italiaanse Republiek van 12 juni 2013, met daarin de voorlopige bevindingen over de voortgang van de terugvordering in het tweede halfjaar na het uit te voeren arrest;

–        een brief van de Commissie aan de Italiaanse Republiek van 31 oktober 2003, waarin eraan werd herinnerd dat „voor de berekening van het terug te betalen bedrag de samengestelde rente in aanmerking [moest] worden genomen overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun [...]”;

–        een brief van de Commissie aan de Italiaanse Republiek van 29 januari 2004, waarin er eveneens aan werd herinnerd dat voor de berekening van het terug te betalen bedrag de samengestelde rente in aanmerking moest worden genomen overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun (PB 2003, C 110, blz. 21);

–        een brief van de Italiaanse Republiek aan de Commissie van 17 januari 2005, met in de bijlage een nota waarbij aan de Commissie de cijfers in verband met de onwettige steun werden toegezonden, waarin is verduidelijkt dat „de rente, zoals aangegeven door de diensten van de Commissie, op een samengestelde basis [was] berekend, met als grondslag het referentietarief dat overeenkomstig de voorwaarden op de website van de Europese Unie [was] toegepast”.

32      De Italiaanse Republiek concludeert tot:

–        nietigverklaring van het bestreden besluit;

–        verwijzing van de Commissie in de kosten.

33      De Commissie concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van de Italiaanse Republiek in de kosten.

 In rechte

34      In dit stadium voert de Italiaanse Republiek één enkel middel aan ter ondersteuning van haar beroep (zie punten 24 en 25 hierboven). Zij geeft te kennen dat het bestreden besluit in strijd is met de toepasselijke regelgeving, doordat de Commissie heeft geëist dat samengestelde rente over het terug te vorderen steunbedrag in aanmerking zou worden genomen om het bedrag van de dwangsom te bepalen. Volgens de rechtspraak kan bij terugvorderingsbeschikkingen die dateren van vóór de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB 2004, L 140, blz. 1), samengestelde rente alleen in aanmerking worden genomen wanneer dat in overeenstemming is met de regeling die normaliter naar nationaal recht van toepassing is. Dit is in de onderhavige zaak niet het geval, gezien de toepasselijkheid van artikel 1283 van het Italiaans burgerlijk wetboek, waaruit volgt dat rente die opeisbaar is geworden, zelf niet automatisch rente draagt.

35      De Commissie geeft te kennen dat dit middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard of als niet ter zake dienend moet worden beschouwd, althans moet worden afgewezen omdat het grondslag mist. De Commissie stelt om te beginnen dat de berekening van de dwangsom die in het bestreden besluit is gemaakt, niet is beïnvloed door het verzoek in overweging 34 van het bestreden besluit, in een overweging ten overvloede, om rekening te houden met de samengestelde rente over de onwettige steun. Dit verzoek wijzigt immers niet het bedrag van de dwangsom zoals vastgesteld door de Commissie, die alleen rekening heeft gehouden met de gegevens die haar vooraf door de Italiaanse autoriteiten waren verstrekt. Bovendien kan de Italiaanse Republiek het verzoek in verband met het in aanmerking nemen van de samengestelde rente dat op dat tijdstip in de administratieve procedure is gedaan, niet bestrijden aangezien het Hof is afgegaan op de door Italië verstrekte gegevens, waarin rekening is gehouden met de samengestelde rente, toen het het basisbedrag van de dwangsom in het uit te voeren arrest heeft vastgesteld (punt 64). Het in aanmerking nemen van de samengestelde rente is dus niet alleen rechtmatig, gezien de criteria in de regelgeving van de Unie over de terugvordering van steun en het tussen partijen daarover gesloten akkoord, maar valt ook de onder de kracht van gewijsde van het uit te voeren arrest.

 Opmerkingen vooraf

 Toepasselijke bepalingen

–       Verordening nr. 659/1999

36      In de leden 2 en 3 van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB 1999, L 83, blz. 1), met het opschrift „Terugvordering van steun”, is het volgende bepaald:

„2. De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

3. [...] dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. [...]”

–       Mededeling van de Commissie betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun

37      De mededeling van de Commissie betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op 8 mei 2003 (PB 2003, C 110, blz. 21), vermeldt:

„[...]

