Language of document : ECLI:EU:T:2002:38

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer - uitgebreid)

26 februari 2002 (1)

„Staatssteun - Scheepsbouw - Begrip steunmaatregelen - Motiveringsgebrek”

In zaak T-323/99,

Industrie Navali Meccaniche Affini SpA (INMA), in vereffening, gevestigd te La Spezia (Italië), vertegenwoordigd door S. Capparucci,

Italia Investimenti SpA (Itainvest), gevestigd te Rome (Italië),

in de onderhavige procedure vertegenwoordigd door G. M. Roberti en F. Sciaudone, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt als gemachtigde, aanvankelijk bijgestaan door A. Abate en E. Cappelli, later door Abate en G. Conte, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2000/262/EG van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende de overheidssteun die Italië via de overheidsholding Itainvest heeft toegekend aan de INMA-scheepswerf (PB 2000, L 83, blz. 21),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas, J. D. Cooke, M. Vilaras en N. J. Forwood, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur,

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 7 juni 2001,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

1.
    Volgens artikel 87, lid 1, EG „zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

2.
    Volgens artikel 87, lid 3, sub e, EG, kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd de „soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie”.

3.
    Op 21 december 1990 is richtlijn 90/684/EEG van de Raad betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 380, blz. 27) vastgesteld. De tekst ervan is herhaaldelijk gewijzigd, wat evenwel geen gevolgen heeft voor de thans aan de orde zijnde bepalingen.

4.
    Artikel 1, sub d, van richtlijn 90/684 bepaalt met name dat onder „steunmaatregelen” moet worden verstaan de in de artikelen 87 EG en 88 EG bedoelde steunmaatregelen van de staten, en dat „onder dit begrip niet alleen de staatssteun als zodanig [valt], maar ook de door de regionale of lokale overheden toegekende steun, alsmede de steunelementen die eventueel besloten liggen in de financieringsmaatregelen van de lidstaten ten aanzien van de rechtstreeks of zijdelings onder hun zeggenschap vallende scheepsbouw- en scheepsreparatie-ondernemingen, welke niet worden beschouwd als aan een onderneming volgens de in een markteconomie normale gebruiken verschaft risicodragend kapitaal”.

5.
    Artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/684 bepaalt met name, dat „productiesteun ten behoeve van de scheepsbouw of -verbouwing als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt [kan] worden beschouwd, mits het totale bedrag van de steun voor een bepaald contract in subsidie-equivalent niet meer bedraagt dan een gemeenschappelijk steunplafond, uitgedrukt in een percentage van de waarde van het contract vóór de steun, hierna .plafond’ genoemd”.

6.
    Deze richtlijn 90/684 is laatstelijk verlengd bij verordening (EG) nr. 2600/97 van de Raad van 19 december 1997 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 3094/95 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 351, blz. 18), die bepaalt dat „in afwachting van de inwerkingtreding van [de Overeenkomst van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)] de desbetreffende bepalingen van richtlijn 90/684/EEG van toepassing [zijn] tot de inwerkingtreding van die Overeenkomst en uiterlijk tot en met 31 december 1998”.

7.
    Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (PB L 202, blz. 1) is op 1 januari 1999 in werking getreden. De Raad stelt in de eerste twee overwegingen van de considerans van deze verordening vast, dat de OESO-Overeenkomst nog niet in werking is getreden en dat de desbetreffende bepalingen van richtlijn 90/684 slechts van toepassing blijven tot en met 31 december 1998.

8.
    In artikel 1, sub e, van verordening nr. 1540/98 wordt een omschrijving van het begrip steunmaatregelen gegeven die in wezen identiek is met deze van artikel 1, sub d, van richtlijn 90/684 (zie hierboven punt 4).

9.
    Artikel 3 van verordening nr. 1540/98 bepaalt meer in het bijzonder, dat „tot en met 31 december 2000 productiesteun voor contracten inzake scheepsbouw of -verbouwing, maar niet inzake scheepsreparatie, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt [kan] worden beschouwd, mits het totale bedrag van alle vormen van steun voor een bepaald contract (inclusief het subsidie-equivalent van de aan de reder of aan derden toegekende steun) in subsidie-equivalent niet meer bedraagt dan een gemeenschappelijk steunplafond, uitgedrukt in een percentage van de waarde van het contract vóór de steun. Voor scheepsbouwcontracten met een contractwaarde vóór de steun van meer dan 10 miljoen ECU is het plafond 9 %, in alle andere gevallen is het plafond 4,5 %.”

De feiten

10.
    De scheepswerf Industrie Navali Meccaniche Affini SpA (INMA) uit La Spezia is een overheidsonderneming die sinds 1945 actief is in de sector van de scheepsreparatie en de scheepsverbouwing, en sinds 1989 in de sector van de scheepsbouw. Het kapitaal van INMA is voor 100 % in handen van de overheidsonderneming GEPI SpA, sinds 1997 Italia Investimenti SpA (Itainvest).

11.
    Van 1987 tot en met 1998 ontving INMA van het ministerie van Koopvaardij en nadien van het ministerie van Verkeer en Scheepvaart verschillende bedragen op basis van de Italiaanse wetten nrs. 599/82, 111/85, 234/89 en 132/94.

12.
    Van 1996 tot en met 1998 verleende Itainvest ten gunste van INMA garanties, met name borgstellingen, met betrekking tot de door de rederijen Stolt Nielsen, Tirrenia, Pugliola en Corsica Ferries geplaatste orders voor schepen.

13.
    Bij de afsluiting van het boekjaar 1996 bedroegen de verliezen van INMA 21,4 miljard Italiaanse lire (ITL). De aandeelhoudersvergadering van 13 november 1997 heeft besloten ter dekking van deze verliezen de reserves van de onderneming aan te spreken voor een bedrag van 4,68 miljard ITL, terwijl Itainvest 16,7 miljard ITL zou inbrengen.

14.
    De aandeelhoudersvergadering van 24 maart 1998 heeft vastgesteld dat uit de boekhouding van INMA per 30 november 1997 reeds een verlies van 81,89 miljard ITL bleek. Itainvest heeft deze verliezen voor haar rekening genomen.

