Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 21 januari 2005 ingesteld door Outokumpu OYJ en Outokumpu Copper Products OY tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-20/05)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 21 januari 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Outokumpu OYJ, gevestigd te Espoo (Finland), en Outokumpu Copper Products OY, gevestigd te Espoo (Finland), vertegenwoordigd door J. Ratliff, Barrister, en F. Distefano en J. Luostarinen, advocaten.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

─    artikel 2 van de beschikking van de Commissie van 3 september 2004 (zaak nr. COMP/E-1/38.069 - Koperen leidingbuizen) nietig te verklaren voorzover het de aan verzoeksters opgelegde geldboete betreft;

─    de bij die beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete te verlagen krachtens de rechtsmacht van het Gerecht;

─    de Commissie te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bestreden beschikking stelde de Commissie vast dat verzoeksters samen met andere ondernemingen artikel 81, lid 1, EG hebben geschonden door deel te nemen aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bestonden in prijsafspraken en marktverdeling in de sector koperen leidingbuizen.

Tot staving van hun vordering stellen verzoeksters allereerst dat de Commissie in rechte heeft gedwaald toen zij de aan verzoeksters opgelegde geldboete met 50 % heeft verhoogd wegens recidive, op grond dat verzoeksters reeds een soortgelijke inbreuk hadden gepleegd in de roestvrijstaalzaak. In dat verband stellen verzoeksters dat de Commissie artikel 23 van verordening nr. 1/20031, haar eigen boeterichtsnoeren van 1998, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, en een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

Verzoeksters stellen verder dat de Commissie zowel in rechte als bij haar beoordeling van de feiten heeft gedwaald toen zij de aan verzoeksters opgelegde geldboete met 50 % heeft verhoogd met het oog op de afschrikkende werking. In dat verband stellen zij dat de Commissie die afschrikkende werking onjuist en in strijd met artikel 23 van verordening nr. 1/2003, haar eigen boeterichtsnoeren van 1998 en de algemene beginselen inzake geldboeten, bestraffing en evenredigheid heeft beoordeeld, aangezien verzoeksters slechts groter zijn geworden dan de andere bij de inbreuk betrokken ondernemingen door overnames tegen het einde van of zelfs na de inbreuk. In datzelfde verband stellen verzoeksters dat de Commissie heeft gedwaald door enkel de omzet in aanmerking te nemen in plaats van alle omstandigheden van verzoeksters.

Ten slotte stellen verzoeksters dat de Commissie het recht onjuist heeft uitgelegd toen zij met het oog op de geldboete niet enkel de "verwerkingsmarge" voor de verwerking van koper tot leidingbuizen in aanmerking heeft genomen, maar ook de omzet voor koper, waaromtrent geen onrechtmatige samenwerking plaatsvond. Volgens verzoeksters heeft deze fout tot een buitensporig hoge geldboete geleid.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).