In het kader van het proces van loyale samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten is bij de uitvoering van bepaalde terugvorderingsbeschikkingen de vraag gerezen of bovenbedoeld rentepercentage op enkelvoudige dan wel op samengestelde basis dient te worden toegepast [...] Gezien de doelstellingen die met de terugvordering van onrechtmatige steun worden beoogd en de plaats die terugvordering bekleedt in het bij het Verdrag ingestelde stelsel voor de controle op staatssteun, acht de Commissie het dan ook dringend noodzakelijk haar standpunt ter zake te verduidelijken.

[...]

Op de markt is het gebruikelijk enkelvoudige interest te berekenen wanneer de begunstigde van de financiële middelen niet vóór het verstrijken van de beschouwde periode over het rentebedrag kan beschikken, bijvoorbeeld wanneer de rente pas aan het einde van de periode wordt uitbetaald. Samengestelde interest daarentegen wordt gewoonlijk berekend indien mag worden aangenomen dat het rentebedrag elk jaar (of elke periode) aan de begunstigde wordt uitbetaald en dus telkens bij het initiële kapitaalbedrag wordt gevoegd. In het laatste geval verdient de begunstigde ook rente op de voor elke periode uitbetaalde rente.

[...] Ondanks de verscheidenheid aan mogelijke situaties lijkt het er derhalve op dat de verlening van onrechtmatige steun tot gevolg heeft dat aan de begunstigde financiële middelen worden verstrekt op soortgelijke voorwaarden als die welke gelden voor een renteloze lening op middellange termijn. Het lijkt dan ook aangewezen dat samengestelde interest in rekening wordt gebracht om ervoor te zorgen dat de financiële voordelen die uit een dergelijke situatie voortvloeien, volledig worden geneutraliseerd.

De Commissie stelt de lidstaten en de belanghebbenden er bijgevolg van in kennis dat zij in al haar toekomstige beschikkingen waarbij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun verplicht wordt gesteld, het referentiepercentage voor de berekening van het netto subsidie-equivalent bij regionale steun op samengestelde basis zal toepassen. Conform de gangbare marktpraktijken zal de berekening van de samengestelde interest op jaarbasis geschieden. De Commissie verwacht ook van de lidstaten dat zij bij de uitvoering van hangende terugvorderingsbeschikkingen samengestelde interest in rekening brengen, tenzij zulks zou indruisen tegen een algemeen beginsel van het [Unie]recht.”

–       Verordening nr. 794/2004

38      De artikelen 9 en 11 van verordening nr. 794/2004 staan in hoofdstuk V over het bij terugvordering van onrechtmatige steun toe te passen rentepercentage.

39      In lid 1 van artikel 9 van deze verordening, „Methode voor de vaststelling van het rentepercentage”, is het volgende bepaald:

„1. Tenzij in een bijzonder besluit anders is bepaald, is het bij terugvordering van in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag verleende staatssteun toe te passen rentepercentage, een voor elk kalenderjaar vastgesteld jaarlijks rentepercentage.”

40      In lid 2 van artikel 11 van verordening nr. 794/2004, „Methode voor de toepassing van het rentepercentage”, is het volgende neergelegd:

„De rente wordt op samengestelde basis toegepast tot de datum waarop de steun is terugbetaald. Over de rente die betrekking heeft op het voorgaande jaar is in elk volgende jaar rente verschuldigd.”

41      Artikel 13, eerste alinea, van verordening nr. 794/2004, dat staat in hoofdstuk VI, „Slotbepalingen”, voorziet erin dat deze verordening in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Aangezien deze verordening op 30 april 2004 in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd, is zij in werking getreden op 20 mei 2004. Daarnaast bepaalt artikel 13, vijfde alinea, van de verordening dat artikel 11 van toepassing is op alle terugvorderingsbeschikkingen waarvan na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kennis wordt gegeven.

–       Terugvorderingsbeschikking

42      De Commissie heeft de terugvorderingsbeschikking vastgesteld op 11 mei 1999. Daarvan is op 4 juni 1999 aan de Italiaanse Republiek kennisgegeven (zie punt 1 hierboven). In de artikelen 1 en 2 van deze beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat sommige maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid die de Italiaanse Republiek ten uitvoer had gelegd, die niet voldeden aan de in die artikelen opgenomen voorwaarden, onverenigbaar waren met de interne markt. Artikel 3 van de terugvorderingsbeschikking luidt:

„Italië treft alle nodige maatregelen om de reeds onwettig toegekende steun die niet voldoet aan de in de artikelen 1 en 2 genoemde voorwaarden, van de ontvangers terug te vorderen.