15.
    Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 23 juni 1998 bleek uit de boekhouding van INMA, dat het totale verlies over het boekjaar 1997 103,7 miljard ITL bedroeg. Itainvest heeft het gedeelte van dit bedrag dat nog niet was gedekt, bijgepast, namelijk 21,8 miljard ITL.

16.
    Tot slot is INMA tijdens de aandeelhoudersvergadering van 6 november 1998 in vereffening gesteld.

Administratieve procedure

17.
    In het kader van de door haar opgelegde informatieplicht voor bepaalde soorten van maatregelen van Itainvest, werd de Commissie in kennis gesteld van de overdracht door Itainvest aan INMA van ongeveer 100 miljard ITL, ter dekking van de verliezen van INMA tijdens de boekjaren 1996 en 1997.

18.
    Bij brief van 1 oktober 1998 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht haar dienaangaande nadere inlichtingen te verstrekken. De Italiaanse autoriteiten hebben aan dit verzoek gevolg gegeven en zonden haar bij brief van 9 november 1998 de jaarrekeningen van INMA over de boekjaren 1992 tot en met 1997.

19.
    De Commissie heeft besloten de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden ten aanzien van de dekking van de verliezen van INMA door Itainvest. Zij bracht de Italiaanse autoriteiten hiervan op de hoogte bij brief van 19 januari 1999, in verband waarmee op 5 maart 1999 een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB C 63, blz. 2) is gepubliceerd.

20.
    In de brief van 19 januari 1999 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek verzocht haar de opmerkingen en alle nuttige inlichtingen betreffende de maatregelen van Itainvest ten gunste van INMA in de vorm van de dekking van haar verliezen en de herkapitalisatie te verstrekken, alsmede een gedetailleerde opgave van de door het ministerie van Koopvaardij en nadien het ministerie van Verkeer en Scheepvaart betaalde steunbedragen. De Commissie stelt daarin ook vast dat het merendeel van de bankkredieten van INMA werd gedekt door garanties van Itainvest.

21.
    De Italiaanse autoriteiten hebben bij schrijven van 2 maart 1999 op deze brief geantwoord.

22.
    De door de belanghebbenden na de mededeling van 5 maart 1999 ingediende opmerkingen, werden aan de Italiaanse autoriteiten medegedeeld, die bij brief van 30 juni 1999 daarop hebben geantwoord.

Bestreden beschikking

23.
    Op 20 juli 1999 heeft de Commissie beschikking 2000/262/EG vastgesteld betreffende de overheidssteun die Italië via de overheidsholding Itainvest (voorheen GEPI) heeft toegekend aan de INMA-scheepswerf (PB 2000, L 83, blz. 21; hierna: „bestreden beschikking”), waarvan punt V, „beoordeling [van de steunmaatregel]”, kan worden samengevat als volgt.

24.
    Bij wijze van inleiding stelt de Commissie, dat aangezien er sprake is van een scheepsbouw- en scheepsreparatieonderneming, de betwiste steun dient te worden getoetst aan richtlijn 90/684 en verordening nr. 1540/98 (punt 19 van de considerans).

25.
    Wat betreft de voor de periode 1991 tot en met 1998 door de Italiaanse regering aan INMA toegekende productiesteun en investeringssteun stelt de Commissie vast, dat deze steun voldoet aan de bij de Italiaanse wetten nrs. 599/82, 111/85, 234/89 en 132/94 vastgestelde steunregelingen, die de Commissie heeft goedgekeurd. Zij merkt echter op, dat voor de scheepsbouwcontracten met de rederijen Pugliola, Corsica Ferries en Stolt Nielsen de maximale steunintensiteit die volgens artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/684 gold op het tijdstip dat de contracten werden ondertekend, werd of zal worden toegekend (punt 20 van de considerans).

26.
    De Commissie herinnert eraan, dat de Italiaanse autoriteiten de moeilijkheden die INMA sinds 1996 ondervond, toeschrijven aan beheersfouten met betrekking tot de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia”. Zij stelt echter vast dat Itainvest sinds maart 1996 voor een bedrag van in totaal 42 miljard ITL de correcte uitvoering van deze orders garandeerde. Bijgevolg zou volgens de Commissie geen enkele financiële instelling fondsen ter beschikking hebben gesteld zonder garantie van Itainvest, en vormen deze garanties op zich reeds steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG (punten 24 en 25 van de considerans).

27.
    Volgens de Commissie kunnen de Italiaanse autoriteiten de dekking van de verliezen bijgevolg niet rechtvaardigen op grond dat die minder duur was dan het beroep op de verleende garanties, aangezien deze garanties niet-aangemelde steun vormen (punt 26 van de considerans).

28.
    De Commissie merkt op dat, aangezien voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia” het maximale in artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/684 omschreven steunplafond moet worden toegekend of is toegekend in de vorm van een bijdrage van het bevoegde ministerie, en de bovenbedoelde garanties die naar hun aard steunmaatregelen zijn, moeten worden meegerekend bij het vaststellen van het steunbedrag voor de betrokken contracten, het plafond van 9 % van de contractwaarde vóór steun dus zal worden overschreden of is overschreden (punten 26 en 27 van de considerans).

29.
    De Commissie is eveneens van mening, dat de zienswijze van de Italiaanse autoriteiten als zou het onverwachte deficit van INMA dat in mei 1997 aan het licht is gekomen, toe te schrijven zijn aan de slechte uitvoering van de orders van december 1995, ongegrond is, aangezien in de presentatie van de jaarrekening over het boekjaar 1996 is aangegeven dat deze orders niet wezenlijk hebben bijgedragen tot de resultaten van dat boekjaar. De Commissie leidt daaruit af, dat de onderneming voordien reeds in een slechte situatie verkeerde, en dat dit het gevolg was van andere orders (punten 28 en 29 van de considerans).

