Language of document : ECLI:EU:C:2022:818

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 20 oktober 2022 (1)

Zaak C423/21

Grand Production d.o.o.

tegen

GO4YU GmbH,

DH,

GO4YU d.o.o,

MTEL Austria GmbH

[verzoek van het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrechten in de informatiemaatschappij – Artikel 3, lid 1 – Mededeling aan het publiek – Streamingplatform – Toegang tot beschermde content via een virtueel particulier netwerk (VPN) – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad”






 Inleiding

1.        Technisch gezien is het internet een wereldwijd communicatiemiddel: overal op aarde kan men toegang krijgen tot om het even welke website of een bericht sturen naar iemand die zich ergens anders bevindt. Vanuit juridisch oogpunt is het echter anders. Net als andere uitingen van menselijke activiteit is het internet onderworpen aan regelgeving en deze regelgeving is territoriaal: de werkingssfeer ervan hangt af van de omvang van de territoriale bevoegdheid van de autoriteit die deze regelgeving vaststelt. Bovendien kunnen verschillende uitingen van activiteiten op het internet het voorwerp zijn van vermogensrechten of persoonlijke rechten, en die rechten – of de uitoefening ervan – kunnen ook territoriaal beperkt zijn.

2.        Er bestaat dus een fundamentele tegenstrijdigheid tussen enerzijds het wereldwijde, grensoverschrijdende karakter van het internet en anderzijds de territoriaal beperkte rechten en verplichtingen die gepaard gaan met de verschillende via het internet uitgeoefende activiteiten. Deze tegenstrijdigheid kan op twee manieren worden opgeheven: hetzij door het internet te „territorialiseren” door middel van „geografische toegangsblokkering” (geoblocking), hetzij door de territoriale bevoegdheid van autoriteiten uit te breiden tot meer landen, zodat zij activiteiten op het internet wereldwijd kunnen reguleren.

3.        In de onderhavige zaak zal het Hof zich moeten buigen over vraagstukken betreffende beide bovengenoemde methoden om deze tegenstrijdigheid op te lossen.

 Toepasselijke bepalingen

4.        Artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(2) bepaalt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5.        Artikel 6, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat [...].”

6.        Ten slotte bepaalt artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[...]

2.      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”.

7.        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(3) luidt als volgt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

 Feiten, procedure en prejudiciële vragen

8.        Grand Production d.o.o., een vennootschap naar Servisch recht, is een producent van audiovisuele amusementsprogramma’s die op het Servische grondgebied worden uitgezonden door de Servische omroeporganisatie Prva Srpska Televizija.

9.        GO4YU d.o.o Beograd, vennootschap naar Servisch recht, exploiteert een streamingplatform waarop krachtens overeenkomsten met de Prva Srpska Televizija de programmering van deze televisieomroep wordt doorgegeven. Dit platform is zowel binnen als buiten het grondgebied van Servië beschikbaar.

10.      GO4YU GmbH [hierna: „GO4YU (Oostenrijk)”] en MTEL Austria GmbH, vennootschappen naar Oostenrijks recht, verlenen op het grondgebied van Oostenrijk diensten voor de promotie van het streamingplatform van GO4YU Beograd, alsook voor klantenrelaties, met inbegrip van de ondertekening van contracten en de inning van betalingen. MTEL Austria is een dochteronderneming van GO4YU Beograd. DH is voorzitter van de raad van bestuur en enig aandeelhouder van GO4YU (Oostenrijk).

11.      GO4YU Beograd heeft niet het recht om door Grand Production geproduceerde amusementsprogramma’s buiten het grondgebied van Servië en Montenegro via het internet door te geven. Zij moet dus de toegang tot deze programma’s blokkeren voor internetgebruikers buiten het grondgebied van deze twee staten. Deze gebruikers kunnen deze blokkering echter omzeilen door gebruik te maken van een zogenoemd virtueel particulier netwerk (VPN). Met een dergelijke dienst kan de gebruiker verbinding maken met het internet via een speciale server („VPN-server”) die het IP-adres en dus de fysieke locatie van de gebruiker verbergt.(4) Met behulp van deze dienst kunnen gebruikers buiten Servië en Montenegro dus doen alsof zij zich in die landen bevinden en zo de door GO4YU Beograd toegepaste toegangsblokkering omzeilen.

12.      Volgens Grand Production is GO4YU Beograd op de hoogte van de mogelijkheid om de geografische toegangsblokkering te omzeilen door gebruik te maken van een VPN-dienst. Bovendien konden de amusementsprogramma’s van verzoekster van 30 april 2020 tot en met 15 juni 2020 zonder toegangsblokkering in Oostenrijk worden bekeken via het streamingplatform van GO4YU Beograd.

13.      Op verzoek van Grand Production heeft het Handelsgericht Wien (handelsrechter Wenen, Oostenrijk) op 28 september 2020 een beschikking in kort geding gegeven tegen GO4YU Beograd en MTEL Austria waarbij een verbod is opgelegd om op Oostenrijks grondgebied de door Grand Production geproduceerde amusementsprogramma’s aan het publiek mede te delen. Deze rechter heeft het verzoek om een vergelijkbare voorlopige maatregel ten aanzien van deze twee vennootschappen daarentegen afgewezen voor zover het betrekking had op het grondgebied buiten Oostenrijk en in zijn geheel afgewezen ten aanzien van de twee andere verweerders [te weten DH en GO4YU (Oostenrijk)].

14.      Deze beschikking is gedeeltelijk gewijzigd bij beschikking van het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Burgenland, Neder-Oostenrijk en Wenen, Oostenrijk) van 28 januari 2021, dat het beroep van Grand Production in zijn geheel heeft verworpen voor zover het MTEL Austria betrof. Derhalve is alleen de voorlopige maatregel ten aanzien van GO4YU Beograd, die beperkt was tot het grondgebied van Oostenrijk, van kracht gebleven.

15.      Tegen deze laatste beschikking heeft Grand Production bij de verwijzende rechter beroep in Revision ingesteld, waarin zij tegen alle verweerders een voorlopige maatregel vordert die bestaat in een wereldwijd verbod op de mededeling aan het publiek van door Grand Production geproduceerde programma’s.