Terugvordering dient in overeenstemming met de procedures van het nationale recht te geschieden. De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf het tijdstip waarop zij de begunstigde ter beschikking zijn gesteld, tot het tijdstip van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van het referentiepercentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent bij regionale steun.”

–       Italiaans recht

43      Artikel 1283 van het Italiaans burgerlijk wetboek bepaalt:

„Behoudens andersluidende gewoonte kan rente die opeisbaar is geworden, pas rente dragen vanaf de dag van de vordering in rechte of krachtens een na de vervaldatum gesloten overeenkomst, mits deze rente ten minste voor zes maanden verschuldigd is.”

44      Anders dan in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 3 september 2015, A2A (C‑89/14, EU:C:2015:537, punten 13 en 14), is door geen van beide partijen een andere bepaling van Italiaans recht ingeroepen als op een op de onderhavige zaak toepasselijke bepaling.

 Componenten voor de bepaling van het bedrag van de dwangsom

45      Op 17 november 2011 heeft het Hof de Italiaanse Republiek in het uit te voeren arrest veroordeeld tot het betalen van een „dwangsom [...] per halfjaar vertraging bij het treffen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het [niet-nakomingsarrest (EU:C:2004:207)]”.

46      In punt 2 van het dictum van het uit te voeren arrest zijn de in aanmerking te nemen componenten voor de bepaling van het bedrag van de dwangsom de volgende:

–        per halfjaar vertraging bij het treffen van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van het niet-nakomingsarrest,

–        stemt de dwangsom overeen met het bedrag dat wordt verkregen door het basisbedrag van 30 miljoen EUR te vermenigvuldigen,

–        met het percentage van de onrechtmatige steun waarvan de terugvordering nog niet heeft plaatsgevonden,

–        berekend aan de hand van het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag.

47      Op 7 maart 2013 heeft de Commissie in het eerste besluit over het bedrag van de dwangsom (zie punt 17 hierboven en overwegingen 3 en 4 van het bestreden besluit), het bedrag van de dwangsom die verschuldigd was voor de periode 17 november 2011 tot 17 mei 2012 vastgesteld op 16 533 000 EUR, waarbij zij de volgende componenten in aanmerking heeft genomen:

–        het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag werd vastgesteld op 118 175 296 EUR;

–        het bedrag van de nog niet teruggevorderde steun op 17 mei 2012 werd vastgesteld op ongeveer 65 130 279 EUR, zijnde 55,11 % van het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag;

–        door vermenigvuldiging van het percentage van de nog niet op 17 mei 2012 teruggevorderde steun (55,11 %) met 30 miljoen EUR kon worden uitgekomen op het bedrag van de dwangsom die verschuldigd was voor de periode 17 november 2011 tot 17 mei 2012, namelijk 16 533 000 EUR.

48      Op 6 december 2013 heeft de Commissie het bedrag van de dwangsom die verschuldigd was voor de periode 17 mei tot 17 november 2012 in de overwegingen 77 tot en met 79 van het bestreden besluit bepaald op 6 252 000 EUR, waarbij zij de volgende componenten in aanmerking heeft genomen:

–        het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag werd vastgesteld op 118 175 296 EUR;

–        het bedrag van de nog niet teruggevorderde steun op 17 november 2012 werd vastgesteld op 24 627 937,21 EUR, zijnde 20,84 % van het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag;

–        door vermenigvuldiging van het percentage van de nog niet op 17 november 2012 teruggevorderde steun (20,84 %) met 30 miljoen EUR kon worden uitgekomen op het bedrag van de dwangsom die verschuldigd was voor de periode 17 mei tot 17 november 2012, zijnde 6 252 000 EUR.

49      In het licht van deze voorafgaande opmerkingen over de toepasselijke bepalingen en de componenten die bij de bepaling van het bedrag van de dwangsom in aanmerking moeten worden genomen, moeten de argumenten van partijen worden onderzocht.

 Beoordeling door het Gerecht

50      Ten behoeve van dit middel geeft de Italiaanse Republiek in essentie te kennen dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard omdat de Commissie voor de bepaling van het bedrag van de voor het halfjaar 17 mei-17 november 2012 verschuldigde dwangsom, op onrechtmatige wijze sommen in aanmerking heeft genomen waarin samengestelde rente was opgenomen.

