Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 8 februari 2005 ingesteld door Ierland tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-56/05)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 8 februari 2005 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Ierland, vertegenwoordigd door D.J. O'Hagan, gemachtigde, bijgestaan door P. Gallagher en P. McGarry, Barristers, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    beschikking C(2004) 4447 van de Commissie van 29 november 2004 tot vermindering van de bijstand van het Cohesiefonds voor project 96/07/61/007 (watervoorziening in de regio Dublin - fase 3), toegekend bij beschikking C(97) 4090 van de Commissie van 15 december 1997, en tot vermindering van de bijstand van het Cohesiefonds voor project nr. 95/07/65/007 (weg N1 Dunleer-Dundalk, fase 2), toegekend bij beschikking C(96) 2113 van de Commissie van 29 juli 1996, (geheel of ten dele) nietig te verklaren voor de periode of de bedragen die het Gerecht bepaalt;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking C(97) 4090 van de Commissie van 15 december 1997 is bijstand van het Cohesiefonds verleend voor project 96/07/61/007 (watervoorziening in de regio Dublin - fase 3) in Ierland. Bij beschikking C(96) 2113 van de Commissie van 29 juli 1996 is bijstand van het Cohesiefonds verleend voor project nr. 95/07/65/007 (weg N1 Dunleer-Dundalk, fase 2), eveneens in Ierland. Bij de bestreden beschikking heeft de Commissie de totale bijstand die bij de twee vorige beschikkingen was verleend, verminderd wegens verschillende onregelmatigheden die bij onderzoek van de betrokken projecten zijn vastgesteld. De Commissie heeft ook beslist dat een totaalbedrag van 797 886 EUR ten onrechte was ontvangen en moet worden terugbetaald.

Tot staving van zijn verzoek om nietigverklaring van de bestreden beschikking stelt verzoeker allereerst dat de bestreden beschikking ongeldig is nu zij in strijd met artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1386/20021 en artikel H, lid 2, van bijlage II bij verordening nr. 1164/19942 meer dan drie maanden na de hoorzitting is vastgesteld. Volgens verzoeker levert dit schending op van een wezenlijk vormvoorschrift en van het rechtszekerheidsbeginsel.

Verzoeker stelt ook dat de Commissie nog een schending van het rechtszekerheidsbeginsel heeft begaan door de retroactieve toepassing van nieuwe richtsnoeren voor het in aanmerking nemen van uitgaven op een wijze dat haar interpretatie van de "eindbegunstigde" werd gewijzigd, waardoor uitgaven niet langer in aanmerking kwamen omdat zij buiten de relevante periode waren verricht. Volgens verzoeker schond dit ook zijn gewettigd vertrouwen.

Volgens verzoeker vormde de retroactieve toepassing van een forfaitaire financiële correctie een verdere schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens hem is dit concept voor het eerst ontwikkeld en geformuleerd in richtsnoeren die de Commissie heeft vastgesteld in 2002.

Ten slotte stelt verzoeker dat de retroactieve toepassing van de nieuwe benadering van de Commissie met betrekking tot de praktijk om niet in aanmerking komende uitgaven door wel in aanmerking komende te vervangen, een verdere schending van het rechtszekerheidsbeginsel oplevert. Volgens verzoeker heeft de Commissie pas in de richtsnoeren uit 2002 beslist dat een dergelijke vervanging niet langer toelaatbaar was. Verzoeker stelt dat deze benadering echter niet mocht worden toegepast op projecten uit 1996 en 1997.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1386/2002 van de Commissie van 29 juli 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad met betrekking tot de beheers- en controlesystemen en de procedure inzake financiële correcties betreffende uit het Cohesiefonds toegekende bijstand (PB L 201, blz. 5).

2 - Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130, blz. 1).