Language of document : ECLI:EU:T:2015:955

Zaak T‑124/14

Republiek Finland

tegen

Europese Commissie

„Elfpo – Aan financiering onttrokken uitgaven – Plattelandsontwikkeling – Eenmalige financiële correctie – Subsidiabiliteit van uitgaven voor de aankoop van tweedehands machines en bedrijfsuitrusting – Afwijkende regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen – Artikel 55, lid 1, van verordening (EG) nr. 1974/2006”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 11 december 2015

1.      Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – Letterlijke, systematische, historische en teleologische uitlegging

(Verordening nr. 1974/2006 van de Commissie, art. 55, lid 1)

2.      Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Eenvormige uitlegging – Inaanmerkingneming van de verschillende taalversies

(Verordening nr. 1974/2006 van de Commissie, art. 55, lid 1)

3.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het Elfpo – Steun voor plattelandsontwikkeling – Subsidiabiliteit van uitgaven voor de aankoop van tweedehands machines en bedrijfsuitrusting – Afwijkende regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen – Verplichting tot strikte uitlegging – Geen

(Verordening nr. 1974/2006 van de Commissie, art. 55, lid 1)

4.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het Elfpo – Steun voor plattelandsontwikkeling – Subsidiabiliteit van uitgaven voor de aankoop van tweedehands machines en bedrijfsuitrusting – Afwijkende regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen – Beperking tot gevallen waarin goede gronden zijn – Beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten

(Verordening nr. 1974/2006 van de Commissie, art. 55, lid 1)

5.      Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Financiering door het Elfpo – Steun voor plattelandsontwikkeling – Subsidiabiliteit van uitgaven voor de aankoop van tweedehands machines en bedrijfsuitrusting – Afwijkende regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen – Toepassing – Beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten – Grenzen

(Verordening nr. 1698/2005 van de Raad; verordening nr. 1974/2006 van de Commissie, art. 55, lid 1)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 24)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 25)

3.      De eerste alinea van artikel 55, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Elfpo, vormt de hoofdregel of algemene regel inzake subsidiabele uitgaven bij investeringen en de tweede alinea voorziet in een verschillende oplossing voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, waardoor zij in elk geval kan worden gekwalificeerd als een afwijking. Een dergelijke kwalificatie is evenwel niet noodzakelijkerwijze gelijk te stellen met een uitzondering in strikte zin, maar kan wijzen op het bestaan van een specifieke en afzonderlijke regeling tegenover de door de hoofdregel of algemene regel vastgestelde regeling. Dienaangaande blijkt niet duidelijk uit de tweede alinea of het de bedoeling van de Uniewetgever was om ofwel een uitzondering in strikte zin te stellen dan wel alleen te voorzien in de machtiging voor de lidstaten om een afwijkende en specifieke regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in het leven te roepen, waarbij de uitdrukking „in afwijking” en het woord „alleen” in hun geheel in tweeërlei zin kunnen worden uitgelegd. Dat dezelfde zin deze twee beperkende bestanddelen samen bevat, verstrekt geen voldoende duidelijke en nauwkeurige aanwijzing over de vraag of de tweede alinea geldt als een uitzondering in strikte zin dan wel als een gewone afwijkende regel die voorziet in de mogelijkheid om een afzonderlijke en specifieke regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in te voeren.

Daaruit volgt dat de rechtspraak die is ingegeven door het beginsel van Romeins recht singularia non sunt extendenda, volgens hetwelk de Unieregels die in uitzonderingen voorzien, strikt moeten worden uitgelegd tot behoud van de nuttige werking van de algemene regeling waarvan zij afwijken, niet noodzakelijkerwijze van toepassing is, daar een dergelijke strikte uitlegging niet geldt wanneer de tweede alinea van artikel 55, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 moet worden gekwalificeerd als een afwijking die voorziet in de mogelijkheid om een afzonderlijke en specifieke regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in te voeren.