51      In dat verband blijkt in de eerste plaats dat de Commissie voor de bepaling van het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag, de datum waarop het uit te voeren arrest is uitgesproken, gegevens in aanmerking heeft genomen waarin inderdaad samengestelde rente was opgenomen.

52      Zo heeft de Commissie er in overweging 25 van het bestreden besluit op gewezen dat „alle door de Italiaanse autoriteiten opgegeven cijfers overeenstemmen met de bedragen van de in 2007 bestaande steunmaatregelen, op de datum waarop de officiële bevelen tot terugvordering zijn uitgevaardigd”. In overweging 32 van het bestreden besluit is op dat punt verduidelijkt dat „de Italiaanse autoriteiten tot in 2007 samengestelde rente hebben toegepast op de bedragen van de bestaande steun, zoals overeengekomen met de diensten van de Commissie”.

53      In antwoord op de tweede maatregel tot organisatie van de procesgang (zie punt 26 hierboven) heeft de Commissie eveneens aangegeven dat de „de cijfers die overeenstem[d]en met de bedragen van de steunmaatregelen die in 2007 van kracht waren, door de Italiaanse autoriteiten waren berekend met toepassing van samengestelde rente over de onwettige steun”.

54      In dit antwoord heeft de Commissie herinnerd aan hetgeen uit de overwegingen 29 tot en met 33 van het bestreden besluit blijkt, namelijk dat de Italiaanse autoriteiten haar er op 21 maart 2013 van in kennis hadden gesteld dat zij, anders dan eerder was overeengekomen, vanaf 2007 hadden opgehouden met het berekenen van rente, enkelvoudige of samengestelde, en het toepassen van deze rente op de terug te vorderen onwettige steun. Ook heeft de Commissie verduidelijkt dat „de bedragen die in 2007 verschuldigd waren, nooit zijn bijgewerkt om rekening te houden met de toepasselijke rente” en dat zij de Italiaanse autoriteiten om die reden in overweging 34 van het bestreden besluit had verzocht om samengestelde rente over de onwettige steun vanaf 2007 te berekenen.

55      Ter terechtzitting zijn partijen het er ook over eens geworden dat moest worden erkend dat het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag dat in aanmerking is genomen in het bestreden besluit, de situatie uitgedrukt in de waarde in 2007 vertegenwoordigde, toen het Hof zijn arrest heeft uitgesproken. De gegevens die toen in aanmerking zijn genomen, zijn dus vastgesteld op 17 november 2011 op basis van de gegevens die de Italiaanse Republiek had verstrekt toen zij de officiële bevelen tot terugvordering in 2007 had verzonden. Niet wordt betwist dat in die gegevens tot ten minste 2007 samengestelde rente was opgenomen.

56      Gelet op het feit dat in het op 17 november 2011 terug te vorderen steunbedrag samengestelde rente was opgenomen, moet worden geoordeeld dat bij het bedrag van de dwangsom die voor het halfjaar 17 mei-17 november 2012 verschuldigd was, dat is berekend volgens de formule die hierboven in de punten 46 en 48 is uiteengezet, ook gegevens in aanmerking zijn genomen waarin samengestelde rente was opgenomen. Met het bestreden besluit komt als zodanig een einde aan de procedure voor de bepaling van de dwangsom die verschuldigd is voor het halfjaar 17 mei-17 november 2012 en dit besluit heeft voor de Italiaanse Republiek nadelige gevolgen, zodat zij kan worden ontvangen in haar bestrijding van de rechtmatigheid ervan, waarvoor zij alle middelen, feitelijk en rechtens, onder de voorwaarden in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan aanvoeren.

57      In de tweede plaats moet dus worden bepaald of er een rechtsgrondslag is op basis waarvan in de onderhavige zaak samengestelde rente kan worden toegepast, hetgeen de Italiaanse Republiek in haar verzoekschrift bestrijdt.

58      Volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 beschikt de Commissie, in het geval van negatieve beschikkingen inzake onrechtmatige steun, dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van deze verordening omvat de op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun rente. Deze laatste bepaling geeft echter niet aan of deze rente op enkelvoudige of op samengestelde basis moet worden berekend (arrest van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 26).