16.      Daarop heeft het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Oostenrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ‚mededeling [...] aan het publiek’ in artikel 3, lid 1, van richtlijn [2001/29] aldus worden uitgelegd dat een dergelijke mededeling wordt gedaan door een (in casu niet in de Unie gevestigde) directe exploitant van een streamingplatform die

–        als enige over de inhoud en de blokkering van door hem verspreide tv-uitzendingen beslist en dit technisch uitvoert,

–        als enige de rechten van administrator voor het streamingplatform heeft,

–        kan beïnvloeden welke tv-programma’s eindgebruikers via de dienst kunnen ontvangen, maar geen invloed kan uitoefenen op de inhoud van de programma’s, en

–        als enige controleert welke programma’s en inhoud wanneer en op welk grondgebied te zien zijn,

wanneer daarbij telkens

–        aan de gebruiker niet alleen toegang wordt verleend tot programma-inhoud met het online-gebruik waarvan de betrokken rechthebbenden hebben ingestemd, maar ook tot beschermde inhoud waarvoor die toestemming niet is verkregen, en

–        de directe exploitant van het streamingplatform weet dat zijn dienst ook de ontvangst van beschermde programma-inhoud zonder toestemming van de rechthebbenden mogelijk maakt, doordat de eindgebruikers VPN-diensten gebruiken die de indruk wekken dat het IP-adres en het apparaat van de eindgebruiker zich bevinden in gebieden waarvoor toestemming van de rechthebbenden is verkregen, maar

–        de ontvangst van beschermde programma-inhoud via het streamingplatform zonder toestemming van de rechthebbenden ook zonder VPN-tunnel gedurende meerdere weken daadwerkelijk mogelijk was?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet het begrip ‚mededeling [...] aan het publiek’ in artikel 3, lid 1, van richtlijn [2001/29] aldus worden uitgelegd dat een dergelijke mededeling ook wordt gedaan door (in casu in de Unie gevestigde) derden die contractueel en/of vennootschapsrechtelijk met de in de eerste vraag beschreven platformexploitant zijn verbonden en die, zonder zelf invloed te hebben op de blokkering, de programma’s en de inhoud van de op het streamingplatform vertoonde uitzendingen,

–        adverteren voor het streamingplatform van de exploitant en zijn diensten, en/of

–        met de klanten testabonnementen sluiten die na 15 dagen automatisch eindigen, en/of

–        de klantenservice voor de klanten van het streamingplatform verzorgen, en/of

–        op hun website tegen betaling abonnementen voor het streamingplatform van de directe exploitant aanbieden en vervolgens als contractpartner van de klanten en als begunstigde optreden, waarbij deze abonnementen zodanig worden aangebracht dat er alleen uitdrukkelijk op wordt gewezen dat bepaalde programma’s niet beschikbaar zijn wanneer de klant bij het sluiten van de overeenkomst expliciet te kennen geeft deze programma’s te willen zien, maar dat de klant, wanneer hij dat niet aangeeft of er niet concreet navraag naar doet, daar niet vooraf op wordt gewezen?

3)      Moeten artikel 2, onder a) en e), en artikel 3, lid 1, van richtlijn [2001/29] juncto artikel 7, punt 2, van verordening [nr. 1215/2012] aldus worden uitgelegd dat indien een benadeelde auteur aanvoert dat er inbreuk is gemaakt op auteurs- en naburige rechten die door de lidstaat van de aangezochte rechter worden gewaarborgd, deze rechter alleen kan beslissen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat waartoe hij behoort – omdat het territorialiteitsbeginsel in de weg staat aan de bevoegdheid van de nationale rechter om kennis te nemen van buitenlandse inbreuken –, of kan of moet deze rechter ook oordelen over inbreuken die volgens de benadeelde auteur buiten dat grondgebied (wereldwijd) zijn gepleegd?”

17.      Het Hof heeft het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvangen op 12 juli 2021. In zijn antwoord op het verzoek van het Hof om verduidelijking, dat is binnengekomen bij het Hof op 11 juli 2022, heeft de verwijzende rechter de eerste prejudiciële vraag gewijzigd door in het voorlaatste streepje van deze vraag „maar” (jedoch) te vervangen door „of” (oder). Uiteindelijk luidt de eerste prejudiciële vraag dus als volgt:

„Moet het begrip ‚mededeling [...] aan het publiek’ in artikel 3, lid 1, van richtlijn [2001/29] aldus worden uitgelegd dat een dergelijke mededeling wordt gedaan door een (in casu niet in de Unie gevestigde) directe exploitant van een streamingplatform die

–        als enige over de inhoud en de blokkering van door hem verspreide tv-uitzendingen beslist en dit technisch uitvoert,

–        als enige de rechten van administrator voor het streamingplatform heeft,

–        kan beïnvloeden welke tv-programma’s eindgebruikers via de dienst kunnen ontvangen, maar geen invloed kan uitoefenen op de inhoud van de programma’s, en

–        als enige controleert welke programma’s en inhoud wanneer en op welk grondgebied te zien zijn,

wanneer daarbij telkens

–        aan de gebruiker niet alleen toegang wordt verleend tot programma-inhoud met het online-gebruik waarvan de betrokken rechthebbenden hebben ingestemd, maar ook tot beschermde inhoud waarvoor die toestemming niet is verkregen, en

–        de directe exploitant van het streamingplatform weet dat zijn dienst ook de ontvangst van beschermde programma-inhoud zonder toestemming van de rechthebbenden mogelijk maakt, doordat de eindgebruikers VPN-diensten gebruiken die de indruk wekken dat het IP-adres en het apparaat van de eindgebruiker zich bevinden in gebieden waarvoor toestemming van de rechthebbenden is verkregen, of[(5)]

–        de ontvangst van beschermde programma-inhoud via het streamingplatform zonder toestemming van de rechthebbenden ook zonder VPN-tunnel gedurende meerdere weken daadwerkelijk mogelijk was?”

18.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in het hoofdgeding en door de Europese Commissie. Deze partijen hebben eveneens schriftelijk geantwoord op de vragen van het Hof. Het Hof heeft besloten om zonder terechtzitting uitspraak te doen.

