Language of document : ECLI:EU:T:2007:269

Zaak T‑60/05

Union française de l’express (UFEX) e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededinging – Misbruik van machtspositie – Markt van internationale snelpost – Beschikking tot afwijzing van klacht – Nietigverklaring door gemeenschapsrechter van beschikking tot afwijzing van klacht – Nieuw onderzoek en nieuwe afwijzing van klacht – Overheidsbedrijf”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang

(Art. 230, vierde alinea, EG)

2.      Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Vaststelling van prioriteiten door Commissie

3.      Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Klacht inzake staatssteun en misbruik van machtspositie

(Art. 82 EG, 87 EG en 88 EG)

4.      Mededinging – Administratieve procedure – Vaststelling door Commissie dat inbreuk is beëindigd

5.      Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Toekenning van kruissubsidiëring door onderneming met wettelijk monopolie aan dochteronderneming die actief is in sector met mededinging

(Art. 82 EG)

6.      Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Klacht die onder gedeelde bevoegdheid van Commissie en nationale autoriteiten valt – Verplichting van Commissie bij beschikking uitspraak te doen over bestaan van inbreuk – Geen

(Art. 82 EG; verordening nr. 773/2004 van de Commissie; mededeling 2004/C 101/04 van de Commissie)

7.      Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Inaanmerkingneming van gemeenschapsbelang bij instructie van zaak

(Art. 81 EG en 82 EG)

8.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Weigering van Commissie om klacht in behandeling te nemen waarbij zij is verzocht, op te treden op grond van artikel 86, lid 3, EG – Daarvan uitgesloten

(Art. 3, sub g, EG, 10 EG en 86 EG; verordeningen nrs. 17 en 1/2003 van de Raad; verordeningen nrs. 2842/98 en 773/2004 van de Commissie)

1.      Aan een verzoeker die een beroep heeft ingesteld tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie tot afwijzing van de klacht die hij heeft ingediend tegen een gedraging die misbruik van machtspositie kan opleveren, kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden procesbelang worden ontzegd, met name wanneer met zekerheid kan worden aangetoond dat de Commissie geen beschikking kan geven tot vaststelling van een inbreuk die kan worden verweten aan de aangeklaagde onderneming met een machtspositie. Dat is het geval wanneer vaststaat dat de verweermogelijkheden van de onderneming waarop het onderzoek betrekking heeft, daadwerkelijk zijn beperkt door de buitensporig lange duur van de totale administratieve procedure.

(cf. punten 54‑58)

2.      Met betrekking tot klachten waarbij schending van de mededingingregels wordt gesteld, mag de Commissie, wanneer zij besluit aan de bij haar ingediende klachten verschillende maten van prioriteit toe te kennen, niet alleen de volgorde bepalen waarin de klachten zullen worden onderzocht, doch eveneens een klacht afwijzen wegens het ontbreken van voldoende communautair belang bij voortzetting van het onderzoek van de zaak. Zo een klacht waarin vermeende met het Verdrag strijdige praktijken aan de kaak worden gesteld, door de Commissie in de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid op dit gebied terzijde kan worden gelegd wegens het ontbreken van communautair belang, kan dit evenwel niet op grond van het enkele feit dat aan deze praktijken een einde is gekomen, zonder dat de Commissie heeft geverifieerd dat de mededingingsverstorende effecten niet voortduren en dat de klacht in voorkomend geval, gezien de ernst van de gestelde inbreuken op de mededinging of het voortduren van de gevolgen ervan, niet van communautair belang is. Indien de mededingingsverstorende effecten voortduren, is de Commissie dan ook verplicht om te onderzoeken of de klacht, ofwel door de ernst van de gestelde inbreuken, ofwel door het voortduren van de gevolgen ervan, een communautair belang heeft, hetgeen met name meebrengt, dat zij in elk individueel geval rekening houdt met de duur en de omvang van de aan de kaak gestelde inbreuken alsmede met de invloed ervan op de mededingingssituatie binnen de Gemeenschap. Indien er geen mededingingsverstorende gevolgen meer zijn, blijft de Commissie gehouden, rekening te houden met de duur en de ernst van de gestelde inbreuken.

In het kader van haar onderzoek van het communautair belang bij voortzetting van het onderzoek van de klacht is de Commissie niet gehouden, de ernst, de duur en het voortduren van de gevolgen van de gestelde inbreuk in een bepaalde volgorde te beoordelen.