59      In dat verband moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat artikel 11, lid 2, van verordening nr. 794/2004 weliswaar bepaalt dat het rentepercentage op samengestelde basis wordt toegepast tot de datum waarop de steun is terugbetaald, en dat over de rente die betrekking heeft op het voorgaande jaar in elk volgende jaar rente verschuldigd is, maar dat deze bepaling overeenkomstig artikel 13, vijfde alinea, van de verordening slechts van toepassing is op terugvorderingsbeschikkingen waarvan kennis is gegeven na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, te weten 20 mei 2004 (arrest van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 27).

60      Aangezien op 4 juni 1999 aan de Italiaanse Republiek is kennisgegeven van de terugvorderingsbeschikking waarbij de steun die in casu wordt teruggevorderd onverenigbaar met de interne markt is verklaard, dus vóór inwerkingtreding van verordening nr. 794/2004, is artikel 11, lid 2, van deze verordening als zodanig ratione temporis niet van toepassing op deze zaak (zie naar analogie arrest van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 28).

61      In de tweede plaats moet met betrekking tot de vraag welke regeling vóór inwerkingtreding van verordening nr. 794/2004 van toepassing was op de kwestie of de rente enkelvoudig of samengesteld moet worden berekend, eraan worden herinnerd dat het Hof in het arrest van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret (C‑295/07 P, EU:C:2008:707, punt 46) heeft vastgesteld dat op de datum van vaststelling van de beschikking die aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot dat arrest, namelijk 12 juli 2000, noch het Unierecht noch de rechtspraak van het Hof of het Gerecht preciseerde of de rente die de terug te vorderen steun dient te omvatten, moest worden berekend op enkelvoudige of samengestelde basis. Bij gebreke van een bepaling van Unierecht op dat gebied heeft het Hof overwogen dat de kwestie van de oplegging van rente in de praktijk van de Commissie, die met name in haar brief SG(91) D/4577 aan de lidstaten van 4 maart 1991 was uiteengezet, gekoppeld werd aan de procedurevoorschriften voor de terugvordering, waarbij op dat punt werd verwezen naar het nationale recht (arresten van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret, C‑295/07 P, EU:C:2008:707, punten 82‑84, en van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 29).

62      Pas in haar mededeling betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun, bekendgemaakt op 8 mei 2003, heeft de Commissie uitdrukkelijk aangekondigd dat zij in al haar toekomstige beschikkingen waarbij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun zou worden gelast, samengestelde rente zou toepassen en dat zij van de lidstaten verwachtte dat deze bij de uitvoering van alle terugvorderingsbeschikkingen samengestelde interest in rekening zouden brengen (arresten van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret, C‑295/07 P, EU:C:2008:707, punt 46, en van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 30).

63      De terugvorderingsbeschikking schrijft in artikel 3, tweede alinea, voor dat de terugvordering in overeenstemming met de procedures van het nationale recht geschiedt, dat de terug te vorderen bedragen rente omvatten vanaf het tijdstip waarop zij voor de begunstigden ter beschikking zijn gesteld tot aan het tijdstip van de daadwerkelijke terugbetaling ervan en dat rente wordt berekend op grond van het referentiepercentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent bij regionale steun, echter zonder enige aanvullende aanwijzing ten aanzien van de vraag of deze rente op enkelvoudige of samengestelde basis moest worden toegepast (zie naar analogie arrest van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 31).

64      Daar van deze beschikking op 4 juni 1999 aan de Italiaanse Republiek is kennisgegeven, dat wil zeggen vóór de wijziging van de praktijk van de Commissie die in haar mededeling betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun is aangekondigd, moet op grond van de rechtspraak die is uitgewerkt in het arrest Commissie/Département du Loiret (C‑295/07 P, EU:C:2008:707) tot de conclusie worden gekomen dat de vraag of de rente in casu op enkelvoudige of samengestelde basis moest worden toegepast, aan de hand van het nationale recht moest worden beantwoord (zie naar analogie arrest van 3 september 2015, A2A, C‑89/14, EU:C:2015:537, punt 32).

65      Zoals de Italiaanse Republiek te kennen geeft, volgt op dit punt duidelijk uit de rechtspraak die is ingeluid met de arresten van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret (C‑295/07 P, EU:C:2008:707), en van 3 september 2015, A2A (C‑89/14, EU:C:2015:537), dat bij de terugvorderingsbeschikkingen die aan de inwerkingtreding van verordening nr. 794/2004 voorafgaan, alleen samengestelde rente in aanmerking kan worden genomen indien dat in overeenstemming is met de regeling die normaliter naar nationaal recht wordt toegepast.