 Analyse

19.      De verwijzende rechter heeft in de onderhavige zaak drie prejudiciële vragen aan het Hof gesteld. De eerste betreft de omvang van de aansprakelijkheid van de exploitant van het streamingplatform(6) voor het zonder toestemming van de rechthebbenden mededelen aan het publiek van auteursrechtelijk beschermde inhoud op dat platform. De tweede vraag betreft de mogelijke aansprakelijkheid van de entiteiten die met deze exploitant samenwerken. De derde vraag ten slotte betreft de omvang van de bevoegdheid van de rechters van de lidstaten met betrekking tot inbreuken op het auteursrecht. Ik zal de vragen behandelen in de volgorde waarin zij zijn gesteld.

 Eerste prejudiciële vraag

20.      Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de exploitant van een streamingplatform dat een televisieprogramma op internet doorgeeft, inbreuk maakt op het in deze bepaling neergelegde uitsluitende recht van mededeling van werken aan het publiek indien:

a)      gebruikers de geografische toegangsblokkering omzeilen door middel van een VPN-dienst, zodat beschermde werken beschikbaar zijn op het grondgebied van de Europese Unie, waarvoor de exploitant van voornoemd platform geen toestemming heeft van de auteursrechthebbende, of

b)      beschermde werken via dat platform zonder beperking op het grondgebied van de Europese Unie beschikbaar waren zonder toestemming van de auteursrechthebbende.

21.      De twee hoofdvragen die hieruit naar voren komen, zijn, ten eerste, of de exploitant van een streamingplatform waarop een televisieprogramma wordt doorgegeven, een mededeling aan het publiek doet in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, en, ten tweede, of de exploitant van een dergelijk platform aansprakelijk is voor het feit dat gebruikers toegang krijgen tot beschermde inhoud door het omzeilen van de door de exploitant gemaakte toegangsbeperkingen. Ik zal met het eerste punt beginnen.

 Wederdoorgifte van een televisie-uitzending op internet als mededeling aan het publiek

22.      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat „[h]et begrip ‚mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een wederdoorgifte van de werken die zijn opgenomen in een via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending:

–        door een andere organisatie dan de oorspronkelijke omroeporganisatie,

–        door middel van een internetstream die ter beschikking wordt gesteld van de abonnees van deze organisatie, die deze wederdoorgifte kunnen ontvangen door op de server van deze organisatie in te loggen,

–        hoewel deze abonnees zich in het ontvangstgebied van deze via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending bevinden en gerechtigd zijn om deze uitzending op een televisieontvanger te ontvangen”.(7)

23.      In dit verband zij erop gewezen dat het voorbehoud in het laatste streepje van dit punt van het arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a. (C‑607/11, EU:C:2013:147), betreffende de situatie waarin de abonnees van een exploitant van een onlinedienst voor wederdoorgifte zich in het ontvangstgebied van een via zendmasten uitgezonden televisie-uitzending bevinden, niet betekent dat de uitspraak alleen op dergelijke situaties van toepassing is. Dit voorbehoud was nodig om het argument te weerleggen dat er geen zogenoemd nieuw publiek is, dat wil zeggen ander publiek dan het publiek waarvoor de oorspronkelijke televisie-uitzending bestemd was. Het Hof heeft geoordeeld dat deze omstandigheid irrelevant is, aangezien de wederdoorgifte op internet gebeurt met andere technische middelen dan de oorspronkelijke televisie-uitzending.(8) Wanneer een wederdoorgifte op internet daarentegen ook beschikbaar is buiten het ontvangstgebied van de oorspronkelijke televisie-uitzending(9), is zij noodzakelijkerwijs gericht op een breder publiek dan de genoemde televisie-uitzending. A fortiori is een dergelijke wederdoorgifte dus een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

24.      Het is evenmin relevant of de wederdoorgifte op internet gelijktijdig en ongewijzigd is ten opzichte van de oorspronkelijke televisie-uitzending (live streaming), zoals in de zaak die is beslecht met het arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a. (C‑607/11, EU:C:2013:147), of dat het bijvoorbeeld in de tijd wordt uitgesteld. Het criterium om een dergelijke wederdoorgifte te beschouwen als een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 is namelijk het technische middel waarmee zij wordt verricht en het feit dat zij wordt verricht door een andere entiteit dan de oorspronkelijke omroeporganisatie.

25.      Ten slotte zij erop gewezen dat de wederdoorgifte van de oorspronkelijke televisie-uitzending op internet vanuit technisch oogpunt weliswaar secundair is en afhankelijk van die uitzending, maar de mededeling aan het publiek die door deze wederdoorgifte wordt gevormd, juridisch gezien losstaat van en onafhankelijk is van die uitzending. De omstandigheid dat de oorspronkelijke televisie-uitzending is gericht op een gebied buiten het grondgebied van de Europese Unie, en dus buiten de territoriale werkingssfeer van richtlijn 2001/29 valt, staat er derhalve niet aan in de weg dat de wederdoorgifte van deze uitzending op internet wordt beschouwd als een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, voor zover deze wederdoorgifte beschikbaar is op het grondgebied waarop deze richtlijn van toepassing is.

26.      De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat in de in punt 20, onder b), van deze conclusie beschreven situatie, namelijk wanneer beschermde werken die deel uitmaken van de oorspronkelijke televisie-uitzending buiten het grondgebied van de Europese Unie, op het grondgebied van de Europese Unie zonder beperking toegankelijk zijn op een streamingplatform dat die uitzending verder doorgeeft, de exploitant van dat platform die werken mededeelt aan het publiek, wat onder het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende recht valt. Een dergelijke mededeling van werken aan het publiek zonder toestemming van de auteursrechthebbende vormt dus een inbreuk op dat uitsluitende recht.

 Aansprakelijkheid voor gebruikers die beperkingen op de toegang tot auteursrechtelijk beschermde werken op internet omzeilen

27.      Ik zal nu een complexere vraag onderzoeken, namelijk de aansprakelijkheid van de exploitant van een streamingplatform in de in punt 20, onder a), van deze conclusie beschreven situatie. In deze situatie past de exploitant van het streamingplatform, met inachtneming van de rechten van de rechthebbende, een geografische toegangsblokkering toe op een grondgebied waarvoor geen toestemming voor mededeling aan het publiek van beschermde werken is, in dit geval het gehele grondgebied van de Europese Unie, maar de gebruikers omzeilen deze blokkering door gebruik te maken van een VPN-dienst die hun toegang tot de werken verschaft alsof zij zich op het grondgebied bevinden waarvoor de toestemming voor mededeling aan het publiek geldt, te weten het grondgebied van Servië of Montenegro.

