Language of document : ECLI:EU:T:2005:2

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Derde kamer)

10 januari 2005 (*)

„Visserijbeleid – Uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector – Aanvraag tot goedkeuring voor oprichting van gemengde vennootschappen – Geen standpuntbepaling door Commissie – Beroep wegens nalaten – Beroep kennelijk ongegrond”

In zaak T‑209/04,

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad, abogado del Estado, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en S. Pardo Quintillán als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep wegens nalaten, strekkende tot vaststelling dat de Commissie onrechtmatig heeft verzuimd een standpunt te bepalen over de door de Spaanse autoriteiten aangevraagde goedkeuringen voor de oprichting van gemengde vennootschappen overeenkomstig verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (PB L 337, blz. 10), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2369/2002 van de Raad van 20 december 2002 (PB L 358, blz. 49),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, kamerpresident, J. Azizi en E. Cremona, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Rechtskader

 Gemeenschapsrecht

1        Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (PB L 337, blz. 10) stelt overeenkomstig haar artikel 1 „een kader [vast] voor de structurele acties in de sector op het grondgebied van een lidstaat”. Artikel 7, „Aanpassing van de visserij-inspanning”, betreft de maatregelen die de lidstaten kunnen nemen tot aanpassing van de visserij-inspanning om de doelstellingen van de meerjarige oriëntatieprogramma’s te bereiken. Een van deze maatregelen is de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van vaartuigen, onder meer door de definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, ook in het kader van een gemengde vennootschap.

2        Volgens artikel 8 van verordening nr. 2792/1999 wordt onder een gemengde vennootschap „een handelsonderneming verstaan met een of meer partners die onderdaan zijn van het derde land waar het vaartuig is geregistreerd”.

3        Verordening (EG) nr. 2369/2002 van de Raad van 20 december 2002 houdende wijziging van verordening nr. 2792/1999 (PB L 358, blz. 49) heeft artikel 7, lid 3, van verordening nr. 2792/1999 gewijzigd. Het luidt thans:

„Definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van vaartuigen is mogelijk door:

a)      [...]

b)      tot en met 31 december 2004, de definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, ook in het kader van een gemengde vennootschap in de zin van artikel 8, na toestemming van de bevoegde autoriteiten van het betrokken land, mits aan de volgende voorwaarden voldaan is:

i)      er bestaat een visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het derde land van overbrenging, en er bestaan passende garanties dat het internationale recht niet zal worden geschonden, met name met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de visbestanden of andere doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de arbeidsvoorwaarden van de vissers.

De Commissie kan per geval afwijkingen toestaan voor definitieve overbrenging, in het kader van gemengde vennootschappen, naar derde landen waar de belangen van de Gemeenschap de sluiting van een visserijovereenkomst niet rechtvaardigen en aan de andere voorwaarden voor overbrenging is voldaan.

ii)      het derde land waarnaar het vaartuig moet worden overgebracht is geen kandidaat voor toetreding;

iii)      de overbrenging leidt tot een vermindering van de visserij-inspanningen voor de bestanden die voorheen door het overgebrachte vaartuig werden bevist; dit criterium is echter niet van toepassing als het overgebrachte vaartuig in het kader van een visserijovereenkomst met de Gemeenschap of een andere overeenkomst visserijrechten heeft verloren;

iv)      indien het derde land waarnaar het vaartuig wordt overgebracht, geen overeenkomstsluitende of medewerkende partij is bij de betrokken regionale visserijorganisaties: het land is niet door een dergelijke organisatie aangemerkt als een land dat visserijactiviteiten toelaat die de doeltreffendheid van de internationale instandhoudingsmaatregelen in het gedrang brengen. De Commissie maakt periodiek in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een lijst van de betrokken landen bekend;

[...]”

