Language of document : ECLI:EU:C:2009:626

Zaak C‑101/08

Audiolux SA e.a.

tegen

Groupe Bruxelles Lambert SA (GBL) e.a.

en

Bertelsmann AG e.a.

[verzoek van de Cour de cassation (Luxemburg) om een prejudiciële beslissing]

„Richtlijnen 77/91/EEG, 79/279/EEG en 2004/25/EG – Algemeen beginsel van gemeenschaprecht inzake bescherming van minderheidsaandeelhouders – Inexistent – Vennootschapsrecht – Verwerving van controle – Verplicht bod – Aanbeveling 77/534/EEG – Gedragscode”

Samenvatting van het arrest

Gemeenschapsrecht – Beginselen – Bescherming van minderheidsaandeelhouders

(Richtlijn 2004/25 van het Europees Parlement en de Raad, punt 8 van de considerans en art. 3, lid 1, sub a; richtlijnen van de Raad 77/91, art. 20 en 42, en 79/279, bijlage; aanbeveling 77/534 van de Commissie, bijlage)

Het gemeenschapsrecht kent geen algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk minderheidsaandeelhouders worden beschermd door de verplichting van de meerderheidsaandeelhouder die de zeggenschap over een vennootschap verkrijgt of uitoefent, om een bod op hun aandelen uit te brengen tegen dezelfde voorwaarden als overeengekomen bij de verwerving van de deelneming die de meerderheidsaandeelhouder de zeggenschap verschaft of deze zeggenschap versterkt.

Het enkele feit dat het afgeleide gemeenschapsrecht enkele bepalingen met betrekking tot de bescherming van minderheidsaandeelhouders bevat, volstaat immers op zichzelf niet om het bestaan van een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vast te stellen, met name indien de werkingssfeer ervan beperkt is tot welomschreven en welbepaalde rechten. Teneinde vast te stellen of er sprake is van een dergelijk beginsel, moet worden nagegaan of dergelijke bepalingen afdoende aanwijzingen bevatten voor het bestaan van het aangevoerde beginsel, aangezien deze bepalingen slechts indicatief zijn voor zover zij in dwingende bewoordingen zijn gesteld.

Ten eerste regelen de artikelen 20 en 42 van richtlijn 77/91 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen van zowel de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, en punt 2, sub a, van schema C in de bijlage bij richtlijn 79/279 tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, echter welomschreven situaties die duidelijk verschillen van die van een meerderheidsaandeelhouder die een deelneming heeft verworven die hem op bepaalde voorwaarden de zeggenschap over een vennootschap verschaft of deze zeggenschap versterkt, en regelen zij in wezen enkel zeer specifieke vennootschapsrechtelijke situaties, voor zover zij de vennootschap bepaalde verplichtingen opleggen ter bescherming van alle aandeelhouders. Deze bepalingen hebben bijgevolg niet het algemeen geldende karakter dat algemene rechtsbeginselen naar hun aard bezitten.

Wat in de tweede plaats het derde algemene beginsel en aanvullende bepaling 17 van de bij aanbeveling 77/534 gevoegde gedragscode, en richtlijn 2004/25 betreffende het openbaar overnamebod betreft, wijst noch deze code noch deze richtlijn uitdrukkelijk op het bestaan van een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht inzake bescherming van minderheidsaandeelhouders. Wat de gedragscode betreft, hebben de hierbij aanbevolen gedragsregels als rechtsbron dezelfde waarde als die welke op de markten worden gevolgd, hetgeen onverenigbaar is met de hypothese dat aan het derde algemene beginsel en aanvullende bepaling 17 van deze code een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht ten grondslag ligt. Voorts wordt in geen van die bepalingen van de gedragscode in absolute en dwingende bewoordingen een verplichting tot gelijke behandeling van aandeelhouders tot uitdrukking gebracht. Wat richtlijn 2004/25 betreft, zijn de artikelen 1, 5, lid 1, 15 en 16 van toepassing op specifieke situaties, zodat er geen algemeen beginsel met een bepaalde inhoud uit kan worden afgeleid. Deze bepalingen hebben ook niet het algemeen geldende karakter dat algemene rechtsbeginselen naar hun aard bezitten. Bovendien wordt in punt 8 van de considerans van deze richtlijn weliswaar verwezen naar de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, maar dit punt van de considerans heeft alleen betrekking op de procedurele waarborgen en houdt geen verband met enig beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders. Tevens kan uit het gebruik van de term „algemene beginselen” in artikel 3 van deze richtlijn niet worden afgeleid dat de gemeenschapswetgever aldus beoogt de in dit artikel vervatte beginselen aan te merken als algemene beginselen van gemeenschapsrecht. Blijkens de uitdrukking „voor de toepassing van deze richtlijn” gaat het hier slechts om richtsnoeren voor de toepassing van deze richtlijn door de lidstaten.

Bovendien kan de behandeling die inhoudt dat de meerderheidsaandeelhouder met alle minderheidsaandeelhouders overeenkomsten moet sluiten tegen dezelfde voorwaarden als die overeengekomen bij de verwerving van de deelneming die de zeggenschap verschaft of versterkt, en dat alle aandeelhouders het overeenkomstige recht hebben om hun aandelen aan de meerderheidsaandeelhouder te verkopen, niet worden gezien als een specifieke uitdrukking van het algemene beginsel van gelijke behandeling op het gebied van het vennootschapsrecht. Dit beginsel kan immers op zich geen bijzondere verplichting voor de meerderheidsaandeelhouder ten voordele van de andere aandeelhouders doen ontstaan, en op basis van dit beginsel kan evenmin worden vastgesteld in welke specifieke situatie een dergelijke verplichting geldt. Het kan ook niet bepalend zijn voor de keuze tussen verschillende mogelijke middelen voor de bescherming van minderheidsaandeelhouders, zoals die gesuggereerd in de bij aanbeveling 77/534 gevoegde gedragscode, en deze aanbeveling. Een dergelijke behandeling veronderstelt dat wetgevende keuzes zijn gemaakt op basis van een afweging van de betrokken belangen en vooraf vastgestelde precieze en gedetailleerde regels, en kan niet uit het algemene beginsel van gelijke behandeling worden afgeleid. De algemene beginselen van gemeenschapsrecht hebben immers een grondwettelijk karakter, terwijl deze behandeling zo specifiek is dat deze bij wege van wetgeving dient te worden uitgewerkt, namelijk, op communautair niveau, bij wege van een besluit van afgeleid gemeenschapsrecht. Deze behandeling kan dus niet als een autonoom algemeen beginsel van gemeenschapsrecht worden beschouwd.

(cf. punten 34, 42-45, 50-51, 55, 57, 61-64 en dictum)