28.      Geografische toegangsblokkeringen behoren tot de instrumenten voor het zogenoemde beheer van digitale rechten (digital rights management).(10) Het gaat om verschillende soorten beveiligingen die bedoeld zijn om te voorkomen dat digitale (elektronische) content wordt gebruikt op een manier die indruist tegen de wensen van de aanbieder van die content. Deze beveiligingen zijn bedoeld om de vanuit het oogpunt van de aanbieders van content ongewenste kenmerken van de digitale vorm ervan te „corrigeren”, namelijk de mogelijkheid om vrijwel kosteloos een willekeurig aantal perfecte kopieën te maken en deze (met name via het internet) over elke afstand te verzenden. Wat de via internet verspreide content betreft, kunnen instrumenten voor het beheer van digitale rechten, bijvoorbeeld geografische toegangsblokkeringen, ook dienen om het wereldwijde karakter van dit medium teniet te doen en de virtuele indeling in geografische zones mogelijk te maken, zoals ik in de inleiding van deze conclusie heb vermeld.

29.      Instrumenten voor het beheer van digitale rechten worden gewoonlijk gebruikt om auteursrechten te beschermen, waarbij illegaal – of gewoon door de rechthebbenden ongewenst – gebruik van in digitaal formaat verspreide beschermde werken wordt voorkomen. Zij worden ook gebruikt als instrument voor het beheer van auteursrechten op dergelijke werken; zij maken het namelijk mogelijk om een afzonderlijke vergoeding te vragen voor verschillende vormen van distributie van hetzelfde werk, de markt te verdelen en zogeheten prijsdiscriminatie toe te passen op verschillende delen ervan, en ten slotte een vergoeding te vragen voor content die op websites beschikbaar wordt gesteld.

30.      De instrumenten voor het beheer van digitale rechten voor de bescherming en het beheer van auteursrechten worden zelf door het Unierecht beschermd. Artikel 6 van richtlijn 2001/29 verplicht de lidstaten de rechtsbescherming uit te breiden tot „doeltreffende technische voorzieningen”, hetgeen overeenkomstig de definitie van dit begrip in lid 3 van dat artikel instrumenten voor het beheer van de digitale rechten omvat.

31.      Het Hof heeft er ook herhaaldelijk op gewezen dat instrumenten voor het beheer van digitale rechten rechtsgevolgen kunnen hebben krachtens het Unierecht, daaronder begrepen – wat voor de onderhavige zaak bijzonder interessant is – met betrekking tot de definitie van het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

32.      In zijn arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a. (C‑466/12, EU:C:2014:76), oordeelde het Hof dat „het plaatsen op een website van aanklikbare links naar werken die op een andere website vrij beschikbaar zijn, geen handeling bestaande in een mededeling aan het publiek vormt”.(11) Het Hof heeft gepreciseerd dat een vrij beschikbare website gericht is tot alle internetgebruikers, zodat een verwijzing naar een werk op die website geen mededeling is aan een nieuw publiek.(12)

33.      Een door een toegangsbeperking(13) beveiligde website richt zich daarentegen alleen tot zijn klanten, dat wil zeggen tot degenen die er op rechtmatige wijze toegang toe hebben verkregen. Het omzeilen van deze beperking en de beschikbaarstelling van de beschermde werken op deze website aan andere personen, al was het maar door middel van een link vanaf een andere website, maakt het verlenen van toegang aan een nieuw publiek uit en is een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.(14) Volgens het Hof kan het gebruik van instrumenten voor het beheer van digitale rechten op internet dus bepalend zijn voor de kring van personen (het publiek) waartoe de mededeling aan het publiek is gericht in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.(15)

34.      In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 10 november 2016, Vereniging Openbare Bibliotheken (C‑174/15, EU:C:2016:856), heeft het Hof toegestaan dat de uitlening van elektronische kopieën van boeken valt onder de uitzondering voor openbare bibliotheken van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2006/115/EG(16). De voorwaarde voor deze toelating was het gebruik van instrumenten voor het beheer van digitale rechten waardoor het uitlenen van elektronische kopieën vergelijkbaar werd met het uitlenen van tastbare kopieën.(17)

35.      Ten slotte heeft het Hof in het arrest van 9 maart 2021, VG Bild-Kunst (C‑392/19, EU:C:2021:181), geoordeeld dat „de opneming, door middel van de techniek van framing, op de website van een derde van werken die door het auteursrecht worden beschermd en die met toestemming van de houder van het auteursrecht op een voor het publiek vrij toegankelijke andere website zijn geplaatst, een mededeling aan het publiek in de zin van [artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29] vormt wanneer met die opneming de voorzieningen worden omzeild die de houder tegen framing heeft getroffen of opgelegd”.(18) Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat de rechthebbende, door een technische bescherming tegen framing toe te passen op een beschermd werk dat op internet beschikbaar wordt gesteld, de kring van personen voor wie dat werk beschikbaar wordt gesteld, beperkt tot de gebruikers van de website waarop het oorspronkelijk beschikbaar is gesteld.(19)

36.      Naar mijn mening kan een soortgelijke redenering worden toegepast op de in deze zaak aan de orde zijnde geografische toegangsblokkeringen. Indien de auteursrechthebbende (of zijn licentiehouder) een dergelijke blokkering heeft toegepast, is zijn uitzending alleen gericht op de kring van personen die toegang hebben tot de beschermde inhoud vanuit het door de rechthebbende gedefinieerde grondgebied (dat wil zeggen het grondgebied waar de toegang niet is geblokkeerd). De rechthebbende doet dus geen mededeling aan het publiek op de rest van het grondgebied.