 Nationaal rechtskader

4        In het Spaanse recht is de verlening van steun aan gemengde vennootschappen geregeld in hoofdstuk V van Real Decreto (koninklijk decreet) nr. 1048/2003 van 1 augustus 2003 (BOE nr. 184 van 2 augustus 2003, blz. 29958), waarvan artikel 60 bepaalt: „Het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening behandelt het dossier, beslist en betaalt overeenkomstig de daartoe in de desbetreffende inschrijvingsoproepen vastgestelde procedure”.

5        Volgens artikel 6, lid 2, van Orden (verordening) APA/2222/2003 van 1 augustus 2003 (BOE nr. 186 van 5 augustus 2003, blz. 30277) wordt „de steunaanvraag geacht te zijn afgewezen, indien er binnen drie maanden na de indiening ervan niet uitdrukkelijk op is beslist”.

 Feiten

6        De Spaanse autoriteiten hebben bij de diensten van de Commissie overeenkomstig artikel 7, lid 3, sub b‑i, van verordening nr. 2792/99 in totaal 35 aanvragen om afwijking ingediend in verband met de voorgenomen oprichting van gemengde vennootschappen. Verzoeker vermeldt in zijn verzoekschrift met name de aanvragen voor het voornemen van Pevega SA, bij de Commissie ingekomen op 12 september 2003 (overbrenging van het vaartuig Pevegasa V); van Pesquerías Santa Uxía SL, ingekomen op 4 december 2003 (overbrenging van het vaartuig Madre Rosa); van Balcagia CB, ingekomen op 9 december 2003 (overbrenging van het vaartuig Balcagia); van Calvopesca SA, ingekomen op 16 december 2003 (overbrenging van de vaartuigen Montefrisa IX en Montecelo) en ten slotte drie aanvragen van Mariño Segundo SL, ingekomen op 22 december 2003 (overbrenging van de vaartuigen Enterprace, Oitz en Ramos Primero).

7        Bij faxbericht van 8 januari 2004 wezen de Spaanse autoriteiten de Commissie erop dat zij nog geen antwoord over de afwijking voor het project van Pevega, SA hadden ontvangen en dat „de reder van het vaartuig had meegedeeld dat de vergunning [...] definitief verloren was indien het vaartuig niet vóór 20 januari van het lopende jaar werd uitgevoerd”.

8        Bij brief van 13 januari 2004 antwoordde de Commissie de Spaanse autoriteiten dat zij „niet gebonden [was] aan een termijn” en voegde eraan toe:

„De [betrokken] voornemens tot oprichting van een gemengde vennootschap moeten door de Commissie individueel worden goedgekeurd voordat de administratieve instantie besluit tot verlening van steun via het financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). Dat belet de reder evenwel niet dienovereenkomstig te handelen, het betrokken vaartuig uit te voeren en de gemengde vennootschap op te richten nadat zijn steunaanvraag door de bevoegde instantie van de lidstaat is ingeschreven.”

9        Op 30 januari 2004 ontvingen verweersters diensten aanvullende inlichtingen over onder meer de vroegere visserij-activiteiten van de Balcagia, de Montefrisa IX, de Montecelo, de Enterprace en de Ramos Primero.

10      Bij brief van 17 februari 2004 heeft verzoeker verweerster formeel krachtens artikel 232 EG uitgenodigd tot handelen en „een beslissing te nemen op de aangevraagde administratieve goedkeuringen” voor de zeven oprichtingsvoornemens van respectievelijk Pevega SA, Pesquerías Santa Uxía SL, Balcagia CB, Calvopesca SA en Mariño Segundo SL.

11      Bij beschikkingen van 26 maart 2004 zijn afwijkingen verleend voor Pevega SA ter zake van de overbrenging van de Pevegasa V, voor Pesquerías Santa Uxía SL ter zake van de overbrenging van de Madre Rosa, en voor Mariño Segundo SL ter zake van de overbrenging van de Oitz.

