Language of document : ECLI:EU:T:2004:373

Zaak T‑303/04 R II

European Dynamics SA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Overheidsopdrachten voor diensten – Communautaire aanbestedingsprocedure – Kort geding – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Spoedeisendheid – Nieuw verzoek – Nieuwe feiten – Geen”

Samenvatting van de beschikking

1.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – „Fumus boni juris” – Cumulatief – Voorlopig karakter van maatregel – Afweging van alle betrokken belangen – Beoordelingsvrijheid van rechter in kort geding

(Art. 225, lid 1, EG, 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

2.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Wijziging of intrekking – Voorwaarde – Wijziging in omstandigheden – Wijziging of intrekking bij afwijzing van verzoek – Uitgesloten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 108)

3.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Afwijzing van verzoek – Mogelijkheid om ander verzoek in te dienen – Voorwaarde – Nieuwe feiten – Begrip

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 109)

1.      Verzoeken om voorlopige maatregelen moeten een duidelijke omschrijving bevatten van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede van de middelen, feitelijk en rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregelen waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomen (fumus boni juris). Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat het verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen wanneer aan één van deze voorwaarden niet wordt voldaan. De gevraagde maatregelen moeten bovendien voorlopig zijn in die zin dat zij niet prejudiciëren op de feitelijke of juridische geschilpunten en de werking van de later in de hoofdzaak te nemen beslissing niet bij voorbaat neutraliseren.

In het kader van dit algemene onderzoek gaat de kortgedingrechter in voorkomend geval over tot afweging van de betrokken belangen. Hij beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid en kan, met inachtneming van de bijzonderheden van de zaak, vrij bepalen hoe en in welke volgorde deze verschillende voorwaarden worden onderzocht, aangezien geen enkele regel van gemeenschapsrecht hem een vooraf vastgesteld onderzoeksschema voor de beoordeling van de noodzaak van voorlopige maatregelen voorschrijft.

(cf. punten 29‑31)

2.      Artikel 108 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, volgens hetwelk een kortgedingbeschikking op verzoek van één van de partijen te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden kan worden ingetrokken of gewijzigd, is van toepassing in gevallen waarin bij een beschikking voorlopige maatregelen zijn toegestaan. Zij is niet van toepassing in gevallen waarin een verzoek in kort geding is afgewezen, aangezien die situaties worden beheerst door artikel 109 van het Reglement voor de procesvoering.

(cf. punt 54)

3.      Volgens artikel 109 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht belet de afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel geenszins, dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten. Het is aan verzoeker om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voor de indiening van een aanvullend verzoek, die zijn vastgelegd in artikel 109 van het Reglement voor de procesvoering. Onder „nieuwe feiten” in de zin van deze bepaling zijn te verstaan feiten die zich hebben voorgedaan na de beschikking waarbij het eerste verzoek om voorlopige maatregelen is afgewezen, of tijdens de procedure die heeft geleid tot de eerste beschikking, en die relevant zijn voor de beoordeling van het specifieke geval.

(cf. punten 55, 57, 60)