37.      Indien de door Grand Production geproduceerde amusementsprogramma’s op het streamingplatform van GO4YU Beograd zodanig geografisch worden geblokkeerd dat zij in beginsel alleen toegankelijk zijn vanaf het grondgebied van Servië en Montenegro, verricht GO4YU Beograd geen mededeling van dit programma aan het publiek op het grondgebied van de Europese Unie.

38.      Het is echter algemeen bekend dat er noch in de virtuele wereld noch in de echte wereld zekerheden bestaan die niet kunnen worden omzeild of gebroken. De vraag is alleen hoe moeilijk het is. Deze waarheid geldt ook voor geografische toegangsblokkeringen. Verschillende technische middelen, waaronder VPN-diensten, maken het mogelijk deze blokkeringen te omzeilen, met name door de locatie van de gebruiker virtueel te wijzigen. Hoewel er technische middelen zijn om dergelijke praktijken tegen te gaan, zijn deze niet volledig effectief en zullen ze dat waarschijnlijk ook nooit worden – de vooruitgang op het gebied van inbreukmakende technieken is de vooruitgang op het gebied van beveiligingstechnieken altijd een stap voor.

39.      Dat betekent echter niet dat een entiteit waarvan de geografische blokkering van de toegang tot een beschermd werk door gebruikers wordt omzeild, een mededeling van dat werk aan het publiek verricht in het gebied waar de toegang wordt geblokkeerd. Een dergelijke conclusie zou het territoriaal beheer van auteursrechten op het internet onmogelijk maken – elke mededeling aan het publiek van een werk op het internet zou in principe een wereldwijd karakter hebben.

40.      Volgens mij moet hier een benadering worden gevolgd die analoog is aan de benadering van het Hof in de zaken over hyperlinks. Wanneer een hyperlink een beperking op de toegang tot auteursrechtelijk beschermde content omzeilt, is het de persoon die de hyperlink plaatst die verantwoordelijk is voor het mededelen van die content aan een nieuw publiek en niet de beheerder van de website waarop het werk oorspronkelijk is medegedeeld en waarvan de toegangsbeperkingen zijn geschonden.

41.      Het specifieke element van de onderhavige zaak is het ontbreken van een derde partij die de door Grand Production geproduceerde programma’s in strijd met de door GO4YU Beograd toegepaste geografische toegangsblokkering ter beschikking stelt van de gebruikers. Het zijn de gebruikers zelf die deze blokkering omzeilen door zonder tussenkomst van derden toegang te krijgen tot bovengenoemde programma’s.(20)

42.      Dat lijkt mij onvoldoende reden om GO4YU Beograd aansprakelijk te stellen voor deze gang van zaken. Grand Production heeft waarschijnlijk gelijk met haar bewering dat GO4YU Beograd op de hoogte is van de omzeiling van haar geografische toegangsblokkering door middel van VPN-diensten. Grand Production is zich hier echter net zo goed van bewust. Het omzeilen van verschillende soorten beveiligingen door gebruikers is een risico dat inherent is aan de verspreiding van auteursrechtelijk beschermde werken in digitale vorm en in het bijzonder op het internet. Door GO4YU Beograd toe te staan haar programma’s in een bepaald gebied op een streamingplatform aan het publiek beschikbaar te stellen, moest Grand Production er rekening mee houden dat een bepaald aantal gebruikers van buiten dat grondgebied toegang tot die programma’s kon krijgen.

43.      Dat betekent echter niet dat GO4YU Beograd aansprakelijk is voor het mededelen van deze programma’s aan deze gebruikers. Volgens de hierboven besproken logica van de rechtspraak van het Hof is het de wil van de entiteit die de mededeling aan het publiek verricht, blijkend uit de toegepaste technische waarborgen, die bepaalt tot welk publiek de mededeling is gericht.

44.      Dit zou slechts anders zijn indien GO4YU Beograd opzettelijk een ondoeltreffende geografische toegangsblokkering zou toepassen, om in werkelijkheid personen buiten het grondgebied waar zij het recht heeft om door Grand Production geproduceerde programma’s aan het publiek mede te delen, toegang tot deze programma’s te verlenen, op een wijze die eenvoudiger is dan wat objectief gezien op het internet mogelijk is, met name in verhouding tot de algemeen beschikbare VPN-diensten. In een dergelijke situatie zou moeten worden geoordeeld dat GO4YU Beograd – met volledige kennis van de gevolgen – maatregelen neemt om haar klanten toegang te verschaffen tot een beschermd werk, terwijl haar klanten zonder die maatregelen dat werk in beginsel niet zouden kunnen gebruiken.(21) Het is aan de verwijzende rechter om dat te bepalen. De partijen bij een licentieovereenkomst kunnen daarentegen in die overeenkomst verdergaande verplichtingen van de licentienemer overeenkomen met betrekking tot beperkingen van de toegang tot de content die het voorwerp uitmaakt van die overeenkomst.

 Beantwoording van de eerste prejudiciële vraag

45.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de eerste prejudiciële vraag aldus te beantwoorden dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de exploitant van een streamingplatform dat een televisieprogramma op internet doorgeeft, geen inbreuk maakt op het in deze bepaling neergelegde uitsluitende recht van mededeling van werken aan het publiek indien gebruikers de geografische toegangsblokkering door middel van een VPN-dienst omzeilen, zodat beschermde werken beschikbaar zijn op het grondgebied van de Europese Unie, waarvoor de exploitant van dat platform geen toestemming heeft van de auteursrechthebbende. Een dergelijke exploitant maakt daarentegen wel inbreuk op dat recht indien beschermde werken via dat platform zonder toestemming van de auteursrechthebbende en zonder beperking op het grondgebied van de Europese Unie beschikbaar zijn.

 Tweede prejudiciële vraag

46.      Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een entiteit die is verbonden met de exploitant van een streamingplatform waarop auteursrechtelijk beschermde werken ter beschikking worden gesteld – die adverteert voor dat platform, overeenkomsten sluit met klanten voor de door de exploitant aangeboden diensten en steun verleent aan die klanten, maar geen invloed heeft op de op dit platform ter beschikking gestelde content noch op de daarop toegepaste toegangsbeperkingen ter bescherming van de auteursrechten van derden – ook een mededeling aan het publiek verricht in de zin van die bepaling.

