Language of document :

Beroep ingesteld op 2 april 2012 - Helleense Republiek/Commissie

(Zaak T-150/12)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias, X. Basakou en A. Vasilopoulou)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit C(2011)9335 definitief van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende steun van Griekenland aan graanproducerende landbouwers en coöperaties voor de ophaling van graan [nr. SA 27354 (C 36/2010) (ex NN 3/2010 en ex CP 11/2009)] nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep vordert de Helleense Republiek nietigverklaring van besluit nr. C(2011)9335 definitief van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende steun van Griekenland aan graanproducerende landbouwers en coöperaties voor de ophaling van graan [nr. SA 27354 (C 36/2010) (ex NN 3/2010 en ex CP 11/2009)].

Met haar eerste middel stelt verzoekster dat het bestreden besluit onbegrijpelijk is, omdat niet duidelijk naar voren komt i) waarin de onrechtmatige steun bestaat, ii) hoe het bedrag wordt vastgesteld, en iii) wie de begunstigden zijn van wie de steun moet worden teruggevorderd. Daarnaast stelt zij dat ook de publicatie van het voorafgaande onderzoek door de Commissie onduidelijk is, waardoor de rechtszekerheid wordt ondermijnd en de rechten van verweer van belanghebbenden worden geschonden, hetgeen in strijd is met de artikelen 108, lid 2, VWEU juncto artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999.

Met haar tweede middel voert verzoekster aan dat artikel 107, lid 1, VWEU onjuist is uitgelegd en toegepast en de feiten onjuist zijn beoordeeld, aangezien de verstrekte steun (de garantie en de renteloze leningen) niet voldeed aan de voorwaarden om als onrechtmatige steunmaatregel te worden gekwalificeerd.

Met haar derde middel stelt verzoekster dat de feiten in het bestreden besluit onjuist zijn beoordeeld en wezenlijke procedurevoorschriften zijn geschonden, aangezien de Commissie, als gevolg van een onjuiste beoordeling van de feiten en zonder of zonder toereikende motivering, tot de conclusie is gekomen dat de renteloze leningen en de staatsgarantie voor de leningen aan de plaatselijke bonden van landbouwcoöperaties onrechtmatige steunmaatregelen opleveren, omdat zij een selectief economisch voordeel boden aan de directe en indirecte begunstigden, de mededinging dreigden te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig dreigden te beïnvloeden.

4.    Met haar vierde middel stelt verzoekster dat de Commissie artikel 107, lid 3, sub b VWEU onjuist heeft uitgelegd en toegepast en haar beoordelingsvrijheid op het gebied van de staatssteun op incorrecte wijze heeft uitgeoefend, aangezien de uitkeringen van 2009 hoe dan ook als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd hadden moeten worden vanwege de ernstige situatie waarin de Griekse economie zoals bekend verkeerde, en omdat de inwerkingtreding van een bepaling van primair recht van de Europese Unie niet kan afhangen van de inwerkingtreding van een mededeling van de Commissie, zoals het voorlopig communautair bestek. Daarnaast heeft de Commissie zonder toereikende motivering het betoog van verzoekster verworpen dat in casu aan de voorwaarden van het voorlopig communautair bestek was voldaan.

5.    Met haar vijfde middel voert verzoekster aan dat artikel 107 VWEU door de Commissie onjuist is uitgelegd en toegepast. Zij heeft namelijk ten onrechte in de als onrechtmatige steunmaatregel terug te vorderen bedragen opgenomen a) een deel van de rente dat uit hoofde van de leningovereenkomst en ministerieel decreet nr. 56700/B3033/08.12.2008 een bijdrage is (bijdrage van 0,12 % als bedoeld in wet nr. 128/75), en b) de garantiepremie van 2 % ten gunste van de staat als bedoeld in ministerieel decreet nr. 2/21304/0025/26.10.2010. Deze bedragen vormen geen steunmaatregel en moeten van het terug te vorderen totaalbedrag worden afgetrokken.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.