Het feit dat de Commissie ten onrechte heeft geoordeeld dat zij bij haar beoordeling van het communautair belang geen rekening hoefde te houden met de ernst en de duur van de gestelde inbreuken, is irrelevant voor de rechtmatigheid van een beschikking waarbij een klacht wordt verworpen, indien deze onjuiste redenering het dispositief van de beschikking niet heeft kunnen beïnvloeden. Dat is het geval wanneer de Commissie van mening is dat geen voldoende communautair belang bij voortzetting van het onderzoek van een klacht bestaat, na louter om redenen van goed bestuur doch daadwerkelijk de ernst en de duur van de inbreuken te hebben onderzocht.

(cf. punten 65, 69-70, 73-74, 78)

3.      Met betrekking tot een klacht tegen staatssteun en een gedraging die misbruik van machtspositie kan opleveren, kan de Commissie de twee aspecten van de klacht afzonderlijk onderzoeken. Het feit dat de Commissie een procedure op het gebied van staatssteun heeft ingeleid en ter zake nader onderzoek heeft verricht, ontneemt haar bovendien niet de mogelijkheid om het onderdeel van de klacht betreffende misbruik van machtspositie wegens het ontbreken van communautair belang af te wijzen op basis van de criteria die op dit deel van de klacht van toepassing zijn. Hoewel de Commissie, wanneer zij haar uitsluitende bevoegdheid uitoefent om de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt vast te stellen, verplicht is na afloop van de inleidende fase van onderzoek ofwel te constateren dat de betrokken overheidsmaatregel geen „steunmaatregel” is in de zin van artikel 87, lid 1, EG, ofwel te concluderen dat deze maatregel – ook al gaat het om een steunmaatregel – verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, ofwel te besluiten de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden, beschikt zij in het kader van haar niet-uitsluitende bevoegdheid met betrekking tot een klacht inzake misbruik van machtspositie immers over een discretionaire bevoegdheid om prioriteiten vast te stellen en is zij niet verplicht om een standpunt in te nemen over het al dan niet bestaan van een inbreuk.

(cf. punten 106‑107)

4.      Voor zover de Commissie heeft aangetoond dat er geen economische rechtvaardiging meer bestond voor de voortzetting van een gedraging die misbruik van machtspositie kon opleveren, kan zij in beginsel aannemen dat de gestelde inbreuk is beëindigd indien er onvoldoende contra-indicaties zijn. Dat is het geval wanneer geen enkele economische reden rechtvaardigt dat een onderneming met een machtspositie de toegang tot haar netwerk te laag factureert aan haar dochteronderneming die actief is op een voor de mededinging openstaande markt, voor zover de betrokken onderneming aan concurrenten dezelfde toegangsvoorwaarden moet verlenen.

(cf. punt 109)

5.      Het enkele feit dat aan een onderneming een uitsluitend recht is verleend teneinde te waarborgen dat zij een dienst van algemeen economisch belang verricht, verzet zich er niet tegen dat deze onderneming winsten behaalt uit de haar voorbehouden werkzaamheden en belet evenmin dat zij haar werkzaamheden uitbreidt tot andere, niet-voorbehouden gebieden. De verwerving van een deelneming in een onderneming, en, naar analogie, een kruissubsidiëring, kan met het oog op de communautaire mededingingsregels problemen opleveren ingeval de door de onderneming met een monopolie gebruikte fondsen zijn verkregen door te hoge of discriminerende prijzen dan wel door andere onrechtmatige praktijken op de voorbehouden markt.

Uit de rechtspraak volgt evenwel niet dat kruissubsidiëring op zich misbruik van machtspositie vormt, ongeacht het beleid in de voorbehouden sector en in de sector waar de mededinging speelt. Het feit dat een onderneming met een wettelijk monopolie haar dienstverrichtingen te laag factureert aan haar dochteronderneming die actief is op een voor de mededinging openstaande markt, vormt niet noodzakelijkerwijs een belemmering voor haar concurrenten, met name indien de dochteronderneming deze subsidiëring zou gebruiken om zeer hoge winsten te behalen of om hoge dividenden uit te keren. Het feit dat een onderneming zeer hoge winsten behaalt, heeft immers geen invloed op de keuze van een leverancier door de klant.

