Language of document :

Arrest van het Gerecht van 28 februari 2024 – Sber/ECB

(Zaken T-647/21 en T-99/22)1

[„Economisch en monetair beleid – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Artikel 9, lid 1, tweede alinea, van verordening (EU) nr. 1024/2013 – Toepassing door de ECB van invorderingsrente overeenkomstig het Oostenrijkse recht in geval van schending van artikel 395 van verordening (EU) nr. 575/2013 en naar aanleiding van een besluit tot het opleggen van een administratieve geldelijke sanctie krachtens artikel 18 van verordening nr. 1024/2013 – Evenredigheid”]

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sber Vermögensverwaltungs AG, voorheen Sberbank Europe AG (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: M. Fellner, advocaat)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (vertegenwoordigers: K. Lackhoff, J. Poscia en M. Ioannidis, gemachtigden)

Interveniënte aan de zijde van de verwerende partij: Republiek Oostenrijk (vertegenwoordigers: J. Schmoll, F. Koppensteiner en A. Posch, gemachtigden)

Voorwerp

Met haar beroepen krachtens artikel 263 VWEU verzoekt verzoekster, Sber Vermögensverwaltungs AG, om nietigverklaring van besluit ECB-SSM-2021-ATSBE-7 van de Europese Centrale Bank (ECB) van 2 augustus 2021 en besluit ECB-SSM-2021-ATSBE-12 van de ECB van 21 december 2021. Deze twee besluiten zijn vastgesteld op grond van artikel 4, lid 1, onder d), en artikel 4, lid 3, alsmede artikel 9, lid 1, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 63), gelezen in samenhang met artikel 395, lid 1, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1), en § 97, lid 1, punt 2, van het Bundesgesetz über das Bankwesen (Bankwesengesetz) (wet op het bankwezen) van 30 juli 1993 (BGBl. 532/1993), zoals gewijzigd bij het Bundesgesetz, mit dem das Bankwesengesetz, das Börsegesetz 2018, das Finalitätsgesetz, das Finanzmarkt-Geldwäsche-Gesetz, das Sanierungs- und Abwicklungsgesetz, das Wertpapieraufsichtsgesetz 2018 und das Zentrale Gegenparteien-Vollzugsgesetz geändert werden (federale wet tot wijziging van de wet op het bankwezen, de wet effectenbeurs 2018, de doelstellingswet, de wet inzake het witwassen van geld op de financiële markten, de wet inzake sanering en vereffening, de wet inzake het toezicht op waardepapier 2018 en de wet inzake centrale tegenpartijen) van 28 mei 2021 (BGBl. I, 98/2021).

Dictum

De zaken T-647/21 en T-99/22 worden gevoegd voor het arrest.

In zaak T-647/21 hoeft niet meer te worden beslist.

In zaak T-99/22 wordt besluit ECB-SSM-2021-ATSBE-12 van de Europese Centrale Bank (ECB) van 21 december 2021 nietig verklaard.

De ECB wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Sber Vermögensverwaltungs AG.

De Republiek Oostenrijk draagt haar eigen kosten.

____________

1     PB C 481 van 29.11.2021.