Language of document :

Beroep ingesteld op 21 december 2011 - Smart Technologies / BHIM (SMART NOTEBOOK)

(Zaak T-648/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Smart Technologies ULC (Calgary, Canada) (vertegenwoordigers: M. Edenborough, QC, T. Elias, barrister, en R. Harrison, solicitor)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 september 2011 (zaak R 942/2011-1) vernietigen;

subsidiair, de bestreden beslissing van de eerste kamer van beroep herzien en vaststellen dat het aangevraagde gemeenschapsmerk over voldoende onderscheidend vermogen beschikt zodat geen bezwaar tegen de inschrijving ervan kan worden gemaakt op grond van artikel 7, lid 1, sub b of c, van verordening nr. 207/2009 van de Raad; en

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Betrokken gemeenschapsmerk: het woordmerk "SMART NOTEBOOK" voor waren van klasse 9 - gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9049313

Beslissing van de onderzoeker: weigering tot inschrijving van het gemeenschapsmerk

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009 van de Raad op grond dat de kamer van beroep ten onrechte heeft beslist dat het aangevraagde gemeenschapsmerk elk onderscheidend vermogen mist. Voorts stelt de verzoekende partij dat het aangevraagde gemeenschapsmerk zijn goederen niet beschrijft, maar over onderscheidend vermogen beschikt, waardoor het kan dienen ter aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren. De verzoekende partij stelt meer bepaald dat de kamer van beroep: (a) een verkeerd criterium heeft toegepast om te beoordelen of een merk een beschrijving geeft van de waren waarvoor de inschrijving ervan was aangevraagd; (b) geen rekening heeft gehouden met het feit dat de verzoekende partij over een reeks "Smart"-merken beschikt en deze kwestie ten onrechte heeft verward met het begrip van verkregen onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 3, van de verordening; en (c) het middel inzake gewettigd vertrouwen ten onrechte heeft afgewezen in een context waarin alle andere merken waarnaar werd verwezen in handen waren van de verzoekende partij, in tegenstelling tot aan derden toebehorende merken.

____________