Language of document :

Beroep ingesteld op 4 april 2012 - Deutsche Post/Commissie

(Zaak T-152/12)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Post AG (Bonn, Duitsland) (vertegenwoordigers: J. Sedemund, T. Lübbig en M. Klasse, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de artikelen 1 en 2 van beschikking C(2012) 184 def. van de Commissie van 25 januari 2012, betreffende de door Duitsland ten gunste van Deutsche Post AG vastgestelde steunmaatregel C 36/2007 (ex NN 25/2007), nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster dertien middelen aan.

A.     Ter ondersteuning van haar vordering tot nietigverklaring van artikel 1 en de artikelen 4 tot en met 6 van de beschikking van de Commissie van 25 januari 2012 voert verzoekster tien middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, doordat de gedeeltelijke financiering van de "Pensions-Altlasten" (de gecumuleerde pensioenkosten) van een voormalig openbaar bedrijf - in strijd met de "Combus"-rechtspraak van het Gerecht2 - als staatssteun is gekwalificeerd.

Tweede middel: schending van artikel 108, lid 1, VWEU en artikel 1, sub b-i, van verordening (EG) nr. 659/19994, op grond dat de gedeeltelijke financiering van de "Pensions-Altlasten" ten onrechte als "nieuwe" steun is aangemerkt.

Derde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien de inkomsten uit gereglementeerde tarieven en de gestelde onjuiste verdeling van de kosten tussen twee productcategorieën - in strijd met de rechtspraak die door het Hof is ontwikkeld in het arrest PreussenElektra - ten onrechte als staatssteunelementen zijn opgevat.

Vierde middel: misbruik van bevoegdheid, beoordelingsfouten en schending van het discriminatieverbod en van de verplichting tot loyale samenwerking met de lidstaten, door retroactief in te grijpen in de nationale tariefregeling, in weerwil van het feit dat de Commissie al jarenlang bekend was met deze regeling, alsook volkomen in strijd met haar eerdere beschikkingspraktijk.

Vijfde middel: schending van de artikelen 107, leden 1 en 3, VWEU, door een onjuiste vaststelling van de door particuliere concurrenten te betalen sociale bijdragen ("Benchmark") en door een fictieve verhoging van de door ambtenaren daadwerkelijk betaalde brutobijdragen, als berekeningsbasis voor de vaststelling van de "Benchmark".

Zesde middel: niet-nakoming van de verplichting tot toereikende motivering krachtens artikel 296 VWEU, aangezien de bijzonder omvangrijke inhoud van de bestreden beschikking deels onduidelijk, tegenstrijdig of onbegrijpelijk is en er geen duidelijke samenhang tussen de verschillende delen ervan bestaat.

Zevende middel: schending van het legaliteitsbeginsel en van artikel 107, lid 1, VWEU, wegens tegenstrijdige vaststelling en onvoldoende duidelijkheid van de voor het terug te vorderen bedrag gehanteerde berekeningsbasis.

Achtste middel: schending van het recht op behandeling van de zaak "binnen een redelijke termijn", als onderdeel van het recht op "behoorlijk bestuur" overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 659/1999, aangezien de procedure meer dan twaalf jaar heeft geduurd, namelijk van de datum van vaststelling van de beschikking houdende inleiding van de procedure in 1991, tot het tijdstip waarop de bestreden beschikking is gegeven, op 25 januari 2012.

Negende middel: schending van het recht op "behoorlijk bestuur" overeenkomstig artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en schending van artikel 15 van verordening nr. 659/1999, gelet op de volslagen passieve houding van de Commissie met betrekking tot de tariefregeling volgens § 20, lid 2, PostG, waarvan zij nochtans sinds ten laatste 1999 op de hoogte was en die zij pas meer dan elf jaar later tot voorwerp van de procedure heeft gemaakt, door de beschikking van 10 mei 2011 houdende uitbreiding van de procedure vast te stellen.

Tiende middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het beginsel van behoorlijk bestuur, zoals deze beginselen worden beschermd door de grondwet, alsook van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 659/1999, door een onjuiste beoordeling van de vraag of de procedure met de beschikking van 2002 al dan niet was beëindigd, welke beschikking - in strijd met de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 659/1999 neergelegde verplichting - de staatssteun waartegen de procedure was ingeleid en waartoe ook de "Pensions-Altlasten" behoorden, volgens de Commissie niet "definitief" had geregeld.

B.     Ter ondersteuning van haar vordering tot nietigverklaring van artikel 1 alsook van de artikelen 4 tot en met 6 van de beschikking van de Commissie van 25 januari 2012 voert verzoekster drie bijkomende middelen aan.

Elfde middel: schending van het beginsel van "behoorlijk bestuur" en van het recht op behandeling van de zaak "binnen een redelijke termijn", doordat, zoals het Gerecht reeds in het arrest van 1 juli 2008 in zaak T-266/02, Deutsche Post/Commissie, heeft geoordeeld, ten onrechte niet is onderzocht of wel degelijk sprake was van een "overcompensatie" door de vanaf 1999 verstrekte "financiële compensatie".

Twaalfde middel: schending van artikel 106, lid 2, VWEU, door ontoereikende motivering van de vaststelling dat het vierde criterium van het "Altmark-arrest" in casu niet is vervuld.

Dertiende middel: onjuiste toepassing van het staatssteunelement waarin artikel 107, lid 1, VWEU voorziet, aangezien de "financiële compensatie" voldoet aan de voorwaarden inzake het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, VWEU.

____________

1 - Arrest van het Gerecht van 16 maart 2004, Danske Busvognmænd/Commissie (T-157/01, Jurispr. blz. II-917).

2 - Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).

3 - Arrest Hof van 13 maart 2001, PreussenElektra (C-379/98, Jurispr., blz. I-2099).

4 - Arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans und Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, Jurispr. blz. I-7747).