(cf. punten 28‑30)

4.      Volgens de duidelijke bewoordingen van de tweede alinea van artikel 55, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Elfpo, beschikken de lidstaten over een beoordelingsbevoegdheid voor de invoering en toepassing van een afzonderlijke en specifieke regeling inzake subsidiabele uitgaven bij investeringen voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, daar zij in gevallen waarin goede gronden zijn, de voorwaarden kunnen vaststellen waaronder de uitgaven voor de aankoop van tweedehands bedrijfsuitrusting als subsidiabel kunnen worden beschouwd. Gelet op de structuur van de tweede alinea houdt het criterium van de gevallen waarin goede gronden zijn, derhalve rechtstreeks verband met de machtiging en de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaat om een afzonderlijke en specifieke regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in te voeren en toe te passen.

Het criterium van de gevallen waarin goede gronden zijn, kwalificeert dus alleen de wijze waarop de lidstaat wordt geacht zijn beoordelingsbevoegdheid krachtens de tweede alinea uit te oefenen en vooral deze uitoefening te motiveren. Met andere woorden, telkens wanneer deze lidstaat acht gebruik van zijn machtiging en van deze beoordelingsbevoegdheid te moeten maken, is hij gehouden ofwel bij een eventuele beslissing om regels van algemene strekking vast te stellen, ofwel bij een eventuele beslissing over een individueel geval van aankoop van tweedehands bedrijfsuitrusting de relevante redenen voor zijn beslissing aan te geven om te voldoen aan dat criterium en om controle door de Commissie daarop mogelijk te maken. Alle taalversies van de tweede alinea leiden tot deze zelfde opvatting, die afdoende garandeert dat de Commissie haar controle op de uitoefening door de lidstaat van zijn beoordelingsbevoegdheid krachtens de tweede alinea achteraf passend kan uitoefenen overeenkomstig de doelstellingen van de relevante Unievoorschriften.

Indien de Uniewetgever voornemens was geweest van de lidstaten te verlangen dat zij voorschriften van algemene strekking vaststellen en vooraf alle gevallen preciseren waarin de aankoop van tweedehands machines of bedrijfsuitrusting als subsidiabel kon worden beschouwd, had hij zulks duidelijk moeten aangeven. Volgens het rechtszekerheidsbeginsel mogen de justitiabelen, waaronder de lidstaten, geen nadeel ondervinden van uitleggingsmoeilijkheden als gevolg van een onduidelijke regeling die voor hen ongunstige financiële gevolgen kan hebben.

(cf. punten 33‑36)

5.      Artikel 55, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Elfpo moet aldus worden uitgelegd dat de tweede alinea de lidstaten machtigt, en hun daartoe een beoordelingsbevoegdheid verleent, om een afwijkende en specifieke regeling bij investeringen voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in te voeren en toe te passen, waarbij zij preciseren onder welke voorwaarden de aankoop van tweedehands bedrijfsuitrusting als subsidiabel kan worden beschouwd, zonder dat de lidstaten nauwkeurig en vooraf in een regeling van algemene strekking hoeven vast te stellen in welke gevallen de investering overeenkomt met een geval waarin goede gronden zijn. Dat neemt niet weg dat dit laatste criterium van de lidstaat verlangt dat hij in het kader van de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid ofwel bij een beslissing om regels van algemene strekking vast te stellen ofwel bij een beslissing over een individueel geval een motivering verstrekt waaruit blijkt dat deze beslissing overeenkomstig de criteria en de doelstellingen van de relevante interne regeling en de Unieregeling is vastgesteld.

Dienaangaande sluit de machtiging van de lidstaten om een afzonderlijke en specifieke regeling voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in te voeren en toe te passen voor de aankoop van tweedehands machines volledig aan bij de doelstellingen van de verordeningen nrs. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Elfpo en 1974/2006 en vereist zij dus niet een restrictieve uitlegging van de voorschriften van deze regeling tegen de achtergrond van deze doelstellingen. Dat neemt niet weg dat het criterium van de gevallen waarin goede gronden zijn in de tweede alinea van artikel 55, lid 1, van verordening nr. 1974/2006 in overeenstemming met deze doelstellingen moet worden uitgelegd om te voorkomen dat een lidstaat zijn beoordelingsbevoegdheid krachtens de tweede alinea gebruikt uit overwegingen die niets van doen hebben met deze doelstellingen, en om een doeltreffende controle door de Commissie op dit punt mogelijk te maken.

(cf. punten 41, 54)