30.
    Dienaangaande stelt de Commissie vast, dat Itainvest INMA een kredietgarantie voor tien jaar heeft verleend voor het order van de schepen „Corsica Ferries I” en „Corsica Ferries II”, en dit voor een bedrag van 32,44 miljard ITL. De Commissie merkt evenwel op, dat de gegarandeerde kredieten voor de algemene uitgaven van de werf werden gebruikt, aangezien deze twee schepen reeds in 1996 zijn geleverd en de prijs ervan in beginsel is voldaan. Aangezien het gaat om garanties uit overheidsmiddelen, is volgens de Commissie sprake van staatssteun die gelijk te stellen is met bedrijfssteun waarop artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1540/98 van toepassing is, en moet deze worden meegerekend bij de vaststelling van het steunplafond voor contracten. De Commissie stelt echter vast, dat het bevoegde ministerie voor alle reeds geleverde schepen 9 % van de contractwaarde vóór steun heeft toegekend, waarmee het op grond van artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/684 toegestane steunplafond is bereikt (punt 29 van de considerans).

31.
    Volgens de Commissie blijkt uit het aantal verbintenissen en de periode waarin Itainvest zich daarvoor garant stelde, dat Itainvest als moedermaatschappij nauw betrokken was bij het dagelijks beheer van INMA en de daarmee gepaard gaande risico's, en dat zij bijgevolg niet heeft gehandeld als een particuliere investeerder. De Commissie merkt op dat, gelet op de reeds aanzienlijke verliezen die werden vastgesteld bij de afsluiting van de balans per 31 december 1996 en waarvan Itainvest kennis moest hebben lang vóór de maand mei 1997, INMA toen reeds insolvent was, en haar faillissement had moeten aanvragen (punt 30 considerans).

32.
    De Commissie leidt daaruit af, dat de dekking van de verliezen niet kan worden beschouwd als reddingssteun in de zin van de desbetreffende communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 1994, C 368, blz. 12) (punt 31 van de considerans).

33.
    De Commissie is eveneens van mening, dat de kapitaalinbreng van 21,4 miljard ITL in 1997 en van 103,7 miljard ITL in 1998 ter dekking van de geleden verliezen, een steunmaatregel is, omdat deze werd toegekend onder omstandigheden die voor een investeerder onder normale marktvoorwaarden niet aanvaardbaar zouden zijn. De verliezen werden bijgevolg enkel gedekt om kunstmatig de waarde van INMA te handhaven door kapitaalinjecties à fonds perdu, omdat niet is aangetoond dat wanneer Itainvest INMA zou verkopen, de opbrengst daarvan de „investering” van 120 miljard ITL zou dekken, met name rekening houdend met de situatie op de scheepsbouwmarkt (punten 32 en 33 van de considerans).

34.
    Dienaangaande is de Commissie van mening, dat Itainvest niet de voordeligste oplossing heeft gekozen door te besluiten de verliezen van INMA voor haar rekening te nemen in plaats van ze failliet te laten gaan. Deze laatste oplossing zou immers tot gevolg hebben gehad dat de contractuele verbintenissen vervielen, waardoor de kosten van de verplichtingen tegenover de rederijen zouden verminderen. De Commissie merkt op dat, mocht dit niet het geval zijn, dit haar overtuiging nog versterkt dat Itainvest veel ruimere verplichtingen op zich heeft genomen dan een particuliere investeerder zou hebben gedaan. Voorts wijst de Commissie erop, dat Itainvest in maart 1998 een garantie van 22,7 miljard ITL heeft toegekend voor het „Tirrenia”-order, alsmede in maart en in mei 1998 een garantie van 9 miljard ITL voor het „Stolt Nielsen”-order, dus nadat zij bij de afsluiting van de balans per 30 november 1997 had besloten de verliezen van INMA te dekken (punt 34 van de considerans).

35.
    De Commissie leidt daaruit af, dat het dekken van de verliezen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormt (punt 35 van de considerans).

36.
    De Commissie stelt in de conclusies van de bestreden beschikking, dat de Italiaanse autoriteiten in strijd met artikel 88, lid 3, EG op onwettige wijze garanties hebben toegekend voor de bouw van de door „Corsica Ferries”, „Pugliola”, „Tirrenia” en „Stolt Nielsen” bestelde schepen, en in 1997 en 1998 de verliezen van de INMA hebben gedekt. De garanties voor de bouw van de schepen en het dekken van de verliezen hadden moeten worden berekend binnen de marges van het steunplafond voor de individuele contracten als bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/684. Deze steun moet derhalve worden teruggevorderd (punt 36 van de considerans).

37.
    Artikel 1 van de bestreden beschikking luidt:

„De overheidssteun die Italië via de overheidsholding Itainvest heeft toegekend aan de scheepswerf INMA SpA in de vorm van garanties voor de orders van Corsica Ferries, Pugliola, Tirrenia en Stolt Nielsen en het dekken van verliezen ten belope van 120,4 miljard ITL (62,2 miljoen EUR) is met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar.”

38.
    Artikel 2, lid 1, van de bestreden beschikking luidt:

„Italië neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigde terug te vorderen.”

Procesverloop en conclusies van partijen

39.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 november 1999, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

40.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer - uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, en heeft het in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering bedoelde maatregelen tot organisatie van de procesgang de partijen schriftelijke vragen gesteld, die binnen de gestelde termijn zijn beantwoord.

41.
    De partijen zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 7 juni 2001.

42.
    Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

43.
    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoeksters in de kosten te verwijzen.

In rechte

44.
    Tot staving van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 87 EG, artikel 1, sub d, van richtlijn 90/684 en artikel 2, leden 1 en 2, van verordening nr. 1540/98. Het tweede middel is ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften en een motiveringsgebrek.

45.
    In casu moet eerst dit tweede middel worden onderzocht. Immers, enkel indien de handeling naar behoren is gemotiveerd, kan het Gerecht de geldigheid van de redenering van de Commissie nagaan.

Argumenten van partijen

46.
    In het kader van dit tweede middel voeren verzoeksters aan, dat de Commissie bij haar beoordeling geen rekening heeft gehouden met de tijdens de administratieve procedure door de Italiaanse autoriteiten verstrekte gegevens en argumenten betreffende de financiële en economische situatie van INMA, dat zij verzoeksters noch de Italiaanse autoriteiten om toelichting heeft verzocht, en dat zij niet heeft onderzocht of de maatregelen van Itainvest ten gunste van INMA op economische en financiële gronden konden worden gerechtvaardigd. Voorts stellen verzoeksters dat de bestreden beschikking louter op vermoedens berust. Volgens verzoeksters vertoont de bestreden beschikking als gevolg van deze verschillende verzuimen een ernstig motiveringsgebrek, waardoor zij de strekking van deze beschikking niet konden begrijpen en evenmin hun recht op verweer konden uitoefenen.