12      Op 1 april 2004 ontving de permanente vertegenwoordiging van het Koninkrijk Spanje bij de Europese Unie een brief van de Commissie waarin deze de ontvangst van de aanmaningsbrief van het Koninkrijk Spanje bevestigde, verklaarde zich bewust te zijn van de moeilijkheden die de Spaanse administratie bij de uitvoering van de maatregel „gemengde vennootschappen” ondervond, en bepaalde verschillen in de uitlegging van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 2792/1999 vaststelde. Tot slot wees de Commissie erop dat zij de op 12 september 2003 door de Spaanse autoriteiten ingediende aanvraag om afwijking welwillend zou onderzoeken en binnen de in de aanmaningsbrief gestelde termijn zou beslissen.

13      Op 17 juni 2004 hebben de diensten van de Commissie gunstig geadviseerd over de afwijkingsaanvraag van Mariño Segundo SL voor de overbrenging van de Ramos Primero en ongunstig over die van Mariño Segundo SL voor de Enterprace, van Calvopesca SA voor de Montefrisa IX en de Montecelo en van Balcagia CB voor de Balcagia.

14      Over de bevindingen inzake de Ramos Primero zijn de bevoegde diensten van de Commissie geraadpleegd, zoals vereist. Zij zijn vervolgens voorgelegd aan de Commissie, die de Spaanse regering bij brief van 13 juli 2004 heeft meegedeeld dat zij de aangevraagde afwijking bij beschikking van 12 juli 2004 had verleend.

15      Wat de overige drie aanvragen betreft, voor de overbrenging van de Balcagia, de Montefrisa IX, de Montecelo en de Enterprace, deelden de Spaanse autoriteiten de diensten van de Commissie op 30 juni 2004 mee dat zij hun aanvullende inlichtingen zouden verstrekken die huns inziens bewezen dat toch was voldaan aan het criterium van de vermindering van de visserij-inspanningen. Dit werd door het Spaanse Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening bevestigd bij faxbericht van 7 juli 2004. In dit bericht vroegen „de Spaanse autoriteiten op basis van de in hun brief aangevoerde omstandigheden om niet te beslissen over de in de brief genoemde drie oprichtingsvoornemens voor een gemengde vennootschap alvorens de Commissie de te verstrekken aanvullende inlichtingen [had] onderzocht”.

16      Een deel van de door de Spaanse autoriteiten beloofde aanvullende informatie, in het bijzonder met betrekking tot de Montefrisa IX en de Montecelo, is de Commissie bij faxbericht van 9 juli 2004 verstrekt.

17      Ten slotte hebben de Spaanse autoriteiten bij brief van 26 april 2004 nog een aanvraag tot afwijking ingediend, namelijk van Gude González Hermanos SC voor de overbrenging van de Cosmos. Bij brief van 15 juni 2004 deelden de diensten van de Commissie de Spaanse autoriteiten mee dat bepaalde gegevens ontbraken die voor de analyse van de aanvraag essentieel waren, en hun dus nog moesten worden toegezonden.

 Procesverloop en conclusies van de partijen

18      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 juni 2004, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld. Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op dezelfde datum, heeft verzoeker het Gerecht verzocht om op het beroep uitspraak te doen volgens de versnelde procedure van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

19      Bij brief van 28 juni 2004 heeft verweerster het Gerecht meegedeeld dat zij zich niet verzette tegen een versnelde behandeling van het beroep.

20      Bij beschikking van 12 juli 2004 heeft het Gerecht (Derde kamer) het verzoek om versnelde behandeling volgens artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering ingewilligd.

21      In het kader van maatregelen tot organisatie van de procesvoering heeft het Gerecht partijen uitgenodigd schriftelijke vragen te beantwoorden. Partijen hebben deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoord.

22      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        vast te stellen dat verweerster, door na te laten binnen een redelijke termijn een standpunt te bepalen ten aanzien van de gevraagde goedkeuringen, de verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens artikel 7, lid 3, van verordening nr. 2792/1999, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2369/2002;

–        verweerster te verwijzen in de kosten.