47.      Het antwoord op deze vraag kan mijns inziens worden afgeleid uit de eerdere rechtspraak van het Hof over de mededeling aan het publiek van auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

48.      In mijn conclusie in de zaak Stim en SAMI (C‑753/18, EU:C:2020:4) heb ik reeds de gelegenheid gehad erop te wijzen dat in de rechtspraak van het Hof weliswaar is vastgesteld dat er in talrijke omstandigheden, buiten het kader van een loutere rechtstreekse doorgifte van een werk, sprake is van een mededeling aan het publiek, maar het gemeenschappelijke kenmerk van al deze situaties het rechtstreekse verband is tussen de interventie van de gebruiker en de beschermde werken die worden meegedeeld. Dit directe verband is een centraal gemeenschappelijk element; zonder dat verband kan er niet worden gesproken van een mededeling aan het publiek.(22) Het Hof heeft zich aangesloten bij het door mij voorgestelde antwoord op de prejudiciële vraag in die zaak en heeft geoordeeld dat de verhuur van auto’s die zijn uitgerust met een radio geen mededeling aan het publiek is in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.(23)

49.      Aan bovengenoemde conclusies wordt niet afgedaan door latere rechtspraak van het Hof over de mededeling aan het publiek van auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29. Met name in zijn arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503), heeft het Hof geoordeeld dat de exploitant van een videodeelplatform of een host- en deelplatform voor bestanden (in strijd met het auteursrecht) alleen een mededeling aan het publiek verricht wanneer die exploitant concreet weet dat beschermde content illegaal op zijn platform beschikbaar wordt gesteld en deze content niet prompt verwijdert of prompt ontoegankelijk maakt, of wanneer die exploitant, hoewel hij weet of behoort te weten dat beschermde content in het algemeen via zijn platform door gebruikers ervan illegaal beschikbaar voor het publiek wordt gesteld, niet de passende technische maatregelen treft die van een normaal behoedzame marktdeelnemer in zijn situatie kunnen worden verwacht om op geloofwaardige en doeltreffende wijze inbreuken op het auteursrecht op dit platform tegen te gaan, of wanneer hij deelneemt aan de selectie van beschermde content die illegaal aan het publiek wordt meegedeeld, op zijn platform hulpmiddelen aanbiedt die specifiek bedoeld zijn om dergelijke content illegaal te delen of het delen van die content bewust stimuleert.(24) Daarentegen kan de loutere beschikbaarstelling op het internet van een platformdienst voor de verspreiding van auteursrechtelijk beschermde werken niet volstaan om vast te stellen dat de exploitant van een dergelijk platform dergelijke werken mededeelt aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, ook al zouden de gebruikers zonder een dergelijk platform niet in staat zijn die werken te verspreiden.(25)

50.      In het onderhavige geval ontbreekt een dergelijk rechtstreeks verband tussen de activiteiten van de bij de tweede vraag betrokken entiteiten en de op het streamingplatform van GO4YU Beograd voor het publiek beschikbaar gestelde werken, waaronder de door Grand Production geproduceerde amusementsprogramma’s. Deze actoren dragen ongetwijfeld bij tot de werking van dit platform door de bemiddeling tussen het platform en zijn klanten te verzekeren. Men kan zelfs stellen dat hun activiteit noodzakelijk is om deze klanten toegang te geven tot de op dit platform verspreide content, aangezien hiervoor een abonnement nodig is. Deze entiteiten hebben daarentegen geen enkele invloed op de content die op dit platform wordt verspreid, noch enige mogelijkheid om eventuele inbreuken op het auteursrecht te voorkomen.

51.      De door de verwijzende rechter in zijn tweede vraag genoemde omstandigheid dat de klanten niet van meet af aan worden geïnformeerd over het feit dat bepaalde content, waaronder de door Grand Production geproduceerde amusementsprogramma’s, niet op het platform beschikbaar is, doet niets af aan deze conclusie. Het niet informeren van klanten dat bepaalde content niet beschikbaar is op het platform verandert niets aan deze niet-beschikbaarheid. Mijns inziens bestaat er evenmin een duidelijk causaal verband tussen het niet informeren van de klanten over de niet-beschikbaarheid van die content en de neiging van die klanten om de geografische toegangsblokkering, die de oorzaak is van die niet-beschikbaarheid, te omzeilen. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is de exploitant van het streamingplatform, laat staan de entiteiten die met hem zijn verbonden, mijns inziens bovendien niet verantwoordelijk voor het feit dat gebruikers de technische beperkingen op de toegang tot auteursrechtelijk beschermde werken omzeilen.

52.      De entiteiten die met de exploitant van een dergelijk platform zijn verbonden, kunnen eventueel subsidiair aansprakelijk worden gesteld voor het faciliteren van of het meewerken aan de inbreuken op het auteursrecht indien een inbreuk op die rechten wordt vastgesteld. Deze aansprakelijkheid is echter niet geharmoniseerd in het Unierecht en wordt uitsluitend beheerst door het nationale recht van de lidstaten.

53.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging op de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een entiteit die is verbonden met de exploitant van een streamingplatform waarop auteursrechtelijk beschermde werken ter beschikking worden gesteld – die adverteert voor dat platform, overeenkomsten sluit met klanten voor de door de exploitant aangeboden diensten en steun verleent aan die klanten, maar geen invloed heeft op de op dit platform ter beschikking gestelde content noch op de daarop toegepaste toegangsbeperkingen ter bescherming van de auteursrechten van derden – geen mededeling aan het publiek verricht in de zin van die bepaling.

 Derde prejudiciële vraag

54.      De derde prejudiciële vraag betreft de omvang van de bevoegdheid van de rechters van de lidstaten in geval van onrechtmatige daad op het vlak van het auteursrecht. Volgens deze vraag, zoals geformuleerd door de verwijzende rechter, gaat het om de uitlegging van artikel 2, onder a) en e), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 juncto artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012.