47.
    De Commissie antwoordt, dat verzoeksters dit middel niet naar behoren hebben uiteengezet, dat precieze verwijzingen ontbreken, en dat niet wordt aangeduid welke de beweerde vormgebreken zijn. Hoewel beide verzoeksters reeds vanaf de eerste fase bij de door de Commissie overeenkomstig artikel 88, lid 2, EG ingeleide procedure individueel zijn betrokken, hebben zij het bovendien niet nuttig geacht tussen te komen door tijdig relevante opmerkingen in te dienen. Overigens baseren verzoeksters zich op bijzondere overwegingen om hun afwezigheid tijdens de administratieve procedure te rechtvaardigen.

48.
    In ieder geval volstaat de tekst van de bestreden beschikking, waarvan een onderdeel de beschrijving van INMA bevat, een onderdeel de door de Italiaanse autoriteiten in hun brief van 2 maart 1999 ingediende gedetailleerde opmerkingen, en een onderdeel de beoordeling van de steun, om verzoeksters argumenten te weerleggen.

49.
    Dienaangaande beklemtoont de Commissie, dat de argumenten die zij in het kader van het onderhavige beroep aanvoert, geenszins beogen de motivering van de bestreden beschikking - die op zich volstaat - aan te vullen, doch enkel bedoeld zijn ter beantwoording en weerlegging van de in het verzoekschrift aangevoerde grieven.

50.
    De Commissie wijst eveneens verzoeksters' stelling van de hand, dat haar analyse op een beoordeling achteraf van de betrokken feiten zou berusten.

Beoordeling door het Gerecht

Inleidende opmerkingen

51.
    Vooraf zij erop gewezen, dat verzoeksters volgens de Commissie dit middel niet naar behoren hebben uiteengezet.

52.
    De schending van de motiveringsplicht die verzoeksters de Commissie in hun argumenten verwijten, komt in feite neer op een kennelijk onjuiste beoordeling die een gevolg zou zijn van een ontoereikende instructie tijdens de administratieve procedure. Er moet dus een onderscheid worden gemaakt tussen deze argumenten, die de wettigheid ten gronde van de bestreden beschikking ter discussie stellen, en het middel inzake een motiveringsgebrek, dat de schending van wezenlijke vormvoorschriften betreft, en dat, zo nodig, ambtshalve door de gemeenschapsrechter moet worden opgeworpen (arresten Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 67, en 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C-17/99, Jurispr. blz. I-2481, punten 35 en 38).

53.
    Dit neemt niet weg dat verzoeksters eveneens hebben gesteld, dat de bestreden beschikking een ernstig motiveringsgebrek vertoont, voorzover zij de redengeving ervan niet konden begrijpen.

54.
    Het argument van de Commissie kan dus niet slagen.

De motivering van de bestreden beschikking

55.
    Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 253 EG verlangde motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht daarin duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. In de motivering behoeven niet alle feitelijk of juridisch relevante aspecten te worden gespecificeerd, aangezien bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Hof van 29 februari 1996, België/Commissie, C-56/93, Jurispr. blz. I-723, punt 86).

56.
    Met betrekking tot een besluit waarin de Commissie het bestaan van met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vaststelt, zij eraan herinnerd, dat de Commissie haar bevoegdheden krachtens artikel 87, lid 3, EG slechts kan uitoefenen, indien sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG. De Commissie moet dus eerst nagaan of de maatregel staatssteun vormt in de zin van dit artikel (arrest Gerecht van 12 december 2000, Alitalia/Commissie, T-296/97, Jurispr. blz. II-3871, punt 73).

57.
    Wat de kwalificatie van een maatregel als steun betreft, vloeit uit artikel 253 EG voort, dat de Commissie moet meedelen op welke gronden de betrokken maatregel volgens haar binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG valt (arresten Gerecht van 30 april 1998, Cityflyer Express/Commissie, T-16/96, Jurispr. blz. II-757, punt 66; 13 juni 2000, EPAC/Commissie, T-204/97 en T-270/97, Jurispr. blz. II-2267, punt 36, en 29 september 2000, CETM/Commissie, T-55/99, Jurispr. blz. II-3207, punt 59). In dit kader mag de motivering niet worden beperkt tot de vaststelling dat het om een steunmaatregel gaat, maar moet daarin worden verwezen naar concrete feiten, zodat de belanghebbenden zinvol hun standpunt kenbaar kunnen maken omtrent het bestaan en de relevantie van de gestelde feiten en omstandigheden en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen (zie in die zin arresten Hof van 13 maart 1985, Nederland en Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 296/82 en 318/82, Jurispr. blz. 809, punt 19-30, en 24 oktober 1996, Duitsland e.a./Commissie, C-329/93, C-62/95 en C-63/95, Jurispr. blz. I-5151, punt 52).

58.
    De Commissie dient zich er vervolgens van te vergewissen, dat de motivering van de litigieuze handeling het mogelijk maakt de met het Verdrag strijdig geachte en op te heffen steun met nauwkeurigheid vast te stellen (zie in die zin arrest Hof van 27 juni 2000, Commissie/Portugal, C-404/97, Jurispr. blz. I-4897, punt 47).

59.
    In casu zij herinnerd aan de context waarin de bestreden beschikking is vastgesteld, en meer bepaald aan het concrete verloop van de administratieve procedure aan het einde waarvan de Commissie tot de conclusie is gekomen dat de litigieuze maatregelen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormden.

60.
    Dienaangaande zij erop gewezen, dat de Commissie in haar brief van 19 januari 1999 de Italiaanse autoriteiten heeft verzocht inlichtingen te verstrekken over de maatregelen van Itainvest ten gunste van INMA, met name het feit dat zij haar verliezen voor haar rekening heeft genomen. Met betrekking tot de door Itainvest aan INMA toegekende garanties, heeft de Commissie enkel vastgesteld dat het merendeel van de bankkredieten van INMA werd gedekt door garanties van Itainvest, zonder evenwel om inlichtingen over deze maatregelen te verzoeken.

