Language of document :

Beroep ingesteld op 16 juni 2014 – Taihan Electric Wire / Commissie

(Zaak T-446/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Taihan Electric Wire Co. Ltd (Anyang-Si, Republiek Korea) (vertegenwoordigers: R. Antonini en E. Monard, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit C(2014) 2139 van de Commissie van 2 april 2014 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst, zaak AT/39.610 – Stroomkabels (hierna: „besluit”) nietig te verklaren, voor zover het verzoekster betreft;

subsidiair, de aan verzoekster opgelegde geldboete te verlagen, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

De Commissie was niet bevoegd om tegen verzoeksters gedrag op te treden en zij heeft niet aangetoond dat verzoekster had deelgenomen aan een inbreuk die zij krachtens artikel 101 VWEU kan bestraffen, aangezien het voorwerp van verzoeksters vermeende mededingingsverstorende gedrag geen betrekking had op de EER-markt en haar vermeende betrokkenheid bij het mededingingsverstorend gedrag geen effect had en kon hebben op de handel in de EER.

De Commissie heeft zich ten onrechte gebaseerd op bewijzen die waren verzameld bij inspecties bij bepaalde ondernemingen, aangezien de inspectiebesluiten onrechtmatig waren.

De Commissie heeft niet correct bepaald hoe lang verzoekster aan de vermeende inbreuk heeft deelgenomen en aldus onder meer het beginsel in dubio pro reo en het non-discriminatiebeginsel geschonden. Zij heeft in dit verband geen relevant bewijs overgelegd.

Het feit dat de Commissie verzoeksters geval anders heeft benaderd dan dat van andere ondernemingen met betrekking waartoe in het dossier vergelijkbaar bewijs was opgenomen, levert een schending op van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel ten nadele van verzoekster.

Bij de vaststelling van de aan verzoekster op te leggen geldboete heeft de Commissie het non-discriminatiebeginsel, het onder meer in artikel 5 VEU verankerde evenredigheidsbeginsel, artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 23, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (met inbegrip van de punten 18 en 37 daarvan) en het vertrouwensbeginsel geschonden.