66      Aangezien in de onderhavige zaak geen andere bepaling van nationaal recht is aangevoerd, moet dus worden geoordeeld dat de in deze zaak toepasselijke regeling die in artikel 1283 van het Italiaans burgerlijk wetboek is, die volgens de toelichting van de Italiaanse Republiek – die niet door de Commissie is weersproken – inhoudt dat rente die opeisbaar is geworden, zelf niet automatisch rente draagt.

67      Uit een en ander volgt dat de Commissie het recht heeft geschonden door ten behoeve van de bepaling van het bedrag van de dwangsom die voor het halfjaar 17 mei-17 november 2012 verschuldigd was, sommen in verband met de terug te vorderen steunbedragen in aanmerking te nemen waarin samengestelde rente was opgenomen.

68      Geen van de in dat verband door de Commissie opgeworpen argumenten kan aan deze conclusie afdoen.

69      In de eerste plaats beroept de Commissie zich op het bestaan van een akkoord tussen de partijen op het punt van het in aanmerking nemen van samengestelde rente. In overweging 32 van het bestreden besluit is namelijk een akkoord hierover vermeld, waarbij erop wordt gewezen dat hierover overeenstemming was bereikt „in 2003 en [...] in 2004, op grond van verordening nr. 794/2004 (zie de brieven van de diensten van de Commissie van 31 oktober 2003 en 29 januari 2004, gevolgd door de brief van de Italiaanse autoriteiten van 17 januari 2005)”.

70      Bij lezing van de in het bestreden besluit aangehaalde documenten, die in antwoord op de vierde maatregel tot organisatie van de procesgang zijn overgelegd (zie punt 31 hierboven), moet evenwel worden vastgesteld dat voor zover de Italiaanse Republiek samengestelde rente in aanmerking heeft genomen, zij dit op uitdrukkelijk verzoek van de Commissie heeft gedaan, welk verzoek in een brief van 31 oktober 2003 is gedaan en waarbij als rechtsgrondslag bepalingen van Unierecht zijn aangevoerd. In die omstandigheden is dat wat de Commissie als een akkoord tussen de partijen voorstelt, eerder te zien als een handeling waarbij de geadresseerde van de brief van de Commissie zich heeft willen voegen, gelet op bepalingen die niet van toepassing blijken te zijn. Het door de Commissie gedane verzoek dateert immers van vóór de uitspraak van de arresten van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret (C‑295/07 P, EU:C:2008:707), en van 3 september 2015, A2A (C‑89/14, EU:C:2015:537), waaruit volgt dat het recht dat van toepassing is op de hier in geding zijnde terugvorderingsbeschikking voor zover het de bepaling van de methode voor de toepassing van rente is, het nationale recht is en niet het Unierecht.

71      Aangezien van de terugvorderingsbeschikking aan de Italiaanse Republiek is kennisgegeven op 4 juni 1999, kan het verzoek van de Commissie op grond van het Unierecht in die omstandigheden niet tot gevolg hebben gehad dat daarmee is afgedaan aan de draagwijdte van de toepasselijke nationale regeling. Indien dat zou worden aanvaard, zou dit afbreuk doen aan het vertrouwensbeginsel en indruisen tegen de oplossingen van het Hof in de arresten van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret (C‑295/07 P, EU:C:2008:707), en van 3 september 2015, A2A (C‑89/14, EU:C:2015:537).

72      In de tweede plaats heeft de Commissie in haar memories en in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang verwezen naar punt 64 van het uit te voeren arrest, om aan te voeren dat het Hof zich uitdrukkelijk heeft gebaseerd op de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte gegevens waarin samengestelde rente was opgenomen, die in samenspraak met de Commissie waren opgesteld.

73      In dat verband moet worden benadrukt dat het Hof in dat punt heeft aangegeven dat, „[z]oals [bleek] uit de debatten ter terechtzitting [van 12 mei 2011,] de Italiaanse Republiek en de Commissie het eens [waren] over het totaalbedrag van de verleende steun, te weten 251 271 032,37 EUR” en dat „[de Commissie] erken[de] [...] dat steun voor een gecumuleerd bedrag van 63 062 555 EUR moe[s]t worden geacht te zijn ingevorderd” (uit te voeren arrest, punt 64).