61.
    Ter terechtzitting heeft de Commissie desgevraagd verklaard, dat het haar niet aangewezen leek om de Italiaanse autoriteiten om inlichtingen te verzoeken over de toekenningsvoorwaarden van de betrokken garanties. De Commissie beschikte dus niet over dergelijke inlichtingen toen zij deze maatregelen beoordeelde en ze als staatssteun kwalificeerde.

62.
    In hun antwoord op de brief van 19 januari 1999 hebben de Italiaanse autoriteiten om te beginnen vastgesteld, dat deze brief betrekking had op de sinds 1997 door Itainvest ten gunste van INMA genomen financiële maatregelen, alsmede op de door het ministerie van Koopvaardij en nadien het ministerie van Verkeer en Scheepvaart aan INMA verstrekte steun. Zij hebben gepreciseerd, dat zij in hun schrijven de voor de beoordeling van deze financiële maatregelen noodzakelijke gegevens verstrekten.

63.
    Na de presentatie van de financiële gegevens inzake het dekken van de verliezen en de garanties van Itainvest ten gunste van INMA, hebben de Italiaanse autoriteiten het volgende uiteengezet:

„In die omstandigheden kan zonder meer worden geconcludeerd, dat deze financiële maatregelen volledig overeenstemmen met de normale gebruiken in een markteconomie (artikel 1, sub d, van de richtlijn). Gelet op het in mei 1997 gebleken verlies, heeft Itainvest, bijgestaan door belangrijke adviesbureaus, immers een grondige en realistische analyse gemaakt van de algemene situatie van de onderneming en van de mogelijkheid om deze te verkopen.

In deze context en overeenkomstig de aangehaalde communautaire beginselen, heeft Itainvest zich terecht op het standpunt gesteld, dat op dat tijdstip een beperkte inbreng van extra financiële middelen uit economisch en financieel oogpunt objectief de voorkeur verdiende, aangezien daardoor: a) de insolventie van de onderneming kon worden vermeden, die een onmiddellijk beroep op de toegestane garanties voor een bedrag van ruim 223 miljard ITL tot gevolg zou hebben gehad alsmede andere kosten die kunnen worden geraamd op ongeveer 100 miljard ITL; en b) de onderneming tegen de beste voorwaarden kon worden verkocht.”

64.
    Gelet op de vereisten van artikel 253 EG, en gezien de context waarin de bestreden beschikking is vastgesteld, moet worden onderzocht of de Commissie de kwalificatie als staatssteun van de litigieuze garanties van Itainvest ten gunste van INMA, alsmede van de maatregel van Itainvest die erin bestond dat zij de verliezen van INMA voor haar rekening nam, rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd.

- De motivering van de kwalificatie als staatssteun van de door Itainvest toegekende garanties

65.
    Vooraf zij eraan herinnerd, dat volgens artikel 1 van de bestreden beschikking de garanties voor de orders van „Corsica Ferries”, „Pugliola”, „Stolt Nielsen” en „Tirrenia” met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun zijn.

66.
    In het kader van punt V van de bestreden beschikking, „Beoordeling [van de steunmaatregel]”, stemmen de vermelde garanties overeen met deze welke in 1996 zijn toegekend voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia”, voor een bedrag van 42 miljard ITL (zie punt 24 van de considerans van de bestreden beschikking), alsmede voor de orders van „Corsica Ferries”, voor een bedrag van 32,44 miljard ITL (zie punt 29 van de considerans van de bestreden beschikking), en voorts met twee in 1998 verleende borgstellingen voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia”, voor een bedrag van respectievelijk 22,7 en 9 miljard ITL (zie punt 34 van de considerans van de bestreden beschikking).

67.
    Volgens hun memories en pleidooien zijn verzoeksters van mening, dat in artikel 1 van de bestreden beschikking alle bovengenoemde garanties zijn bedoeld, met inbegrip van de borgstellingen.

68.
    In antwoord op een vraag van het Gerecht ter terechtzitting heeft de Commissie evenwel verklaard, dat in artikel 1 van de bestreden beschikking enkel de in de punten 24 en 29 van de considerans vermelde garanties waren bedoeld. Het gaat om de garanties die in 1996 zijn toegekend voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia”, voor een bedrag van 42 miljard ITL, alsmede voor de orders van „Corsica Ferries”, voor een bedrag van 32,44 miljard ITL, met uitsluiting van de in punt 34 van de considerans van de bestreden beschikking bedoelde borgstellingen.

69.
    Wat de garantie voor het order van „Pugliola” betreft, die in het kader van punt V van de bestreden beschikking, „Beoordeling [van de steunmaatregel]”, niet nader wordt toegelicht, heeft de Commissie ter terechtzitting erkend dat deze niet in artikel 1 van deze beschikking had moeten worden vermeld.

70.
    Bijgevolg moet artikel 1 van de bestreden beschikking nietig worden verklaard, voorzover dit de garantie voor het order van „Pugliola” betreft.

71.
    Wat de in 1998 verleende borgstellingen voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia” betreft, moet worden vastgesteld, dat deze niet zijn bedoeld in artikel 1 van de bestreden beschikking. In punt 34 van de considerans van de bestreden beschikking heeft de Commissie, na te hebben vastgesteld dat de door Itainvest aangegane verplichtingen veel verder gingen dan die van een particuliere investeerder die onder normale marktvoorwaarden actief is, er immers enkel op „gewezen”, dat de door Itainvest gedane toezeggingen ook deze borgstellingen omvatten. De Commissie heeft zich echter, zoals zij ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht heeft opgemerkt, niet uitgesproken over hun kwalificatie als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun. De argumenten van verzoeksters zijn bijgevolg zonder voorwerp, voorzover zij betrekking hebben op deze borgstellingen.

72.
    Gelet op een en ander, moet worden onderzocht of de Commissie de kwalificatie als staatssteun van de in de punten 24 en 29 van de considerans van de bestreden beschikking werkelijk bedoelde garanties rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd. Dienaangaande moet worden nagegaan of deze beschikking de redenering op basis waarvan de Commissie van mening is dat een particuliere investeerder deze garanties niet zou hebben verleend en deze bijgevolg staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG waren, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doet komen.