23      Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voorzover het de afwijkingsaanvragen voor de Pevegasa V, de Madre Rosa, de Oitz en de Cosmos betreft;

–        vast te stellen dat geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan op het beroep in de hoofdzaak voorzover het de afwijkingsaanvraag voor de Ramos Primero betreft;

–        het beroep ongegrond te verklaren wat de aanvragen voor de Balcagia, de Montefrisa IX, de Montecelo en de Enterprace betreft;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Argumenten van partijen

24      Volgens verzoeker kan tot 31 december 2004 steun voor de oprichting van een gemengde vennootschap worden verkregen krachtens verordening nr. 2792/1999. Dat heeft de Commissie in een antwoord op een parlementaire vraag over verordening nr. 2369/2002 zelf toegegeven: „De Commissie kan derhalve [...] niet aangeven welke voorwaarden om voor de steun in aanmerking te komen zullen gelden na de in genoemde verordening bepaalde uiterste datum, namelijk 31 december 2004.” Wanneer het vaartuig naar een derde land wordt overgebracht dat geen visserij-overeenkomst met de Europese Gemeenschap heeft gesloten, is het noodzakelijk dat de Commissie een afwijking toestaat.

25      Volgens verzoeker is deze afwijking juridisch een voorafgaande administratieve goedkeuring. Dat de administratieve procedure voor de verlening ervan niet geregeld is, betekent nog niet dat de Commissie de beslissing over de haar voorgelegde gevallen onredelijk lang kan uitstellen. Verweerster is hoe dan ook juridisch gehouden te beslissen. In verband met een ander type administratieve procedure, namelijk de klachtprocedure bij schending van de mededingingsregels, die evenmin een vooraf vastgestelde beslistermijn kent, heeft het Gerecht verklaard dat de Commissie gehouden is binnen een redelijke termijn hetzij een procedure in te leiden tegen degene tegen wie de klacht is gericht, hetzij de klacht definitief af te wijzen (arrest Gerecht van 9 september 1999, UPS Europe/Commissie, T‑127/98, Jurispr. blz. II‑2633). Volgens verzoeker is verweerster ook in deze zaak gehouden binnen een redelijke termijn te beslissen; deze termijn is kennelijk reeds verstreken, aangezien de beslistermijn die in het nationale recht aan de bevoegde Spaanse autoriteiten is gesteld, is verstreken.

26      Verzoeker merkt op dat verweerster in haar brief van 13 januari 2004 voorstelt dat de reder het betrokken vaartuig uitvoert zonder tevoren een afwijking te hebben verkregen. Volgens verzoeker is deze oplossing in strijd met bijlage III, punt 1.1, sub b‑ii, van verordening nr. 2792/99, volgens hetwelk het vaartuig op het tijdstip dat het besluit tot toekenning van de premie wordt genomen, operationeel moet zijn, hetgeen niet het geval is wanneer het vaartuig op het tijdstip van het besluit tot steunverlening reeds is uitgevoerd.

27      Volgens verzoeker is de situatie bijzonder nijpend geworden doordat de Commissie niet binnen een redelijke termijn heeft beslist. Enerzijds kan de steun waarover de Spaanse autoriteiten moeten besluiten, slechts tot 31 december 2004 worden toegekend. Dit is de uiterste datum waarop de nationale autoriteiten de betrokkene kennis moeten hebben gegeven van het besluit tot steunverlening. Er moet rekening mee worden gehouden dat vanaf het tijdstip waarop de Spaanse administratie de mededeling van de Commissie over de goedkeuring van de steun ontvangt, gemiddeld een maand nodig is om het besluit te nemen, aangezien daardoor een uitgave ontstaat die door de Intervención Delegada del Estado moet worden gecontroleerd en geboekt. Bovendien kunnen de overeenkomstig de nationale regeling door de betrokkene over te leggen certificaten en documenten intussen zijn komen te vervallen. Dan moet de administratie de betrokkene opnieuw om deze documenten vragen, met alle kosten, vertragingen en nadelen van dien.

28      Anderzijds kan de overschrijding van de door het nationale recht aan de Spaanse autoriteiten opgelegde beslistermijn tot aansprakelijkheid van de staat jegens de steunaanvragers leiden.