(cf. punten 113‑116)

6.      Bij het onderzoek van een klacht die onder de gedeelde bevoegdheid van de Commissie en de nationale autoriteiten valt, is de Commissie niet verplicht een onderzoek in te stellen of een definitieve beschikking over het al dan niet bestaan van de gestelde inbreuk te geven. Hieruit volgt dat een subjectieve houding van de nationale autoriteiten of rechterlijke instanties volgens welke de Commissie beter in staat zou zijn om een klacht in behandeling te nemen, niet meebrengt dat de Commissie het onderzoek ervan dient voort te zetten alsof deze tot haar uitsluitende bevoegdheid behoorde. Het staat aan verzoeker om, zo hij niet tevreden is over de wijze waarop zijn rechten door de nationale mededingingsautoriteiten of rechterlijke instanties in aanmerking zijn genomen, deze te benaderen of na te gaan welke nationale rechtsmiddelen hem ter beschikking staan.

Evenzo roept de samenwerking tussen de Commissie en een nationale autoriteit geen uitsluitende bevoegdheid van de Commissie in het leven, en loopt zij ook niet vooruit op de beschikking van deze laatste betreffende de vraag of de zaak van communautair belang is. In die zin hoeft de Commissie een zaak evenmin bij voorrang behandelen wanneer een nationale rechterlijke instantie de behandeling ervan heeft geschorst in afwachting van een beschikking van de Commissie. Voor zover er sprake is van een gedeelde bevoegdheid van de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten, brengt de communautaire dimensie van een markt bovendien niet mee dat de Commissie dient te concluderen tot een bepaalde mate van ernst van de inbreuk of tot het bestaan van een communautair belang in een bepaalde zaak.

(cf. punten 152‑153, 155-156, 158)

7.      Bij haar beoordeling van het communautaire belang bij voortzetting van het onderzoek van een zaak moet de Commissie rekening houden met de omstandigheden van het specifieke geval, en in het bijzonder met de feitelijke elementen en elementen rechtens die in de bij haar ingediende klacht worden aangevoerd. Zij dient met name een afweging te maken tussen het belang van de gestelde inbreuk voor de werking van de gemeenschappelijke markt, de waarschijnlijkheid dat zij het bestaan ervan kan aantonen en de omvang van de onderzoeksmaatregelen die nodig zijn om onder optimale voorwaarden haar toezicht op de eerbiediging van de artikelen 81 EG en 82 EG uit te oefenen.

De moeilijkheid om het bestaan van een inbreuk rechtens genoegzaam te kunnen aantonen teneinde een beschikking tot vaststelling van deze inbreuk te geven, vormt dan ook een element dat bij de beoordeling van het communautaire belang in aanmerking kan worden genomen.

(cf. punten 178‑179)

8.      Uit de bewoordingen van lid 3 van artikel 86 EG en uit de opzet van de verschillende bepalingen van dit artikel vloeit voort dat de Commissie niet verplicht is, een maatregel in de zin van deze bepalingen te nemen, aangezien particulieren van deze instelling niet kunnen verlangen dat zij een bepaald standpunt inneemt. Een beschikking waarbij de Commissie weigert gevolg te geven aan een klacht waarbij zij wordt verzocht om op te treden krachtens artikel 86, lid 3, EG, levert derhalve geen handeling op waartegen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld.

Noch de omstandigheid dat een klacht op basis van een irrelevante rechtsgrondslag is ingediend, noch een eventuele vergissing van de Commissie ter zake, zoals het onderzoek van de klacht uit hoofde van verordening nr. 17, terwijl deze verordening evenmin als de verordeningen nrs. 1/2003, 2842/98 en 773/2004 van toepassing is op artikel 86 EG, ook al heeft de Commissie gemeend deze verordeningen te moeten toepassen, noch het louter vermelden in de klacht en in de beschikking van de Commissie van bepalingen zoals artikel 3, sub g, EG en artikel 10 EG, verlenen een klager het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de Commissie die binnen de werkingssfeer van artikel 86 EG vallen.

Het feit dat een klager een klacht tegen een lidstaat heeft gecombineerd met een klacht tegen een onderneming kan hem evenmin het recht verlenen om het gedeelte van de beschikking van de Commissie aan te vechten dat betrekking heeft op de klacht tegen de lidstaat. In die zin wordt het rechtskarakter van een dergelijke beschikking niet gewijzigd door de redenen die de Commissie aangeeft om geen gevolg te geven aan de klacht uit hoofde van artikel 86 EG, en evenmin door de omstandigheid dat de Commissie, wanneer zij de klager wijst op zijn recht van beroep, geen onderscheid maakt tussen de verschillende aspecten van haar beschikking.

(cf. punten 189, 191-194)