73.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat de Commissie in haar brief van 19 januari 1999 niet had verzocht om inlichtingen over de garanties voor de orders van „Stolt Nielsen”, „Tirrenia” en „Corsica Ferries”, en dat zij zelfs niet summier had vermeld waarom de toekenning ervan als staatssteun moest worden aangemerkt. Gelet op een en ander, en gezien de omstandigheid dat Itainvest nauw was verbonden met INMA, daar zij 100 % van het kapitaal van INMA in handen had, was het des te meer noodzakelijk dat de motivering van de bestreden beschikking dienaangaande voldoende gedetailleerd zou zijn.

74.
    Wat de garanties voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia” betreft, stelt de Commissie in punt 24 van de considerans van de bestreden beschikking, dat „uit de diverse financieringsoperaties die nodig waren voor de uitvoering van de lopende orders, blijkt dat de financiële instelling geen enkel voorschot had kunnen verstrekken zonder een garantie van Itainvest, [en] zonder dat dus overheidsmiddelen waren gebruikt”.

75.
    Deze stelling kan echter geen duidelijke en toereikende motivering vormen voor de kwalificatie van de betrokken garanties als staatssteun, op basis waarvan de belanghebbenden de redenering van de Commissie inzake de toepassing in de onderhavige zaak van het criterium van de particuliere investeerder zouden kunnen begrijpen, en de gemeenschapsrechter zijn toezicht zou kunnen uitoefenen. Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de Commissie tot staving van haar zienswijze zelfs geen preciseringen heeft verstrekt over de vermelde financieringsoperaties en evenmin uitleg heeft verstrekt over het verband tussen het toekennen van de garanties en de tussenkomst van de bedoelde financiële instellingen.

76.
    Tijdens de contentieuze procedure heeft de Commissie weliswaar bepaalde gegevens aangevoerd ter toelichting van punt 24 van de considerans van de bestreden beschikking. Zo heeft de Commissie aangevoerd, dat voorzover zij van mening was dat de financiële instellingen geen geld ter beschikking zouden hebben gesteld zonder een garantie van Itainvest, zij is uitgegaan van het „feit dat Itainvest deze garanties opzettelijk heeft toegekend ondanks de ernstige moeilijkheden van INMA, vooral voor zeer dure tegen afbraakprijzen aanvaarde orders die bijgevolg tot een financiële ramp moesten leiden”. Deze gegevens komen echter niet voor in de bestreden beschikking (zie in die zin arresten Gerecht van 12 december 1996, Rendo e.a./Commissie, T-16/91 RV, Jurispr. blz. II-1827, punt 45, en 25 mei 2000, Ufex e.a./Commissie, T-77/95 RV, Jurispr. blz. II-2167, punt 54).

77.
    De Commissie stelt in punt 25 van de considerans van de bestreden beschikking bovendien enkel, dat de garanties voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia” staatssteun zijn en citeert in dit verband een uittreksel uit haar mededeling aan de lidstaten over de toepassing van de artikelen [87] en [88] EEG-Verdrag, en van artikel 5 van richtlijn 80/723/EEG op openbare bedrijven in de industriesector (PB 1993, C 307, blz. 3). Door zich tot staving van deze zienswijze enkel op een uittreksel uit deze mededeling te beroepen, zonder de in casu relevante feitelijke en juridische overwegingen te vermelden, heeft de Commissie echter haar conclusie rechtens niet genoegzaam gestaafd.

78.
    In de eerste volzin van punt 26 van de considerans van de bestreden beschikking wordt herhaald dat deze garanties staatssteun zijn, zonder dat over een dergelijke kwalificatie enige nadere uitleg wordt verstrekt.

79.
    Inzake de kwalificatie als staatssteun van de in 1996 door Itainvest ten gunste van INMA toegekende garanties voor de orders van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia”, ontbreekt dus elke motivering.

80.
    Wat de in artikel 1 van de bestreden beschikking onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaarde garanties voor de orders van „Corsica Ferries” betreft, stelt de Commissie in de punten 28 en 29 van de considerans van de bestreden beschikking, dat de eerste verliezen van INMA, anders dan de Italiaanse autoriteiten aanvoeren, niet in mei 1997 aan het licht kwamen maar wel bij de afsluiting van de balans per 31 december 1996, en dat de slechte situatie van INMA het gevolg was van andere orders dan deze van „Stolt Nielsen” en „Tirrenia”. Dienaangaande stelt zij vast, dat de twee orders van „Corsica Ferries”, waarvoor Itainvest eveneens garanties had toegekend ten behoeve van de bouwers, juist in 1996 werden uitgevoerd. De door de Italiaanse autoriteiten verstrekte inlichtingen zouden erop wijzen, dat Itainvest INMA een garantie voor het vrijgeven van een krediet in verband met deze twee orders heeft verleend. Aangezien de twee schepen waarop deze orders betrekking hadden, zijn geleverd en hun prijs in beginsel is betaald, werden volgens de Commissie de gegarandeerde kredieten echter gebruikt voor de algemene exploitatie van de scheepswerf.

81.
    Vervolgens stelt de Commissie, dat „daar deze garanties werden toegekend uit overheidsmiddelen, het overheidssteun [betreft] die gelijk te stellen is met de bedrijfssteun waarop artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1540/98 van toepassing is; deze moet dus worden meegerekend bij de vaststelling van het steunplafond voor de contracten en bijgevolg moest het percentage van de door de Italiaanse regering toegekende steun worden verlaagd”.

82.
    Blijkens deze vaststellingen is, wat de orders van „Corsica Ferries” betreft, de motivering van de bestreden beschikking bijzonder dubbelzinnig. In punt 29 van de considerans van de bestreden beschikking is er immers sprake van „garanties ten behoeve van de bouwers” en „een garantie voor het vrijgeven van een krediet in verband met een order”. Doch enkel de garantie voor het vrijgeven van een krediet in verband met een order lijkt als staatssteun te zijn beschouwd. De conclusie van de Commissie in dit punt van de considerans luidt niettemin, dat „daar deze garanties [meervoud] uit overheidsmiddelen [werden] toegekend, het overheidssteun [betreft]”.

