Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 7 juni 2004 ingesteld door Dominique Hardy tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-208/04)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 7 juni 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen door Dominique Hardy, wonende te Coudeville-plage (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.-F. Péricaud, advocaat.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    primair, vast te stellen dat de Europese Gemeenschap jegens Hardy aansprakelijk is, omdat zij op onrechtmatige wijze artikel 5 van het communautair douanewetboek ten nadele van de scheepsmakelaars heeft vastgesteld en vervolgens heeft toegepast;

─    subsidiair, vast te stellen dat de Europese Gemeenschap jegens Hardy aansprakelijk is, omdat zij, zij het zelfs op rechtmatige wijze, artikel 5 van het communautair douanewetboek heeft vastgesteld en vervolgens heeft toegepast, en hierdoor abnormale en bijzondere schade aan verzoekster heeft berokkend;

─    de Raad en de Commissie hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Hardy van een schadevergoeding van 60 510 euro, subsidiair, tot betaling van een schadevergoeding van 47 829 euro, in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de indiening van dit verzoekschrift;

─    de Raad en de Commissie hoofdelijk in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster merkt op dat Frankrijk na de instelling van een niet-nakomingsprocedure door de Commissie tegen de Franse Staat het monopolie voor het aanbrengen van goederen bij de douane, dat in handen was van de beroepsgroep van scheepsmakelaars, waarvan verzoekster deel uitmaakt, heeft afgeschaft om de Franse wet in overeenstemming te brengen met artikel 5 van verordening nr. 2913/92.1 Volgens verzoekster is de afschaffing van het monopolie het rechtstreekse gevolg van de toepassing van artikel 5 van verordening nr. 2913/92 en is deze afschaffing dus rechtstreeks toe te schrijven aan de Europese Gemeenschap.

Primair stelt verzoekster dat de vaststelling van artikel 5 van verordening nr. 2913/92 een onrechtmatige handeling vormt die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap met zich brengt.

Om te beginnen gaat deze bepaling voorbij aan de uitzonderingsbepalingen van artikel 45 EG-Verdrag, aangezien de scheepsmakelaar, door het uitvoeren van de douanewetgeving, deelneemt aan de uitoefening van het openbaar gezag.

Verder stelt verzoekster schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Volgens haar ziet artikel 5 van verordening nr. 2913/92 op het begrip "douanevertegenwoordiging", dat verschilt van de door de scheepsmakelaars daadwerkelijk verrichte activiteit van "aanbrengen van goederen bij de douane". Een analoge uitlegging van dit artikel zou volgens verzoekster in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Voorts is haar gewettigd vertrouwen geschonden, omdat geen enkele overgangsmaatregel is vastgesteld en omdat de Franse scheepsmakelaars als enigen in de Gemeenschap constant van de vroegere liberaliseringsmaatregelen zijn uitgesloten.

Door het ontbreken van overgangsmaatregelen zijn ook het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel geschonden. Ten slotte is volgens verzoekster ook het recht op eerbiediging van eigendom geschonden omdat door de afschaffing van het monopolie hun vracht onoverdraagbaar wordt en aldus al zijn waarde verliest.

Subsidiair beroept verzoekster zich op de foutloze aansprakelijkheid van de Gemeenschap, gelet op het abnormale en bijzondere karakter van de geleden schade. Volgens verzoekster is de schade abnormaal omdat het verlies van de handelswaarde van de vracht en van de winstmarge de grenzen van het normale economische risico overschrijdt, en is zij bijzonder omdat de scheepsmakelaars een duidelijk onderscheiden categorie van marktdeelnemers vormen.

____________

1 - Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).