Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2007 door Coop de France Bétail et Viande, voorheen Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCVB), tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 13 december 2006 in de gevoegde zaken T-217/03 en T-245/03, FNCVB e.a./ Commissie

(Zaak C-101/07 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Coop de France Bétail et Viande, voorheen Fédération nationale de la coopération bétail et viande (vertegenwoordiger: M. Ponsard, avocat)

Andere partijen in de procedure: Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL), Jeunes agriculteurs (JA), Commissie van de Europese Gemeenschappen, Franse Republiek

Conclusies

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 2006 in zaak T-217/03 te vernietigen;

vast te stellen dat geen geldboete aan rekwirante hoeft te worden opgelegd;

subsidiair, het bedrag van de bij dit arrest opgelegde geldboete te verlagen;

de Commissie te verwijzen in alle kosten die in de procedure in kort geding en in de hoofdzaak voor het Gerecht en in de procedure voor het Hof zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan. De eerste vijf middelen strekken tot vernietiging van het bestreden arrest. Met het eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht een vergissing heeft begaan door niet te aanvaarden dat de Commissie de rechten van de verdediging heeft geschonden doordat zij in de mededeling van de punten van bezwaar niet heeft vermeld welke methode zij bij de berekening van de geldboeten heeft toegepast. Met het twee middel betoogt zij dat het Gerecht de bewijzen met betrekking tot de geheime voortzetting van de overeenkomst van 24 oktober 2001 heeft verdraaid. In de derde plaats voert zij aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door onder verwijzing naar een algemene overeenkomst tussen slachthuizen en veehouders aan te nemen dat rekwirante aan de voortzetting van de overeenkomst heeft deelgenomen, zonder nauwkeurig vast te stellen dat zij heeft ingestemd met de voortzetting van deze overeenkomst. Voor het geval dat toch zou vaststaan dat rekwirante deze instemming heeft gegeven, stelt zij in de vierde plaats dat het Gerecht de overeenkomst ten onrechte als mededingingsverstorend heeft gekwalificeerd, zonder de algemene juridische en economische context waarin zij tot stand is gekomen en de eventuele gevolgen ervan te onderzoeken. In de vijfde plaats betoogt zij dat het Gerecht niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht en dat het bestreden arrest tegenstrijdig is gemotiveerd voor zover de omzet van de leden van rekwirante, en niet alleen die van rekwirante, in aanmerking is genomen bij de controle of het in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 bedoelde plafond van 10 % van de omzet niet was overschreden.

Met haar zesde middel, dat subsidiair strekt tot verlaging van de haar opgelegde geldboete, stelt rekwirante ten slotte dat, indien het Hof de vorige middelen zou afwijzen, in elk geval het bedrag van de opgelegde geldboete zou moeten worden verlaagd, aangezien dit niet overeenstemt met 10 %, maar met 20 % van haar omzet, wat in strijd is met de bewoordingen zelf van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17.

____________