83.
    Deze dubbelzinnigheid wordt nog versterkt door de omstandigheid, dat de Commissie in punt 36 van de considerans van de bestreden beschikking vaststelt, dat Italië op onwettige wijze garanties heeft toegekend voor de „bouw van de door .Corsica Ferries’ [...] bestelde schepen”.

84.
    Bijgevolg kan op basis van de bestreden beschikking niet duidelijk worden uitgemaakt welke de in artikel 1 van de bestreden beschikking bedoelde steun „in de vorm van garanties voor de orders van .Corsica Ferries’” is. Bovendien heeft de Commissie niet uiteengezet waarom de garantie voor het vrijgeven van een krediet in verband met het order van de twee reeds geleverde schepen „Corsica Ferries I en II”, in punt 36 van de considerans van de bestreden beschikking als garantie voor de bouw van deze schepen kon worden gekwalificeerd.

85.
    Uit de motivering van de bestreden beschikking kan hoe dan ook niet worden opgemaakt waarom de Commissie van mening is dat deze garanties staatssteun zijn. Noch de argumenten betreffende de financiële situatie van INMA bij de afsluiting van het boekjaar 1996, noch deze betreffende de gegarandeerde kredieten wettigen immers de conclusie, dat bij de toekenning van deze garanties de financiële situatie van INMA in gevaar was en dat Itainvest niet als een particuliere investeerder is opgetreden.

86.
    Inzake de kwalificatie als staatssteun van de orders van „Corsica Ferries” ontbreekt dus elke motivering.

87.
    Ter terechtzitting heeft de Commissie aangevoerd, dat de motivering van de kwalificatie van de litigieuze garanties als staatssteun mede is vervat in punt 30 van de considerans van de bestreden beschikking, volgens hetwelk uit al de vaststellingen van de Commissie ten aanzien van het aantal verplichtingen en de periode waarin Itainvest deze aanging om zich garant te stellen, blijkt dat Itainvest als moedermaatschappij nauw was betrokken bij het dagelijkse beheer van INMA en de daarmee gepaard gaande risico's, en dat Itainvest bijgevolg niet is opgetreden als een particuliere investeerder.

88.
    Opnieuw moet echter worden vastgesteld, dat de Commissie tot staving van deze zienswijze geen enkele uitleg heeft verstrekt en dat deze uitleg evenmin in de eerdere overwegingen van de bestreden beschikking kan worden gevonden. De Commissie baseert zich immers op vermoedens en geeft niet aan op basis van welke concrete feiten zij van mening is, dat op het tijdstip van de toekenning van de betrokken garanties de financiële situatie van INMA in gevaar was en dat Itainvest niet als een particuliere investeerder is opgetreden.

89.
    Bijgevolg heeft de Commissie, wat de kwalificatie van de betrokken garanties als staatssteun betreft, de feiten en overwegingen rechtens die in het kader van de beschikking van wezenlijk belang zijn, niet uiteengezet.

90.
    Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door het argument van de Commissie, volgens hetwelk zij eigenlijk niet beschikte over inlichtingen inzake de toekenningsvoorwaarden van alle litigieuze garanties, omdat zij tijdens de administratieve procedure deze inlichtingen niet heeft gekregen.

91.
    Dienaangaande kan de Commissie zich niet beroepen op het fragmentarisch karakter van de haar tijdens de administratieve procedure op dit punt verstrekte inlichtingen ter rechtvaardiging van het motiveringsgebrek van de bestreden beschikking, aangezien zij geen gebruik heeft gemaakt van alle bevoegdheden waarover zij beschikte om de Italiaanse autoriteiten ertoe te bewegen, haar alle relevante inlichtingen te verstrekken over de financiële toekenningsvoorwaarden van deze garanties (zie in die zin arrest Hof van 13 april 1994, Duitsland en Pleuger Worthington/Commissie, C-324/90 en C-342/90, Jurispr. blz. I-1173, punt 29). Zoals hierboven is vastgesteld, heeft de Commissie in haar brief van 19 januari 1999 immers niet om inlichtingen over de litigieuze garanties verzocht (zie hierboven punt 60). Ter terechtzitting heeft de Commissie desgevraagd overigens verklaard, dat het haar niet nodig leek tijdens de administratieve procedure om deze inlichtingen te verzoeken (zie hierboven punt 61).

92.
    Tot slot moet worden vastgesteld, dat de Commissie in haar memories weliswaar een aantal argumenten aanvoert inzake de sociale aard van de opdrachten van Itainvest, de financiële situatie van INMA en de situatie in de scheepsbouwsector, ten betoge dat de betrokken garanties als staatssteun moesten worden gekwalificeerd, maar dat deze motivering in de bestreden beschikking niet voorkomt en het reeds vastgestelde motiveringsgebrek niet kan verhelpen.

93.
    Gelet op een en ander, dient de conclusie te luiden, dat de motivering van de bestreden beschikking niet aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, wat de kwalificatie van de betrokken garanties als staatssteun betreft.

- De motivering van de kwalificatie van de dekking van de verliezen als staatssteun

94.
    De Commissie heeft in de bestreden beschikking vastgesteld, dat INMA vanaf mei 1997 insolvent was (zie punt 30 van de considerans van de bestreden beschikking), dat een particuliere investeerder de door Itainvest in 1997 en 1998 bijgepaste verliezen niet zou hebben gedekt (zie punt 32 van de considerans van de bestreden beschikking), en dat niet is aangetoond dat, gelet op de situatie in de scheepsbouwsector, de opbrengst van de verkoop van INMA door Itainvest de ter dekking van de verliezen „geïnvesteerde” 120 miljard ITL zou compenseren (zie punt 33 van de considerans van de bestreden beschikking).

95.
    In antwoord op de brief van 19 januari 1999 hebben de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen van 2 maart 1999 echter gesteld, dat de dekking door Itainvest van de door INMA in 1996 en 1997 geleden verliezen volledig overeenstemde met de in een markteconomie normale gebruiken.

96.
    Dienaangaande hebben de Italiaanse autoriteiten, zoals hierboven is vastgesteld, aangevoerd dat „Itainvest zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat op dat tijdstip een beperkte inbreng van extra financiële middelen uit economisch en financieel oogpunt objectief de voorkeur verdiende, aangezien daardoor: a) de insolventie van de onderneming kon worden vermeden, die een onmiddellijk beroep op de toegestane garanties voor een bedrag van ruim 223 miljard ITL tot gevolg zou hebben gehad alsmede andere kosten die kunnen worden geraamd op ongeveer 100 miljard ITL; en b) de onderneming tegen de beste voorwaarden kon worden verkocht” (zie hierboven punt 63).

