Language of document :

Beroep ingesteld op 9 juli 2021 – HB / Commissie

(Zaak T-408/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: HB (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren

bijgevolg,

de Commissiebesluiten van 5 mei 2021 die zijn meegedeeld op 10 mei 2021 en betrekking hebben op de terugvordering van respectievelijk (i) 4 241 507 EUR (opdracht TACIS/2006/101-510) (hoofdsom) of 4 674 256,92 EUR (hoofdsom vermeerderd met vertragingsrente op 30 april 2021) en (ii) 1 197 055,86 EUR (opdracht CARDS/2008/166-429) (hoofdsom) of 1 298 608,85 EUR (hoofdsom vermeerderd met vertragingsrente op 30 april 2021) waar 399 825 EUR van moet worden afgetrokken, nietig verklaren;

de terugbetaling gelasten van alle bedragen die de Commissie op grond van dit besluit mogelijkerwijs heeft teruggevorderd, vermeerderd met vertragingsrente tegen de door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet vermeerderd met 7 punten;

de betaling gelasten van een symbolische bedrag van 1 EUR als schadevergoeding, onder voorbehoud van wijziging;

de Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Het eerste middel is ontleend aan de onbevoegdheid van de Commissie om de bestreden besluiten vast te stellen, het ontbreken van een rechtsgrondslag en schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen. Verzoekster meent dat de Commissie onbevoegd was om de bestreden besluiten vast te stellen die een executoriale titel vormden ter inning van de schuldvordering die de Commissie jegens haar meent te hebben omdat in de hen bindende overeenkomst geen arbitragebeding is opgenomen waarbij de rechterlijke instanties van de Unie bevoegd worden verklaard voor contractuele geschillen tussen hen.

Het tweede middel is ontleend aan schending van het Financieel Reglement aangezien de Commissie geen enkele schuldvordering jegens verzoekster had en in ieder geval geen enkele vaststaande schuldvordering.

Het derde middel is ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften, de zorgvuldigheidsplicht en het beginsel van onpartijdigheid zoals vastgelegd in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verzoekster stelt dat de inleiding van de terugvorderingsprocedure in het bestreden besluit wordt gerechtvaardigd door erop te wijzen dat zij niet heeft gereageerd op de debetnota, de herinneringsbrief en de ingebrekestelling. Zodoende verzuimt verweerster ten eerste om te preciseren dat verzoekster deze drie stukken heeft betwist en ten tweede om te vermelden dat de Belgische rechter zich bevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het beroep dat bij hem is ingesteld op grond van de twee overeenkomsten. Verzoekster voegt daaraan toe dat verweerster tevens haar motiveringsplicht niet is nagekomen omdat zij de gronden niet heeft toegelicht die haar in het onderhavige geval ertoe hebben gebracht te besluiten zoals zij heeft gedaan. Ten slotte is verzoekster van mening dat de Commissie de relevante elementen van het onderhavige geval niet zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht.

____________