Language of document : ECLI:EU:C:2017:914

Zaak C214/16

Conley King

tegen

The Sash Window Workshop Ltd en Richard Dollar

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)]

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 7 – Vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie bij het einde van het dienstverband – Nationale regeling die werknemers verplicht hun jaarlijkse vakantie op te nemen zonder dat het voor die vakantie verschuldigde loon is vastgelegd”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 november 2017

1.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon – Doel – Nationale regeling die voorziet in de verplichting een dergelijke vakantie op te nemen alvorens te weten of er voor die vakantie een recht op behoud van loon is – Ontoelaatbaarheid

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7)

2.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd– Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon – Nationale regeling die een werknemer belet de rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon die hij gedurende opeenvolgende referentieperioden niet heeft uitgeoefend omdat zijn werkgever weigerde loon uit te betalen voor die vakantieperioden, over te dragen en, in voorkomend geval, te cumuleren tot het tijdstip van beëindiging van zijn dienstverband – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7)

1.      Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde recht op een doeltreffende voorziening in rechte moeten aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de vraag of de werknemer overeenkomstig eerstgenoemd artikel recht heeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, zij zich ertegen verzetten dat de werknemer eerst zijn vakantie moet opnemen alvorens kan worden vastgesteld of hij voor die vakantie recht heeft op behoud van loon.

Het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is immers, de werknemer in staat te stellen uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken (zie met name arresten van 20 januari 2009, Schultz-Hoff e.a., C‑350/06 en C‑520/06, EU:C:2009:18, punt 25, en 30 juni 2016, Sobczyszyn, C‑178/15, EU:C:2016:502, punt 25).

Richtlijn 2003/88 bepaalt niet over welke rechtsmiddelen de werknemer in geval van een geschil met de werkgever moet kunnen beschikken om zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon uit te oefenen overeenkomstig die richtlijn. Vast staat echter dat de lidstaten in dit verband ervoor moeten zorgen dat het in artikel 47 van het Handvest verankerde recht op een doeltreffende voorziening in rechte wordt geëerbiedigd (zie naar analogie arrest van 15 september 2016, Star Storage e.a., C‑439/14 en C‑488/14, EU:C:2016:688, punt 46).

(zie punten 37, 41, 47, dictum 1)

2.      Artikel 7 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen of praktijken die een werknemer beletten de rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon die hij gedurende opeenvolgende referentieperioden niet heeft uitgeoefend omdat zijn werkgever weigerde loon uit te betalen voor die vakantieperioden, over te dragen en, in voorkomend geval, te cumuleren tot het tijdstip van beëindiging van zijn dienstverband.

Indien werd aanvaard dat de werknemer in dergelijke omstandigheden zijn verworven rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon verliest, zou namelijk een handelwijze worden bekrachtigd waardoor de werkgever zich onrechtmatig verrijkt, en zou afbreuk worden gedaan aan de doelstelling van die richtlijn, de gezondheid van de werknemer te eerbiedigen.

(cf. punten 64, 65, dictum 2)