97.
    Opgemerkt zij, dat de argumenten van de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen van 2 maart 1999 door de Commissie zijn samengevat in de punten 10 tot en met 18 van de considerans van de bestreden beschikking.

98.
    Volgens de in punt 55 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, houdt het motiveringsvereiste niet in dat de Commissie moet ingaan op alle punten van juridische of feitelijke aard die door de belanghebbenden zijn aangevoerd. De instelling moet evenwel een met redenen omkleed antwoord geven op elk van hun wezenlijke gronden.

99.
    De hierboven vermelde feitelijke overwegingen zijn geenszins een argument van de Italiaanse autoriteiten dat naast de kwestie, zonder belang of kennelijk bijkomstig is, maar integendeel een essentieel argument ten betoge dat het feit dat Itainvest de door INMA in de boekjaren 1996 en 1997 geleden verliezen voor haar rekening heeft genomen, geen maatregel van staatssteun is in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

100.
    In deze context moest de Commissie de Italiaanse autoriteiten duidelijk en ondubbelzinnig uiteenzetten waarom zij zich niet kon aansluiten bij hun argument dat Itainvest als een particuliere investeerder in een markteconomie is opgetreden door liever de verliezen van INMA voor haar rekening te nemen om aldus de kosten waarvoor zij als borg en enige aandeelhouder eventueel moet instaan, tot een minimum te beperken.

101.
    In punt 26 van de considerans van de bestreden beschikking stelt de Commissie weliswaar, dat „indien de Italiaanse autoriteiten de maatregelen waarbij Itainvest de verliezen dekte, willen rechtvaardigen op grond van het feit dat deze minder duur zouden zijn dan de verplichtingen welke voortvloeien uit de garantie, moet worden onderstreept dat dergelijke verplichtingen van bij de aanvang niet-aangemelde steun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, [EG], en dat zij vallen onder het begrip .steun’ als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van verordening [...] nr. 1540/98”.

102.
    Dienaangaande zij opgemerkt, dat het antwoord van de Commissie op het argument van de Italiaanse autoriteiten is gebaseerd op de vaststelling dat de door Itainvest ten gunste van INMA toegekende garanties staatssteun zijn. Doch zoals hierboven is vastgesteld, voldoet de motivering van de bestreden beschikking, wat de kwalificatie van de betrokken garanties als staatssteun betreft, niet aan de vereisten van artikel 253 EG. In deze omstandigheden is het Gerecht niet in staat de wettigheid te toetsen van de preciseringen van de Commissie in punt 26 van de considerans van de bestreden beschikking.

103.
    De Commissie voert in punt 34 van de considerans van de bestreden beschikking eveneens aan, dat zij „betwijfelt [...] of Itainvest door de voorkeur te geven aan het dekken van de verliezen, de minst dure oplossing heeft gekozen. Door een eenvoudig faillissement waren in beginsel de contractuele verplichtingen verbroken - vooral in verband met het Tirrenia-order - zodat ook de kosten van de verplichtingen tegenover de rederijen zouden verminderen, omdat door een dergelijke procedure de schuldeisers op voet van gelijkheid worden gesteld en vervolgens degenen worden bevoordeeld die daadwerkelijk middelen hebben voorgeschoten, en niet degenen die recht hebben op een schadevergoeding omdat een clausule uit het contract niet werd nageleefd.” De Commissie voegt hieraan toe, dat „mocht dit niet het geval zijn, [zij] dan nog wordt gesterkt in haar overtuiging dat de door Itainvest aangegane verplichtingen veel verder gingen dan die van een particuliere investeerder die onder normale marktvoorwaarden actief is”.

104.
    Uit dit punt van de considerans blijkt echter niet duidelijk, dat de Commissie zich heeft uitgesproken over de gevolgen die een faillissement van INMA zou hebben voor de door Itainvest ten gunste van INMA verleende garanties, en met name voor de vraag of in dat geval een beroep zou kunnen worden gedaan op deze garanties.

105.
    De uitleg van de Commissie, wat de aard van de in dit punt van de considerans bedoelde contractuele verplichtingen betreft, is dermate onduidelijk en dubbelzinnig, dat het Gerecht niet kan nagaan of het, gelet op de omstandigheid dat Itainvest garanties ten gunste van INMA had toegekend, de voorkeur verdiende de tijdens de boekjaren 1996 en 1997 geleden verliezen te dekken, zoals de Italiaanse autoriteiten aanvoeren.

106.
    Blijkens het voorgaande, is het niet mogelijk op basis van de motivering van de kwalificatie van de dekking van de verliezen als staatssteun, te weten welke de rechtvaardigingsgronden van de afwijzing van de essentiële argumenten van de Italiaanse autoriteiten zijn, en is het voor de gemeenschapsrechter evenmin mogelijk op basis van deze motivering zijn toezicht uit te oefenen.

107.
    Bijgevolg voldoet de motivering van de bestreden beschikking, wat de kwalificatie als staatssteun van de dekking van de verliezen betreft, niet aan de vereisten van artikel 253 EG.

108.
    Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat de bestreden beschikking niet voldoet aan de motiveringsplicht van artikel 253 EG, wat de kwalificatie als staatssteun van de effectief in artikel 1 van deze beschikking bedoelde litigieuze maatregelen betreft.

109.
    De bestreden beschikking moet derhalve wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften worden nietig verklaard, zonder dat het andere aangevoerde middel behoeft te worden onderzocht.

Kosten

110.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig verzoeksters' vordering in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verklaart nietig beschikking 2000/262/EG van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende de overheidssteun die Italië via de overheidsholding Itainvest heeft toegekend aan de INMA-scheepswerf.

2)    Verwijst de Commissie in haar eigen kosten en in die van verzoeksters.

Lindh
García-Valdecasas
Cooke

        Vilaras                                Forwood

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 februari 2002.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

P. Lindh


1: Procestaal: Italiaans.