29      Verweerster merkt in de eerste plaats op dat de beschikkingen met de gevraagde afwijking voor drie van de in de aanmaningsbrief bedoelde voornemens tot oprichting van een gemengde vennootschap, betreffende de overbrenging van de Pevegasa V, de Madre Rosa en de Oitz, op 26 maart 2004 zijn gegeven. Verzoeker heeft deze drie beschikkingen weliswaar in zijn verzoekschrift vermeld, maar het is niet gemakkelijk vast te stellen of het beroep wegens nalaten daarop betrekking heeft, want het voorwerp van het verzoekschrift is uiterst vaag. Het beroep wegens nalaten moet hoe dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard voorzover het deze drie aanvragen om afwijking betreft, daar het gestelde verzuim wat deze aanvragen betreft vóór de instelling van het onderhavige beroep is beëindigd.

30      In de tweede plaats stelt verweerster dat de beschikking betreffende de overbrenging van de Ramos Primero op 12 juli 2004 is gegeven. Bijgevolg verzoekt zij vast te stellen dat niet behoeft te worden beslist op het beroep wegens nalaten van het Koninkrijk Spanje wat dit verzoek om afwijking betreft.

31      In de derde plaats merkt verweerster op dat haar diensten met betrekking tot de projecten voor de Balcagia, de Montefrisa IX, de Montecelo en de Enterprace op 17 juni 2004 tot een conclusie zijn gekomen en ze haar ter beslissing hebben voorgelegd. De Spaanse autoriteiten hebben haar op 7 juli 2004 evenwel zelf gevraagd, niet te beslissen op deze drie aanvragen zolang haar diensten niet de aanvullende inlichtingen hadden onderzocht, die deze autoriteiten de Commissie op 9 juli 2004 gedeeltelijk hebben toegezonden of hebben toegezegd toe te zenden. Wat deze drie aanvragen om afwijking betreft, acht verweerster verzoekers beroep ongegrond, daar verzoeker alleen verantwoordelijk is voor de vertraging bij de vaststelling van deze beschikkingen.

32      Wat in de vierde plaats de gevraagde afwijking voor de Cosmos betreft, hebben de Spaanse autoriteiten verweerster in casu geen formele aanmaningsbrief met het verzoek te handelen gezonden. De formele aanmaningsbrief van februari 2004 dateert namelijk van vóór de indiening van deze aanvraag, zodat verzoeker er niet naar kan verwijzen. In deze omstandigheden moet het beroep, wat de aangevraagde afwijking voor de overbrenging van de Cosmos betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard daar niet is voldaan aan de vormvoorschriften voor de instelling ervan.

 Beoordeling door het Gerecht

33      Volgens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

34      Ingevolge artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht in iedere stand van het geding ambtshalve middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn, in behandeling nemen of, na partijen te hebben gehoord, vaststellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op behoeft te worden beslist.

35      In casu acht het Gerecht zich door de stukken van het dossier voldoende ingelicht om te kunnen beslissen zonder de behandeling voort te zetten.

36      Om te beginnen moet het voorwerp van het geding worden afgebakend. Enerzijds is het voorwerp van het verzoekschrift namelijk zeer vaag; het verwijst alleen naar de „door de Spaanse autoriteiten aangevraagde goedkeuringen”. Anderzijds worden in het verzoekschrift acht goedkeuringsaanvragen genoemd, waarvan er zeven in de aanmaningsbrief zouden zijn vermeld.