55.      De verwijzende rechter preciseert dat deze vraag voortvloeit uit twijfels die hij heeft over de rechtspraak van het Hof. Enerzijds heeft het Hof namelijk geoordeeld dat een aangezochte rechter in geval van vermeende schending van auteursrechten in zijn lidstaat, als rechter van de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort), bevoegd is om kennis te nemen van een aansprakelijkheidsvordering waarmee wordt aangevoerd dat de door de lidstaat van die rechter gewaarborgde auteursrechten en naburige rechten van de auteursrechten zijn geschonden doordat beschermde werken beschikbaar zijn gesteld op een website die in het rechtsgebied van deze rechter kon worden geraadpleegd, maar uitsluitend wat betreft de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van die lidstaat.(26)

56.      Anderzijds heeft het Hof ook geoordeeld dat een persoon die opwerpt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden doordat op internet onjuiste informatie over hem is gepubliceerd en de tegen hem gerichte commentaren niet zijn verwijderd, voor de rechter van de lidstaat waar het centrum van zijn belangen is gelegen een vordering kan instellen tot rectificatie van de onjuiste informatie of verwijdering van de commentaren en tot vergoeding van alle geleden schade. Een dergelijke persoon kan echter geen vordering tot rectificatie van onjuiste informatie of verwijdering van de met zijn rechten strijdige commentaren instellen bij de rechter van elke lidstaat op het grondgebied waarvan die op internet gepubliceerde informatie beschikbaar was of is.(27)

57.      In deze zaak wenst de verwijzende rechter te vernemen of, gelet op het voorwerp van het hoofdgeding (niet een vordering tot schadevergoeding maar een verzoek om een voorlopige maatregel die ertoe strekt te verbieden de werken van verzoekster aan het publiek mede te delen via internet), de omvang van de bevoegdheid van de aangezochte rechter moet worden bepaald overeenkomstig het eerste arrest, dat wil zeggen dat de bevoegdheid beperkt is tot het grondgebied van Oostenrijk, dan wel overeenkomstig het tweede arrest, zodat de Oostenrijkse rechter bevoegd zou zijn om bewarende maatregelen met een wereldwijd toepassingsgebied op te leggen.

58.      Ik heb echter twijfels over de ontvankelijkheid van deze prejudiciële vraag, aangezien het Hof naar mijn mening niet in staat is de verwijzende rechter een antwoord te geven dat nuttig is voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding. Deze twijfel lijkt overigens te worden gedeeld door de partijen in het hoofdgeding.

59.      Ten eerste is de hierboven aangehaalde rechtspraak van het Hof ontwikkeld op grond van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012(28), waarnaar de verwijzende rechter in de vraag ook verwijst. Volgens deze bepaling is in gevallen van onrechtmatige daad de rechter bevoegd van de plaats waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Het is in deze context dat het Hof in de betrokken rechtspraak de omvang van de bevoegdheid van de rechters van de lidstaten heeft afgebakend. In het hoofdgeding is deze bepaling daarentegen niet van toepassing.

60.      Wat GO4YU Beograd betreft: zij is gevestigd in Servië, dat wil zeggen buiten het grondgebied van de Unie, terwijl de toepassing van artikel 7 van verordening nr. 1215/2012 beperkt is tot verweerders die woonplaats hebben op het grondgebied van de Unie. Daarentegen wordt de bevoegdheid van de gerechten van elke lidstaat, voor vorderingen tegen personen die geen woonplaats hebben in een lidstaat, krachtens artikel 6, lid 1, van die verordening geregeld door de wetgeving van die lidstaat.

61.      De andere verweerders in het hoofdgeding hebben hun zetel of woonplaats in Oostenrijk, te weten in de lidstaat van de verwijzende rechter. De bevoegdheid van de Oostenrijkse gerechten in zaken waar deze verweerders aan de orde zijn, wordt niet bepaald door artikel 7, punt 2, aangezien deze bepaling van toepassing is op personen die voor de gerechten van een andere lidstaat dan hun woonstaat worden opgeroepen, maar door artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1215/2012, op grond waarvan eenieder die zijn woonplaats in een lidstaat heeft voor de gerechten van die staat kan worden opgeroepen. De bevoegdheid van de gerechten van die lidstaat is algemeen en in beginsel niet beperkt, in ieder geval niet door bevoegdheidsregels.(29) De in de punten 55 en 56 van deze conclusie aangehaalde rechtspraak van het Hof kan hier dus niet worden toegepast.

62.      Deze rechtspraak kan evenmin worden toegepast indien de Oostenrijkse gerechten bevoegd zijn om kennis te nemen van het geding tegen GO4YU Beograd, op grond van het toepasselijke recht overeenkomstig artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1215/2012, gezien de verhouding tussen dit geding en het geding tegen de andere verweerders.(30) De omvang van de bevoegdheid op deze grond moet namelijk analoog zijn aan de bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 4, lid 1, van die verordening. Dit is in ieder geval een kwestie van uitlegging van nationaal recht.(31)

63.      Ten tweede legt de verwijzende rechter niet uit hoe de toepassing van de redenering van het Hof in zijn arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan (C‑194/16, EU:C:2017:766), tot een onbeperkte bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter zou leiden.

64.      Enerzijds wijst niets er namelijk op dat het centrum van de belangen van Grand Production in Oostenrijk ligt en niet in Servië, waar de onderneming is gevestigd. De partijen in het hoofdgeding stellen overigens zelf in hun antwoord op de vraag van het Hof dat de doctrine van het centrum van de belangen in casu niet van toepassing is.

65.      Indien men daarentegen naar analogie de vaststelling van het Hof wil toepassen dat de verzoeken tot rectificatie van de informatie en tot verwijdering van de content, gelet op de alomtegenwoordigheid van op internet gepubliceerde informatie en content en het feit dat deze in beginsel wereldwijd worden verspreid, een eenheid vormen en ondeelbaar zijn en derhalve alleen kunnen worden voorgelegd aan de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van de volledige vordering tot vergoeding van de schade(32), is de derde prejudiciële vraag in de onderhavige zaak zonder voorwerp. Volgens deze stelling moet elk verzoek om rectificatie of verwijdering van op het internet geplaatste content(33) namelijk worden voorgelegd aan een territoriaal onbeperkte rechterlijke instantie, die eerst moet worden aangewezen op basis van de relevante regelgeving, in casu de Oostenrijkse bevoegdheidsregels in samenhang met artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1215/2012. Het is dus niet meer nodig om de omvang van de bevoegdheid van dit gerecht te onderzoeken.

