Language of document :

Beroep ingesteld op 5 oktober 2021 – YD / FRA

(Zaak T-648/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: YD (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de directeur van de verwerende partij om verzoeker geen uitzondering op grond van artikel 12, lid 2, onder a), van de RAP1 te verlenen en dientengevolge zijn overeenkomst krachtens artikel 47, onder c), ii), RAP te beëindigen;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de directeur van de verwerende partij tot afwijzing van de klacht die verzoeker uit hoofde van artikel 90, lid 2, tegen bovengenoemd besluit heeft ingediend;

vergoeding van verzoekers immateriële schade welke ex aequo et bono op 50 000 EUR wordt begroot;

bij wege van maatregel van instructie op grond van artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering de overlegging door de verwerende partij gelasten van alle informatie over de ervaring van de nieuw aangestelde Accounting Officer zoals opgenomen in de Activity Based Budget records van de verwerende partij; en

verwijzing van de verwerende partij in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

Eerste middel: verzoekers rechten van verdediging zijn geschonden, aangezien het bestreden besluit is vastgesteld zonder dat hij na de negatieve aanbeveling van het hoofd van de juridische dienst door de directeur is gehoord.

Tweede middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel door de verwerende partij. De administratieve nota waarmee de procedure voor het verlenen van toestemming voor uitzondering werd gestart, is opgesteld door de Head of Corporate van de verwerende partij en het is daarom onduidelijk of deze procedure is ingeleid door een bevoegd gezag. Voorts is er geen bewijs dat de directeur deze administratieve nota heeft goedgekeurd. Tevens wordt gesteld dat zelfs de criteria voor de beoordeling van het dienstbelang duidelijk zijn, of zij nu zijn opgesteld door een bevoegd gezag of niet.

Derde middel: schending van het beginsel van onpartijdigheid door de verwerende partij aangezien de aanprijzing van verzoekers geval was gedaan door zijn vroegere manager, die niet in staat was om zijn blijk van belangstelling te beoordelen in het licht van de relevante criteria en die niet onpartijdig was.

Vierde middel: er is sprake van een kennelijke beoordelingsfout bij de beoordeling van het dienstbelang en in de motivering van het bestreden besluit. Voorts is er sprake van schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en van misbruik van bevoegdheid.

Vijfde middel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, niet-nakoming van de zorgplicht, schending van artikel 41 van het Handvest en van het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien verzoeker, een personeelslid uit het VK, gedurende bijna twee jaar geen duidelijkheid had over zijn rechtspositie.

Zesde middel: het bestreden besluit werkt discriminatie op grond van verzoekers gezondheid in de hand.

____________

1 Verordening nr. 31 (E.E.G.), nr. 11 (E.G.A.), tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 45, 1962, blz. 1385).