74      Op basis van die opmerkingen heeft de Hof nota kunnen nemen van hoe het betoog van de partijen zich in de loop van de terechtzitting had ontwikkeld. Aanvankelijk was „de Commissie [namelijk] van mening dat de Italiaanse Republiek bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn het totaalbedrag van de onrechtmatige steun, te weten 519 958 761,97 EUR [...] niet had teruggevorderd”, terwijl „[d]e Italiaanse Republiek [...] het totaalbedrag van de terug te vorderen sommen betwist[te] door dit bedrag vast te stellen op 251 271 032,37 EUR, waarbij zij evenwel erken[de] dat in juli 2010 slechts 63 062 555,46 EUR was terugbetaald, waaraan evenwel 73 353 387,28 EUR dien[de] te worden toegevoegd op verschillende gronden [...]” (uit te voeren arrest, punten 21, 23 en 24).

75      Punt 64 van het uit te voeren arrest ligt ook in het verlengde van punt 63 waarin het Hof erop heeft gewezen dat „vastst[ond] dat een aanmerkelijk gedeelte van het betrokken bedrag nog niet [was] teruggevorderd of het bewijs daarvan niet aan de Commissie [was] overgelegd”. Op basis van de cijfermatige gegevens die in punt 64 zijn uiteengezet over het totaalbedrag van de uitgekeerde steun en het steunbedrag dat in juli 2010 kon worden geacht te zijn teruggevorderd, kon het Hof dus het debat over de terug te vorderen sommen sturen. Anders dan de Commissie te kennen geeft, blijkt echter nergens uit het uit te voeren arrest dat daarin is ingegaan op de kwestie van de samengestelde rente. Er is geen verwijzing naar de in aanmerking te nemen componenten voor het bepalen van de terug te vorderen sommen. In die omstandigheden kan niet uit het uit te voeren arrest worden afgeleid dat het de bedoeling was om daarin op het punt van de bepaling van de methode voor de toepassing van rente af te wijken van bovengenoemde beginselen in het eerdere arrest van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret (C‑295/07 P, EU:C:2008:707), zoals bevestigd in het latere arrest van 3 september 2015, A2A (C‑89/14, EU:C:2015:537). Uit een en ander volgt dus dat het Hof in het uit te voeren arrest geen uitspraak heeft gedaan – noch in het dictum noch in de overwegingen – over de kwestie van de samengestelde rente.

76      In de derde plaats kan de Commissie niet gevolgd worden waar zij zich in haar middel allereerst op het standpunt stelt dat de Italiaanse Republiek in werkelijkheid tegen een overweging ten overvloede opkomt, namelijk overweging 34 van het bestreden besluit, waarin de Italiaanse Republiek wordt verzocht om „de rente over de terugvordering in de betrokken periode (of vanaf 2007) te berekenen en toe te passen voor alle bedragen aan bestaande steun, dat wil zeggen de bedragen voor alle begunstigden, daaronder begrepen die welke de steun geheel of gedeeltelijk hebben terugbetaald om aan hun verplichtingen te voldoen”. Uit het voorgaande blijkt namelijk dat het rentetarief op verzoek van de Commissie en op zijn minst tot 2007 is toegepast op een samengestelde basis op alle steunbedragen waarop de gegevens betrekking hebben, die op zijn minst tot 2007 in aanmerking zijn genomen voor de berekening van de verschillende componenten voor de bepaling van het bedrag van de dwangsom, en dat de dwangsom die in het bestreden besluit is vastgesteld, is berekend met inachtneming van gegevens waarin samengestelde rente was opgenomen. Bovendien blijkt uit het verzoekschrift dat de Italiaanse Republiek wel degelijk opkomt tegen dit in aanmerking nemen van de samengestelde rente en de weerslag die dit heeft kunnen hebben gehad op de bepaling van het bedrag van de dwangsom. De Commissie geeft dus ten onrechte te kennen dat dit middel niet ter zake dienend is.

77      Bijgevolg moet het bestreden besluit nietig worden verklaard voor zover de Commissie daarin, in strijd met het toepasselijke nationale recht, voor de bepaling van het bedrag van de dwangsom die door de Italiaanse Republiek verschuldigd was voor het halfjaar 17 mei-17 november 2012, sommen in verband met de terug te vorderen steunbedragen in aanmerking heeft genomen waarin samengestelde rente was opgenomen.

 Kosten

78      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Italiaanse Republiek in de kosten van laatstgenoemde en in haar eigen kosten te worden verwezen.

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Besluit C(2013) 8681 final van de Commissie van 6 december 2013 wordt nietig verklaard.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 juni 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.