66.      Derhalve geef ik in overweging om de derde prejudiciële vraag niet-ontvankelijk te verklaren.

 Conclusie

67.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de door het Oberste Gerichtshof gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

moet aldus worden uitgelegd dat:

de exploitant van een streamingplatform dat een televisieprogramma op internet doorgeeft, geen inbreuk maakt op het in deze bepaling neergelegde uitsluitende recht van mededeling van werken aan het publiek indien gebruikers de geografische toegangsblokkering door middel van een virtueel particulier netwerk (VPN) omzeilen, zodat beschermde werken beschikbaar zijn op het grondgebied van de Europese Unie, waarvoor de exploitant van dat platform geen toestemming heeft van de auteursrechthebbende; en dat een dergelijke exploitant daarentegen wel inbreuk maakt op dat recht indien beschermde werken via dat platform zonder toestemming van de auteursrechthebbende en zonder beperking op het grondgebied van de Europese Unie beschikbaar zijn.

2)      Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29

moet ook aldus worden uitgelegd dat:

een entiteit die is verbonden met de exploitant van een streamingplatform waarop auteursrechtelijk beschermde werken ter beschikking worden gesteld – die adverteert voor dat platform, overeenkomsten sluit met klanten voor de door de exploitant aangeboden diensten en steun verleent aan die klanten, maar geen invloed heeft op de op dit platform ter beschikking gestelde content noch op de daarop toegepaste toegangsbeperkingen ter bescherming van de auteursrechten van derden – geen mededeling aan het publiek verricht in de zin van die bepaling.”


1      Oorspronkelijke taal: Pools.


2      PB 2012, L 351, blz. 1.


3      PB 2001, L 167, blz. 10.


4      De gebruiker beweegt zich op het internet onder het IP-adres en de locatie van de VPN-server.


5      Cursivering van mij. In het origineel oder.


6      Op dit punt moet duidelijk worden gemaakt, zoals de Commissie ook terecht opmerkt, dat het hier niet gaat om een platform waarop gebruikers content kunnen publiceren, maar om een website waarvan de exploitant de volledige zeggenschap heeft over de content die er beschikbaar wordt gesteld.


7      Arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a. (C‑607/11, EU:C:2013:147, punt 1 van het dictum).


8      Arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a. (C‑607/11, EU:C:2013:147, punt 39).


9      Zoals in het onderhavige geval, waarin een op het Servische grondgebied gerichte televisie-uitzending via internet ook buiten dit grondgebied beschikbaar is, inzonderheid binnen de Europese Unie.


10      Zie voor meer over geografische toegangsblokkering en de rechtsgevolgen van het omzeilen ervan Kra-Oz, T., „Geoblocking and the Legality of Circumvention”, IDEA – The Journal of the Franklin Pierce Center for Intellectual Property, deel 57, 2017, blz. 385‑430; Trimble, M., „Copyright and Geoblocking: The Consequences of Eliminating Geoblocking”, Boston University Journal of Science & Technology Law, deel 25, 2019, blz. 476‑502.


11      Punt 1 van het dictum. Cursivering van mij.


12      Arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a. (C‑466/12, EU:C:2014:76, punten 27 en 28).


13      Dat wil zeggen een soort instrument voor het beheer van digitale rechten.


14      Arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a. (C‑466/12, EU:C:2014:76, punten 27 en 31).


15      Zie in die zin arrest van 16 november 2016, Soulier en Doke (C-301/15, EU:C:2016:878, punt 36).


16      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 2006, L 376, blz. 28).


17      Arrest van 10 november 2016, Vereniging Openbare Bibliotheken (C‑174/15, EU:C:2016:856, punten 51‑53 en punt 1 van het dictum).


18      Dictum. Cursivering van mij.


19      Arrest van 9 maart 2021, VG Bild-Kunst (C‑392/19, EU:C:2021:181, punten 42 en 43).


20      Natuurlijk zijn er tussenpersonen in de vorm van exploitanten van VPN-diensten. Dat zijn echter tussenpersonen voor internettoegang, niet specifiek voor de terbeschikkingstelling van auteursrechtelijk beschermde werken. Zij blijken echter tussenpersonen als bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1).


21      Zie in die zin arrest van 26 april 2017, Stichting Brein (C‑527/15, EU:C:2017:300, punt 31).


22      Zie mijn conclusie in de zaak Stim en SAMI (C‑753/18, EU:C:2020:4, punten 24‑35).


23      Arrest van 2 april 2020, Stim en SAMI (C‑753/18, EU:C:2020:268, dictum).


24      Arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punt 1 van het dictum).


25      Arrest van 22 juni 2021, YouTube en Cyando (C‑682/18 en C‑683/18, EU:C:2021:503, punten 77‑79).


26      Arrest van 22 januari 2015, Hejduk (C‑441/13, EU:C:2015:28, dictum).


27      Arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan (C‑194/16, EU:C:2017:766, dictum).


28      Of op grond van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), die is ingetrokken en vervangen door verordening nr. 1215/2012.


29      Zie in die zin mijn conclusie in de zaak Glawischnig-Piesczek (C‑18/18, EU:C:2019:458, punten 85 en 86 en voetnoot 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


30      De verwijzende rechter legt in zijn verzoek niet uit op grond waarvan de Oostenrijkse rechters zich bevoegd achtten om kennis te nemen van de vordering tegen GO4YU Beograd. De mogelijkheid om een in een derde land gevestigde persoon aan te klagen lijkt echter wel te bestaan in het Oostenrijkse recht [zie Petz, T., in Toshiyuki, K., Intellectual Property and Private International Law: Comparative Perspectives, Bloomsbury Publishing (UK), 2012, blz. 310 e.v.].


31      In casu is artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 niet van toepassing, aangezien dat artikel, net als artikel 7 van die verordening, alleen van toepassing is op verweerders die hun woonplaats (zetel) op het grondgebied van een lidstaat hebben (zie mutatis mutandis arrest van 11 april 2013, Sapir e.a., C‑645/11, EU:C:2013:228, punt 3 van het dictum).


32      Arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan (C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 48).


33      Naar analogie dus ook de eis van een verbod op het online beschikbaar stellen van auteursrechtelijk beschermde werken.