37      Op de daarover door het Gerecht gestelde vraag heeft verzoeker op 9 november 2004 geantwoord dat de aangevraagde afwijkingen die in de uitnodiging tot handelen alsook in het verzoekschrift worden vermeld en die verweerster nog moet toestaan, de Balcagia, de Montefrisa IX, de Montecelo en de Enterprace betreffen. Hij heeft in dit opzicht verklaard dat het voorwerp van het geding is beperkt. Voorts stelde verzoeker dat de verwijzing in het verzoekschrift naar het verzoek om afwijking voor de Cosmos alleen tot doel had, de aandacht van het Gerecht erop te vestigen dat „het probleem bl[eef] bestaan en dat hij zich het recht voorbeh[ield] een nieuwe procedure in te leiden door een nieuwe uitnodiging tot handelen voor een groot aantal vaartuigen te zenden”. Daaruit volgt dat verzoeker met betrekking tot de aanvragen voor de Pevegasa V, de Madre Rosa, de Oitz en de Ramos Primero afstand van instantie heeft gedaan en dat het voorwerp van het beroep niet de aanvraag voor de Cosmos betreft.

38      Voorts hebben de Spaanse autoriteiten verweerster bij faxbericht van 5 november 2004 meegedeeld dat Calvopesca afzag van het verzoek om afwijking voor de overbrenging van de Montefrisa IX en de Montecelo. Op een desbetreffende vraag van het Gerecht heeft verzoeker geantwoord dat het onderhavige beroep nog altijd een voorwerp heeft, aangezien verweerster nog niet heeft beslist op de aanvragen voor de Balcagia en de Enterprace.

39      Bijgevolg is het beroep thans beperkt tot de vaststelling van het verzuim van de Commissie met betrekking tot de afwijkingsaanvragen voor de Balcagia en de Enterprace.

40      Dienaangaande moet in de eerste plaats erop worden gewezen dat verweersters diensten op 17 juni 2004 ongunstig hebben geadviseerd over deze twee aanvragen.

41      In de tweede plaats hebben de Spaanse autoriteiten verweersters diensten op 30 juni 2004 meegedeeld dat zij hun aanvullende inlichtingen zouden verstrekken ten bewijze dat toch was voldaan aan het criterium van de vermindering van de visserij-inspanningen. Dit is bevestigd bij faxbericht van 7 juli 2004, waarin „de Spaanse autoriteiten op basis van de in hun brief aangevoerde omstandigheden [vroegen] om niet te beslissen over de in de brief genoemde [twee] oprichtingsvoornemens voor een gemengde vennootschap alvorens de Commissie de te verstrekken aanvullende inlichtingen [had] onderzocht”.

42      Het Gerecht stelt vast dat verzoeker verweerster zelf heeft gevraagd, niet te beslissen op deze twee aanvragen zolang haar diensten bepaalde aanvullende inlichtingen niet hadden onderzocht.

43      Doordat verzoeker na de uitnodiging tot handelen nieuwe elementen heeft voorgebracht die een weerslag kunnen hebben op de beoordeling door verweerster, is de verplichting tot handelen evenwel komen te vervallen, aangezien verweerster redelijkerwijs niet in staat was over de afwijkingsaanvragen te beslissen wegens de indiening van deze nieuwe elementen (zie in die zin en naar analogie beschikking Gerecht van 6 juli 1998, Goldstein/Commissie, T‑286/97, Jurispr. blz. II‑2629, punten 28 en 29).

44      Bijgevolg moet het beroep tot vaststelling van een verzuim van verweerster kennelijk ongegrond worden verklaard.

45      Ten overvloede stelt het Gerecht vast dat verzoeker geen verdere aanmaningsbrief over de in het beroep vermelde dossiers heeft gezonden aan verweerster. Nadat hij verweerster had verzocht om niet over de betrokken oprichtingsvoornemens te beslissen, had hij evenwel de formele procedure van uitnodiging tot handelen opnieuw moeten inleiden alvorens beroep wegens nalaten in te stellen.

46      Derhalve moet het beroep worden verworpen.

 Kosten

47      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van verweerster in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen voorzover het de aanvragen betreffende de Balcagia en de Enterprace betreft.

2)      Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist voor het overige.

3)      Verzoeker wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 10 januari 2005.

De griffier

 

       De president van de Derde kamer

H. Jung

 

       M. Jaeger


* Procestaal: Spaans.